woensdag, november 04, 2015

Thomistische versus moderne tolerantie



In de Summa Theologiae I-II, q. 96, a. 2 vraagt Thomas zich af of menselijke wetten alle ondeugden moeten onderdrukken. Thomas beargumenteert op basis van drie soorten argumenten dat de overheid bepaalde morele ondeugden moet tolereren indien de overheid er wil in slagen het algemeen welzijn wil bevorderen, gegeven de realiteit van de menselijke natuur.

Argument 1 (antropologie): Een wet moet aangepast zijn aan de maturiteit van de persoon die onder deze wet valt. Zo staat een wet zaken toe voor volwassenen maar niet voor kinderen. Tevens dient een wet rekening te houden met de mengeling van deugd en ondeugd die aanwezig is bij de meerderheid van een bevolking. Het doel van burgerlijke wetten ligt niet in het aanreiken van een complete morele code aan de burgers. De overheid moet zorgvuldig het vermogen van de burgers tot een kunnen dragen van bepaalde beperkingen onderzoeken.
Maar waar ligt dan het criterium voor het bepalen van strafbare ondeugden en ondeugden die enkel door morele aansporing moeten behandeld worden? Thomas geeft drie criteria. 1/de ernst van de ondeugd. 2/De schade aan anderen. 3/De sociale cohesie die in gevaar is door bv. moord en diefstal.
Bij het opstellen van het strafrecht dient de overheid duidelijk de ernstige ondeugden voor ogen te houden die kerngoederen van het menselijk bestaan en de voorwaarden voor een samenleving in gevaar brengen. De erkenning hiervan kan enkel plaatsvinden indien er een correcte visie is op de menselijke natuur en diens doel, m.a.w. indien er een correcte kennis is van de natuurwet (zie I-II, 94,2). De politieke orde en de morele orde zijn weliswaar onderscheiden maar beiden moeten uiteindelijk gefundeerd zijn op de menselijke natuur, ongeacht bepaalde culturele verschillen. Anderzijds dient de overheid de morele kentrekken van een meerderheid in een cultuur voor ogen te houden, ook bij de bevordering van wat goed is voor de menselijke natuur, aangezien een maatschappij nooit een exacte kopie is van een universeel Platoons type. Een overheid die moord en diefstel tolereert in naam van een bepaalde culturele gevoeligheid heeft het goed van de menselijke natuur uit het oog verloren. Maar een overheid die een rigide wettelijke code oplegt, zonder rekening te houden met de morele vermogens van een groep, heeft de politieke prudentie uit het oog verloren.

Argument 2 (pragmatiek): Een overheid die het verschil tussen de morele en de politieke overheid miskent, riskeert precies de vernietiging van het bonum commune. De strikte repressie kan leiden tot een groter kwaad en/of tot een afkeer voor wet en overheid zelf.

Argument 3 (theologie): Op basis van Augustinus’ De libero arbitrio (zie sed contra) beargumenteert Thomas dat het behoort tot een goed geordende maatschappij dat het de bestraffing van bepaalde ondeugden overlaat aan God. “De goddelijke voorzienigheid bestraft enkel ondeugden. De menselijke wet tolereert daarom terecht sommige ondeugden door hen niet te onderdrukken.” Vanuit theologisch perspectief is tolerantie gefundeerd in het feit dat een overheid een schepping van mensen is. Het juridische systeem van een overheid kan zichzelf niet de rol aanmeten een volledig oordeel over menselijke handelingen te vellen aangezien dit enkel toekomt aan God. De overheid als het enigste en hoogste morele tribunaal is een vorm van afgoderij.
Ondanks het onderscheid tussen de morele en de politieke orde is er geen scheiding. Voor Thomas kan de overheid enkel het algemeen welzijn nastreven door de burgers te leiden naar het verwerven van deugden. De enige vraag die de overheid zich moet stellen betreft welke deugdzame handelingen verplicht dienen te zijn en welke ondeugdzame handelingen dienen verboden te zien, én welke deugden en ondeugden overgelaten worden als zijnde te prijzen of te verachten in de morele zin door de burgers.
Voor Thomas is de overheid een morele leraar die de leden van de gemeenschap naar persoonlijk geluk leidt, een geluk dat ligt in de groei van deugden en de afname van ondeugden. “Het doel van de menselijke wet is mensen te leiden naar de deugd, niet plots, maar geleidelijk. Daarom legt de menselijke wet niet de lasten van diegenen die reeds deugdzaam zijn op aan de veelheid van onvolmaakte mensen” (96,2). Zulk een verstandige en voorzichtige leraar mag bepaalde deugdzame en ondeugdzame handelingen uit het strafrecht halen maar niettegenstaande blijft het bevorderen van deugdzaamheid en het ontmoedigen van ondeugdzaamheid tot de kern van de missie van een overheid, die het algemeen welzijn bevordert, behoren. Ondanks het onderscheid tussen de morele en politieke orde berust de burgerlijke wet altijd op de natuurwet. Een overheid dient inderdaad inzake moraliteit een wetgevende bevoegdheid te hebben maar het kan niet het geheel van moraliteit in wetten vatten inzoverre het niet al de transgressies van de menselijke natuur kan verbieden.

Ondanks ogenschijnlijke gelijkenissen met moderne opvattingen over tolerantie zijn er fundamentele verschillen.

De moderne versie van tolerantie is gefundeerd op drie modellen.

1/Een antropologie van mensenrechten en individuele vrijheid. Deze libertaire benadering, schatplichtig aan John Locke (Second Essay on Civil Government) beweert dat de staat opgebouwd wordt op basis van respect voor de rechten van het individu, welke manifestaties zijn van persoonlijke vrijheid. Tenzij overduidelijk schade aan de rechten van anderen kan worden vastgesteld, moet de overheid afzien van interventies in handelingen en in het bijzonder in meningen van de burgers. In deze visie is de autonomie van het individu, de persoonlijke zelfbeschikking het kenmerk van de mens bij uitstek dat de overheid moet verdedigen. Tolerantie is hierin het eerbiedigen van het recht van het individu om in vrijheid zijn of haar lot te bepalen door middel van de niet-verhinderde uitwisselingen van goederen en gedachten.
Voor een Thomist zijn rechten een oproep tot het uitvoeren van plichten in overeenstemming met het authentieke goed van het menselijke bestaan. Thomas zou ermee akkoord gaan dat de overheid iemand die zichzelf en enkel zichzelf drogeert niet moet straffen. Maar de fundering van deze tolerantie bestaat voor een Thomist niet in de opvatting dat zulk gedrag deel is van een recht van het individu om zijn persoonlijke weg naar geluk te bepalen. Integendeel, er bestaat geen recht op zulk een ondeugdelijke en irrationele activiteit. Voor een Thomist is intolerantie in dit geval eerder een zaak van politieke niet-prudentie of ongeduld dan een aanval op een persoonlijk recht.
Het verschil tussen de thomistische en de libertaire benadering inzake tolerantie heeft belangrijke gevolgen. In de libertaire benadering neigt een getolereerd kwaad ertoe zichzelf te transformeren in een recht (zie abortus). Eens elke getolereerde handeling omgevormd wordt tot een geheel van persoonlijke vrijheden als rechten, is het bijna onmogelijk te verhinderen dat tolerantie verwordt tot een goedkeuring van deze handeling door de overheid. Voor een Thomist impliceert tolerantie echter niet een goedkeuring van een recht. De ondeugdelijke handeling staat eenvoudigweg buiten de juridische competentie omwille van het risico op een groter kwaad. Nochtans blijft de ondeugdelijke handeling duidelijk een kwaad dat door de maatschappij en niet-juridische maatregelen gecensureerd wordt.

2/Een tweede model heeft als fundament de dichotomie tussen privaat en publiek leven (zie John Stuart Mill’s On Liberty). Hierbij zou de overheid zich moeten beperken tot het vervolgen van die handelingen die duidelijk de publiek orde beschadigen vanwege de schade aan anderen. De private gebieden van iemands leven, zoals iemands religie of seksueel gedrag, zijn als zodanig geen bekommernis van de overheid.
Thomas heeft aandacht voor het onderscheid publiek-privaat. In ST I-II, 96, 2 vermeldt hij de schade aan anderen als een criterium voor overheidsinterventie. En ook 96, 3 over de bevordering van de deugden maakt hij een onderscheid tussen een privaat goed en een gemeenschapsgoed. Nochtans speelt het onderscheid publiek-privaat een beperkte rol bij Thomas. De dichotomie voor Thomas bestaat vooral in de ernstige en minder ernstige ondeugd. Zo fundeert Thomas de juridische interventie inzake ketterij vanwege de zwaarwegendheid van het persoonlijke heil (II-II, 11, 2-3). Zo ook is zelfmoord een burgerlijke misdaad vanwege de zwaarwegendheid van moord (II-II, 64, 5). Maar zo ook is er de tolerantie inzake prostitutie vanwege het risico op een groter kwaad indien de ondeugd met repressie zou tegengegaan worden (II-II, 10, 11). Tolerantie vanwege de overheid berust niet op de private aard van de seksuele activiteit. Voor Thomas berust de beslissing tot overheidsinterventie vooral op de zwaarwegendheid van het effect van de ondeugd op het menselijk goed en op de ernst van de te voorziene effecten in het geval van repressie vanwege de overheid.

3/Een derde model gaat uit van het pluralisme. Volgens deze visie moet de overheid afzien van interventie inzake morele aangelegenheden vanwege de radicale diversiteit van overtuigingen en opvattingen. In deze pluralistische visie wordt het bestaan van één summum bonum ontkend en de diversiteit geprezen. Tolerantie houdt dan in dat er onverzoenbare verschillen bestaan onder de burgers omtrent morele waarden. Op basis hiervan wordt elke poging tot het opleggen van een morele code vanwege de overheid als niet-legitiem aanzien.
Thomas erkent dat positieve wetten soms aan verandering onderhevig kunnen zijn (I-II, 97, 1) maar het summum bonum voor alle mensen blijft de kennis van God, zelfs indien dit uiteindelijke goed met wisselend succes nagestreefd wordt. Terwijl de pluralistische visie tolerantie fundeert op basis van de heterogeniteit van mensen, baseert Thomas de rol van de overheid op de fragiliteit van de menselijke natuur en de noodzaak van een morele pedagogie door de overheid.