maandag, juni 23, 2014

Het graf van kardinaal Alfredo Ottaviani (1890-1979)

In het Vaticaan is er een klein kerkje waar zich in een zijkapel het graf van kardinaal Alfredo Ottaviani bevindt. Hier zijn een aantal foto's.









En uit de oude doos!




woensdag, juni 04, 2014

Heiligverklaringen en onfeilbaarheid: Sint-Thomas van Aquino

De recente canonisaties van Johannes Paulus II en Johannes XXIII kunnen ons doen nadenken over de relatie tussen canonisatie en onfeilbaarheid. Te meer daar tot de 81 pausen die momenteel heiligverklaard zijn behoren alle 35 eerste pausen (dus van Petrus tot St. Julius I (337-352) en 52 van de 54 eerste pausen (dus tot en met St. Felix IV (526-530) behalve Liberius (352-366) en Anastasius II (496-498). Deze werden allen door algemene acclamatie heiligverklaard.
Daarna volgen nog 17 heilige pausen tot aan de eerste canonisatie door de paus zelf.

Canonisaties door de Paus komen voor sinds het einde van de 10e eeuw. De eerste Paus die deed was Johannes XV (985-996) die op een Romeinse synode in 993 Ulrich, bisschop van Augsburg, canoniseerde. Voorheen was dit een bevoegdheid van de plaatselijke bisschop. Het was Paus Alexander II (1159-1181) die in een schrijven tussen 1171 en 1180 het alleenrecht tot canonisatie voor de pauselijke Stoel reserveerde. In 1234 wordt dit schrijven in de Decretalen van Gregorius IX opgenomen en zo formeel voor de pauselijke Stoel gereserveerd.
Sinds 1234 waren er tot voor kort slechts 3 heilige pausen (Celestinus V (1294), Pius V (1566-1572) en Pius X (1903-1914) en tot aan het jaar 2000 slechts 5 zalige pausen (Gregorius X (1271-1276), Innocentius V (1276), Benedictus XI (1303-1304), Urbanus V (1362-1370), Innocentius XI (1676-1689). Bovendien werd Benedictus XI pas zaligverklaard in 1773, Urbanus V pas in 1870, Innocentius XI pas in 1956, Innocentius V pas in 1898 en Gregorius X in 1713.

Sinds 2000 groeit de lijst snel aan. De zaligverklaring van Pius IX (1846-1878) en Johannes XXIII (1958-1963) in 2000, de zaligverklaring van Johannes Paulus II (1978-2005) in 2011, gevolgd door de canonisatie van Johannes XXIII en Johannes Paulus II op 27 april 2014.
Tevens is de zaligverklaring van Paulus VI (1963-1978) aangekondigd voor october 2014 en loopt de zaligverklaring van Pius XII (1939-1958) en Johannes Paulus I (1978).

Kortom, onder de laatste 10 pausen zijn er nu 3 heilige pausen (Pius X, Johannes XXIII en Johannes Paulus II), 1 zalige (Pius IX) en binnenkort een tweede (Paulus VI)  waarbij in afzienbare tijd misschien nog 2 bijkomen (Johannes Paulus I en Pius XII).  Enkel voor Leo XIII, Benedictus XV en Pius XI loopt er momenteel geen proces.

De relatie tussen canonisatie en onfeilbaarheid wordt reeds besproken vanaf de publicatie van de Decretalen van Gregoius IX in 1234. Er ontwikkelingen zich verschillende stellingen.
Stelling 1/Omstreeks deze tijd begint dus de discussie over de vraag of een canonisatie door de Paus een onfeilbare handeling is. De eerste canonisten zijn van mening dat de Paus in een canonisatie niet onfeilbaar is. Een vergissing is weliswaar onwaarschijnlijk maar niet onmogelijk. Desondanks dienen canoniseerde heiligen vereerd te worden. Zo bv. Innocentius IV: “Venerandi sunt omnes sancti canonizati…dicimus, quod etiam si Ecclesia erraret quod non est credendum: tamen preces per talem bona fide porrectas Deus acceptaret” (Super libros quinque Decretalium, l. 3, ti. 24, c. 1).

Stelling 2/Theologen zoals Johannes van Napels OP (gest. ca. 1336) verdedigen daarentegen de stelling dat er absolute zekerheid is over het oordeel van de Paus in canonisatie. Zo bv. in zijn Quodlibetale kwestie 2 waar hij begint met een onderscheid te maken tussen “particuliere aangelegenheid van particuliere mensen” zoals beneficies, promoties etc. en zaken die behoren “ad statum universalem totius Ecclesiae vel quantum ad fidem”. Zaken die behoren tot het geloof zijn “articulos et Ecclesiae sacramenta et omnia alia contenta in sacra Scriptura, sive quantum ad bonos mores”. In de eerste zaken kan de Paus dwalen maar in de tweede soort van zaken “credendum est, papam errare non posse, quia christus oravit pro Ecclesia, Luc 22 Ego pro te rogavi, Petr, ut non deficiat fides tuo … et dicere quod in huiusmodi Papa errare possit, esset haereticum.” Johannes van Napels verwijst naar de Quodlibetale kwestie van zijn confrater Thomas van Aquino. Deze stelling werd ook verdedigd door paus Benedictus XIV (1675-1758) en in recentere tijden door Johannes Vincentius de Groot OP (1848-1922), Adolphus Tanquerey sj (1854-1932) en Franz Diekamp (1864-1943).

Stelling 3/In het verdere verloop verliest de stelling van de eerste canonisten aan gewicht. Maar het is niet zo dat de tweede stelling van o.a. Johannes van Napels het haalt. Een derde stelling doet zijn ingang nl. dat de Paus in een canonisatie niet kan dwalen is weliswaar niet zeker maar een goed gefundeerde en vrome aanname. Voorstanders van deze stelling zijn o. a. Cajetanus, Franciscus de Vitoria, Dominicus de Soto, Melchior Cano, Dominicus Banez, Ioannes a Sancto Thomas en Philippus a SS. Trinitate, dus met name Dominicanen.

Stelling 4/Een vierde stelling ontwikkelt zich, nl. dat de Paus onfeilbaar is en dat dit de fide zeker is en dat de status van een gecanoniseerde onder het goddelijk geloof valt. Deze stelling wordt vooral door Jezuïeten, Carmelieten en Franciscanen verdedigd maar ietwat uitzonderlijk ook door Franciscus Marin-Sola OP (1873-1932).

Stelling 5/Verzet tegen deze stelling, nl. dat de inhoud van een canonisatie onder goddelijk geloof valt en dus geopenbaard is, kwam er met de volgende stelling, nl. de onfeilbaarheid is niet de fide zeker maar theologice certa en de inhoud van de canonisatie behoort tot het kerkelijk geloof). Deze stelling maakt opgang in de 17e en 18e eeuw en werd in meer recente tijden ook door Christian Pesch sj (1853-1925) verdedigd.

Stelling 6/Een laatste stelling, vooral in de 19e eeuw opgang gemaakt, probeert stelling 4 en 5 te combineren en zegt dat de Paus weliswaar onfeilbaar is en dat dit de fide is maar de inhoud van een canonisatie behoort niet formeel tot een geopenbaarde waarheid. Verdedigers van deze stelling waren Johann Baptist Franzelin sj, Matthias Scheeben en Louis Billot sj.
In al deze discussies beroept men zich op een lectuur van een Quodlibetale kwestie van Thomas van Aquino welke men leest in de context van de eigen vraagstellingen omtrent openbaring en onfeilbaarheid. Maar dat is weer een heel ander verhaal.
Alleszins volgt hier de eerste Nederlandse vertaling van deze tekst van Sint-Thomas.


Quodlibet IX, q. 8: Zijn alle heiligen die door de Kerk heiligverklaard zijn in de heerlijkheid of zijn er sommigen onder hen in de hel?
Het lijkt dat sommigen die door de Kerk zijn heiligverklaard in de hel kunnen zijn.
Arg. 1. Immers, niemand kan zeker zijn van de staat van iemand anders, net zo min als van zichzelf “want wat betreft de mens kent niemand deze tenzij de geest van de mens die in hem is” zoals gezegd wordt in 1 Kor. 2, 11. Maar een mens kan niet zeker zijn van zichzelf of hij in staat van heil is: “De mens weet niet of hij waardig is voor haat of liefde” (Pred. 9, 1). Des te minder dus weet de Paus dit. Hij kan dus dwalen bij het heiligverklaren.
Arg. 2. Iedereen die steunt op een feilbaar middel bij het oordelen kan dwalen. Maar bij de heiligverklaring steunt de Kerk op de getuigenis van mensen wanneer zij door middel van getuigen onderzoek verricht naar het leven en de wonderen. Aangezien dus het getuigenis van mensen feilbaar is, lijkt het dat de Kerk kan dwalen bij het heiligverklaren.

Daarentegen. 1. Er kan geen veroordelenswaardige dwaling bestaan in de Kerk. Maar het zou een veroordelenswaardige dwaling zijn indien men iemand als een heilige zou vereren die een zondaar was. Immers, sommigen zouden, bij de kennis van diens zonden geloven dat deze verering als heilige vals is en indien dit zou gebeuren, dan zouden ze tot een dwaling kunnen gebracht worden. De Kerk kan hieromtrent dus niet dwalen.
2. In een brief aan Hieronymus zegt Augustinus dat, indien men toegeeft dat er in de canonieke Schrift een leugen aanwezig is, ons geloof, dat afhankelijk is van de canonieke Schrift, op het spel komt te staan. Maar zoals wij gehouden zijn te geloven wat in de heilige Schrift staat, zo ook zijn wij gehouden te geloven wat in het algemeen bepaald is door de Kerk. Vandaar dat iemand die een stelling verdedigt die tegen de bepaling van de Concilies ingaat beoordeeld wordt als ketter. Het algemene oordeel van de Kerk kan dus niet in dwaling zijn. Zodoende is de conclusie dezelfde als voorheen.

Antwoord
Iets kan beoordeeld worden als mogelijk wanneer het op zichzelf beschouwd wordt en, wanneer in relatie wordt gebracht met iets extrinsiek, dan wordt gevonden dat het onmogelijk is. Ik zeg dus dat het mogelijk is dat het oordeel van hen die aan het hoofd staan van de Kerk kan dwalen omtrent eender wat indien men enkel de personen die aan het hoofd staan, beschouwt. Echter, indien men de goddelijke voorzienigheid, die zijn Kerk door zijn heilige Geest leidt opdat ze niet zou dwalen, zoals beloofd in Joh. 16, 31: “De Geest die komen gaat zal alle waarheid leren” omtrent wat noodzakelijk is voor het heil in ogenschouw neemt, dan is het zeker dat het onmogelijk is dat het oordeel van de universele Kerk dwaalt omtrent wat behoort tot het geloof. Vandaar moet men zich meer houden aan de uitspraak van de Paus, aan wie het toekomt het geloof te bepalen, dan aan de mening van alle experten inzake de Schrift. Immers, in Joh. 11, 51 lezen we dat Kajafas, alhoewel waardeloos [als persoon], toch profeteerde zonder het te weten omdat hij [dat jaar] hogepriester was.
In andere uitspraken, echter, omtrent particuliere zaken zoals bezittingen, misdrijven en dergelijke is het mogelijk dat het oordeel van de Kerk dwaalt vanwege valse getuigen. De canonisatie houdt het midden tussen deze twee. Echter, omdat de eer die wij bewijzen aan de heiligen in zekere zin een geloofsbelijdenis is, waarin wij geloven in de heerlijkheid van de heiligen, dient men met devotie te geloven dat het oordeel van de Kerk hieromtrent niet kan dwalen.

Ad 1. De Paus, aan wie het toekomt heiligen te canoniseren, kan verzekerd zijn van de staat van iemand door middel van een onderzoek naar diens leven en de bevestiging van wonderen en vooral door de inspiratie van de Heilige Geest "die alles doorgrondt, zelfs de verborgenheden Gods" (1 Kor. 2, 10)
Ad 2. De goddelijke voorzienigheid vrijwaart de Kerk opdat Zij zich niet vergist in dergelijke zaken door middel van het feilbare getuigenis van mensen.