Posts tonen met het label H. Communie. Alle posts tonen
Posts tonen met het label H. Communie. Alle posts tonen

dinsdag, januari 17, 2017

De dubia en Sint-Thomas



In 1 Korinthiërs 11, 27-29 lezen wij: “Wie dus op onwaardige wijze het brood eet of de beker van de Heer drinkt, bezondigt zich aan het Lichaam en Bloed des Heren. Wij moeten onszelf onderzoeken, voor we van het brood eten en uit de beker drinken. Wie eet en drinkt zonder het lichaam te onderkennen, eet en drinkt zijn eigen vonnis.”
Helaas komt deze tekst niet meer voor in het lectionarium van de Novus Ordo terwijl de Buitengewone Vorm deze tekst laat horen op Witte Donderdag en op Sacramentsdag. Een mooi voorbeeld van het principe Lex orandi, lex credendi.
In de context van Amoris Laetitia, een document dat onterecht Sint-Thomas gebruikt, is het interessant diens commentaar op deze passage van naderbij te beschouwen (Marietti editie nrs. 687-699).

Wat betekent het Lichaam en Bloed “onwaardig” ontvangen? Dit kan volgens Sint-Thomas op drie manieren gebeuren.
1/Wanneer de viering van dit Sacrament op een andere wijze gebeurt dan “de wijze die Christus ons overgeleverd heeft” bv. wanneer een andere materie dan brood en wijn gebruikt wordt (nr. 688).
2/Wanneer iemand tot het Sacrament nadert met een afwezigheid van devotie (indevotio), bv. wanneer iemands geest afgeleid is door wereldse zaken maar toch de gepaste eerbied voor het Sacrament behoudt. In zulk geval wordt de vrucht van dit Sacrament weliswaar verhinderd maar is er toch geen ‘bezondiging’ waarover Paulus spreekt. Een afwezigheid van devotie kan wél een doodzonde zijn wanneer het een misprijzen (cum contemptu) voor het Sacrament inhoudt (nr. 689).

3/Een derde manier bestaat erin het Sacrament te naderen “met de wil doodzonde te begaan” (cum voluntate peccandi mortaliter). 
“Immers, Levititus 21,23 zegt: “Hij zal het altaar niet naderen die een smet heeft”. Iemand bezit de smet van de zonde zolang hij in de wil om te zondigen verblijft, welke echter wordt weggenomen door berouw. Door berouw, enerzijds, welke de wil om te zondigen wegneemt met de intentie te belijden en voldoening te schenken wat betreft de kwijtschelding van de schuld en de eeuwige straf en door de belijdenis en de voldoening anderzijds wat betreft de totale kwijtschelding van de straf en de verzoening met de leden van de Kerk. Bijgevolg, in geval van noodzaak, wanneer men bv. niet de mogelijkheid heeft zijn zonden te belijden, volstaat het berouw om het sacrament te ontvangen. In de regel echter dient de belijdenis vooraf te gaan, begeleid door één of andere voldoening.” (nr. 690)
Sint-Thomas werpt een objectie op die vandaag de dag ook gehoord wordt. 
“Maar het schijnt dat zondaars dit Sacrament niet op onwaardige wijze naderen”. Immers, in dit Sacrament wordt Christus ontvangen en Hij is de geestelijke geneesheer die over zichzelf zegt in Mt. 9,12: ““Niet de gezonden hebben een dokter nodig, maar de zieken.” Maar men dient te zeggen dat dit Sacrament geestelijk voedsel is zoals het Doopsel een geestelijke geboorte is. Men wordt echter geboren  om te leven maar men wordt niet gevoed tenzij men reeds leeft. Dit Sacrament is daarom niet gepast voor zondaars die nog niet levend zijn door de genade terwijl nochtans het Doopsel wel voor hen geschikt is. Bovendien is de Eucharistie het sacrament van de liefde en van de eenheid van de Kerk zoals Sint-Augustinus zegt [in zijn preken] over het Johannesevangelie. Indien dus de zondaar, die het ontbreekt aan liefde en verdient (merito) gescheiden te zijn van de eenheid van de Kerk, dit Sacrament nadert begaat hij een onwaarheid door te laten geloven dat hij de liefde bezit terwijl dit niet het geval is. Omdat echter de zondaar soms het geloof in dit Sacrament bezit, is het toegestaan dat hij naar dit Sacrament kijkt, iets wat absoluut niet toegestaan wordt aan ongelovigen, zoals Dionysius zegt in het derde hoofdstuk van diens Kerkelijke Hiërarchie. (nr. 691).”

Wat betekent voor Sint-Thomas “zich bezondigen aan het Lichaam en Bloed des Heren”?

“Ten tweede dienen we te beschouwen hoe iemand die dit Sacrament onwaardig ontvangt zich bezondigt aan het Lichaam en Bloed des Heren. Dit wordt in een glossa [een veelgebruikte middeleeuwse bijbelcommentaar] op drie manieren uitgelegd.
1/Ten eerste [bezondigt iemand zich] op materiële wijze: hij wordt schuldig door een zonde begaan tegen het Lichaam en Bloed des Heren, zoals deze vervat liggen in dit Sacrament dat hij op onwaardige wijze ontvangt en hierdoor wordt zijn schuld vergroot. Iemands schuld is groter naarmate de persoon tegen wie men zondigt groter is: “Moet dan hij die de Zoon van God veracht, die het bloed van het verbond waardoor hij geheiligd is profaneert, … moet zo iemand niet veel strenger gestraft worden?” (Hebr. 10,29) (nr. 692).
2/Ten tweede wordt dit uitgelegd door een gelijkenis zodat de betekenis is “hij zal zondig zijn aan het Lichaam en Bloed des Heren”, d.i. hij zal de straf van de dood van de Heer krijgen, d.i. hij zal gestraft worden alsof hij Christus ter dood heeft gebracht, overeenkomstig Hebr. 6,6: “zij [hebben] de Zoon van God opnieuw gekruisigd en aan bespotting prijsgegeven.” Maar hierdoor lijkt het alsof de zonde van hen die het Lichaam van Christus onwaardig ontvangen de zwaarste zonde is. Men dient echter te zeggen dat een zonde ernstig is op twee manieren. (a) Ten eerste omwille van de soort (species) van zonde, welke berust op het object. Op deze manier is een zonde tegen de Godheid, zoals ongeloof, blasfemie of een andere zonde van deze soort, ernstiger dan een zonde tegen de mensheid van Christus. Daarom zegt de Heer zelf: “Als iemand zich kant tegen de Mensenzoon, zal het hem vergeven worden, maar wie zich kant tegen de heilige Geest, zal geen vergiffenis verkrijgen…” (Mt. 12, 32). Bovendien is een zonde begaan tegen de mensheid van Christus in diens eigen gedaante ernstiger dan in diens sacramentele gedaante. (b) Vervolgens wordt de ernst van de zonde afgemeten van de kant van de zondaar. Men zondigt echter méér wanneer men zondigt uit haat, afgunst of uit een andere boosheid, zoals deze die Christus kruisigden ernstiger zondigden dan degene die zondigt door zwakte, zoals zij soms zondigen die dit Sacrament onwaardig ontvangen. Hierdoor dient men dit dus niet zo te verstaan dat de zonde van degene die dit Sacrament onwaardig ontvangt vergeleken kan worden met de zonde van het doden van Christus wat betreft de gelijkheid ervan maar wel wat betreft een gelijkenis in soort; beide zonden immers betreffen dezelfde Christus.” (nr. 693).
3/ “Hij zal zich bezondigen aan het Lichaam en Bloed des Heren” wordt op een derde manier uitgelegd, te weten: het Lichaam en Bloed des Heren maakt hem schuldig. Immers, het goede dat op kwade wijze wordt ontvangen, schaadt, zoals het kwade dat goed gebruikt wordt,  voordelig is, zoals de doren van de Satan voordelig was voor Paulus [zie 2 Kor. 12,7]. Met deze woorden wordt de dwaling weerlegt van sommigen die zeggen dat, op het moment dat dit Sacrament door de lippen van de zondaar wordt aangeraakt, het Lichaam van Christus ophoudt daar aanwezig te zijn. Hiertegenover staat wat de Apostel zegt: “Wie op onwaardige wijze het brood eet of de beker van de Heer drinkt…” Immers, volgens deze mening zou geen enkele onwaardige eten of drinken. Deze mening is in tegenspraak met de waarheid van dit Sacrament, volgens de welke het Lichaam en het Bloed van Christus in dit Sacrament blijven bestaan zolang als de gedaanten blijven bestaan, onafgezien van de plaats waar deze gedaanten verblijven.” (nr. 694).

Welke remedie stelt Sint-Thomas voor?

De remedie bestaat erin dat men zichzelf onderzoekt, d.w.z. dat men zijn geweten nauwkeurig onderzoekt opdat er geen “wil om doodzonde te begaan of een zonde uit het verleden waarvoor hij nog niet voldoende berouw heeft getoond” zou bestaan. Na zulk een nauwkeurig gewetensonderzoek kan van “het brood” gegeten en van “de kelk” gedronken worden “want voor diegenen die het waardig ontvangen is het geen vergif maar een medicijn”. (nr. 696).

Waarom is dit gewetensonderzoek nodig? 

Zonder dit onderzoek tekent men zijn eigen vonnis. “… die het kwade deden [komen] tot de opstanding ten oordeel” (Joh. 5,29). “Iedereen die nadert tot de heilige gaven, terwijl er onreinheid in hem is, zal van Mij verwijderd worden.” (Lev. 22,3) (nr. 697).
 
Een objectie tegen dit alles lijkt mogelijk te zijn op basis van Joh. 6, 58: “wie dit brood eet, leeft door Mij”.
Sint-Thomas onderscheidt: 
“Er dient gezegd te worden dat er twee manieren zijn om dit Sacrament te ontvangen, nl. geestelijk en sacramenteel. Sommigen ontvangen daarom sacramenteel én geestelijk, diegenen nl. dit Sacrament ontvangen op dusdanige wijze dat zij ook delen in de realiteit van dit Sacrament, nl. de liefde waardoor er kerkelijke eenheid bestaat. Hierop is het woord van de Heer van toepassing: “wie dit brood eet, leeft door Mij”. Sommigen ontvangen echter enkel op sacramentele wijze, nl. diegenen die dit Sacrament op dusdanige wijze ontvangen dat zij niet de realiteit van dit Sacrament bezitten, nl. de liefde. Hierop zijn de woorden van toepassing: “Wie eet en drinkt zonder het lichaam te onderkennen, eet en drinkt zijn eigen vonnis.” (nr. 698)

Daarnaast onderscheidt Sint-Thomas nog een accidentele (per accidens) wijze van ontvangen, nl. wanneer zelfs het Sacrament niet ontvangen wordt zoals bv. gebeurt in het geval van iemand die niet gelooft dat de Hostie geconsacreerd is of in het geval van iemand die geheel ongelovig is.

Tot slot gaat hij in op de frequentie bij het ontvangen van de H. Communie. Soms kan wat in zichzelf meer verkiezenswaardig is, nl. regelmatige ontvangst van de H. Communie voor een persoon toch niet verkiezenswaardig zijn. 
“Want indien iemand ervaart dat hij voortgang maakt in de liefdesijver voor Christus en in de sterkte om de zonden te weerstaan, zonden die vaak de mensen treffen, dan dient men vaak dit Sacrament te ontvangen. Maar indien iemand minder eerbied voor dit Sacrament ervaart wegens het veelvuldig ontvangen ervan, dan dient deze de raad te krijgen slechts zelden dit Sacrament te ontvangen. Daarom wordt er gezegd in Het boek van de Dogma’s van de Kerk: “Ik prijs noch veroordeel het dagelijks ontvangen van de Eucharistie” [Gennadius, Liber sive diffinitio ecclesiastiocorum dogmatum, c. XXIII, PL 42, col. 1217).” (nr. 699).


dinsdag, juli 29, 2014

Lectuur van "Recent Proposals for the Pastoral Care of the Divorced and Remarried: A Theological Assessment"

UPDATE: Een meer volledige vertaling van dit artikel van mijn hand is nu te vinden op  http://rkdocumenten.nl/rkdocs/index.php?mi=680&nws=2639

Op de website van de Engelstalige versie van het tijdschrift Nova & Vetera is recent een uitgebreid document verschenen van de hand van een groep Dominicanen met in begrip van de Vlaamse canonist Kurt Martens omtrent de voorstellen die o. a. kardinaal Kasper gelanceerd heeft voor de aanstaande synodes met betrekking tot het toelaten tot de H. Communie voor echtgescheiden-en-hertrouwden.

De inleiding en enkele significante argumenten heb ik vertaald.

Recente voorstellen voor de pastorale zorg voor echtgescheiden-en-hertrouwden: een theologische beoordeling (Auteurs: J. Corbett OP, A. Hofer OP, P. Keller OP, D. Langevin OP, D. Legge OP, Th. Petri, OP, Th. J. White OP en Kurt Martens)

“Paus Franciscus heeft een buitengewone Bisschoppensynode samengeroepen voor Oktober 2014 en een gewone Bisschoppensynode voor de herfst van 2015, beiden met als thema de Pastorale Uitdagingen voor het Gezin in de Context van de Evangelisatie. Enkele eerste voorstellen zijn opgedoken, waaronder meest bekend de voorstellen van kardinaal Walter Kasper tijdens zijn toespraak tot het buitengewone Concistorie van kardinalen op 20 februari 2014. In deze toespraak analyseert hij de toestand van het gezin en besluit met twee specifieke voorstellen omtrent de echtgescheiden-en-hertrouwden ten behoeve van de Synode. Vrij snel nadien is zijn toespraak in het Italiaans gepubliceerd en vervolgens in een klein boek (met een voorwoord en bijkomende beschouwingen) in het Engels en het Duits verschenen. Zijn voorstellen zijn gelijkaardig aan de voorstellen die de Duitse Bisschoppenconferentie heeft besproken en die in de afgelopen maanden in de media zijn verschenen.
Alhoewel deze voorstellen op zichzelf vrij eenvoudig zijn, brengen zij een breed gamma aan belangrijke theologische vragen naar boven. Als katholieke theologen die werkzaam zijn aan Pauselijke Faculteiten of aan andere kerkelijke instituten willen wij een beoordeling van deze voorstellen geven vanuit een theologisch perspectief. Wij hebben ons daarom ingespannen tot een korte en beknopte analyse van elke vraag, naar het model van een artikel in een encyclopedie, veeleer dan een uitgebreide studie. Wij hopen dat deze beoordeling dienst kan doen als een wetenschappelijk referentiepunt voor de pastores van de Kerk en als een uitgangspunt voor verdere discussie omtrent een belangrijk onderwerp.
Wij hebben onze analyse onderverdeeld als volgt:
A. Samenvatting van de huidige voorstellen
B. Algemene principes
    1/ Het sacramenteel huwelijk is onverbrekelijk
    2/ De geschiedenis van de definitie van overspel en de leer van de Kerk over echtscheiding
    3/ Het huwelijk is wezenlijk een publieke aangelegenheid
C. Analyse van de voorstellen voor H. Communie voor echtgescheiden-en-hertrouwden.
    1/ Wanhoop ten aanzien van kuisheid?
    2/ Precedenten van de eerste Concilies en de Kerkvaders
    3/ De praktijk van Oosters Orthodoxen
    4/ Deze vragen zijn beslecht geworden in de controversen tijdens de Reformatie
    5/ He precedent van de moderne Angelicaanse Gemeenschap – een hellend vlak?
    6/ Geestelijke of sacramentele Communie voor de echtgescheiden-en-hertrouwden.
7/ Vergeving is onmogelijk zonder berouw en zonder een oprecht en vast voornemen zich te beteren
8/ De gevolgen van het ontvangen van de H. Communie terwijl men in ernstige zonde verkeert
9/De herleving van een verworpen morele theorie?
10/Het toelaten van de hertrouwden tot de Communie zou een ernstig schandaal veroorzaken”
D. Analyse van de voorstellen tot verandering van het nietigverklaringsproces
    1/ Is authentiek geloof noodzakelijk voor een geldig huwelijk?
2/ Nietigverklaring kunnen niet verleend worden bij afwezigheid van canonieke expertise en procedures
3/ De onmogelijkheid van subjectieve of gepersonaliseerde oordelen in huwelijkszaken
E. Elementen voor een positief voorstel ten behoeve van de aanstaande Synode.

Argument vanuit de kuisheid (C/1)
“De kern van de huidige voorstellen heeft te maken met een twijfel omtrent kuisheid. Inderdaad, het belangrijkste nieuwe element in deze voorstellen is de verwijdering van de verplichting tot kuisheid voor de echtgescheidenen. Immers, de Kerk staat reeds toe dat echtgescheidenen en hertrouwden, die, omwille van een ernstige reden (zoals de opvoeding van de kinderen), blijven samenleven, de Communie ontvangen indien zij akkoord gaan om te leven als broeder en zuster en indien er geen gevaar is voor schandaal. Zowel Johannes Paulus II als Benedictus XVI hebben dit geleerd.

De veronderstelling van de huidige voorstellen, echter, is dat zulk een kuisheid voor echtgescheidenen onmogelijk is. Ligt hierin niet een verborgen wanhoop omtrent kuisheid en omtrent de kracht van de genade om zonde en ondeugd te overwinnen? Christus roept elke persoon op tot kuisheid overeenkomstig zijn of haar levensstaat, of deze nu ongehuwd, celibatair, gehuwd of gescheiden leeft. Hij belooft de genade om kuis te leven. In de Evangelies herhaalt Jezus deze oproep en belofte, tesamen met een duidelijke waarschuwing: wat zonde veroorzaakt dient uitgerukt en weggegooid te worden want het beter dat je één van jouw ledematen verliest dan dat geheel je lichaam in de hel geworpen wordt (Mt. 5, 27-32). In de Bergrede is de kuisheid inderdaad het hart en de ziel van Jezus’ onderricht over huwelijk, echtscheiding en huwelijksliefde.

Deze kuisheid is een vrucht van de genade, niet een boetedoening of een ontbering. Het verwijst niet naar de onderdrukking van iemand seksualiteit maar naar de juiste ordening ervan. Kuisheid is de deugd waarmee men de seksuele verlangens onderwerpt aan de rede, zodanig dat iemand seksualiteit niet ten dienste staat van de lust maar van het ware doel ervan. Het resultaat ervan is dat de kuise persoon zijn passies bestuurt veeleer dan dat hij er slaaf van is; op deze wijze wordt hij in staat gesteld zich geheel en permanent te geven. Kortom, het is onontbeerlijk voor het volgen van de weg van Christus, de enige authentieke weg naar vreugde, vrijheid en geluk.

De cultuur van vandaag beweert dat kuisheid onmogelijk of zelfs schadelijk is. Dit seculiere dogma is direct tegengesteld aan het onderricht van de Heer. Indien wij dit seculiere dogma aanvaarden, dan is het moeilijk in te zien waarom het enkel van toepassing zou zijn op echtgescheidenen. Is het niet even onrealistisch te vragen dat men kuis blijft tot aan het huwelijk? Dienen ook zij niet zichzelf toe te laten tot de H. Communie. Men zou meerdere zulke voorbeelden kunnen geven.
Sommige koppels die burgerlijk hertrouwd zijn proberen kuis te leven als broer en zuster. Dit kan voor hen moeilijk zijn en soms kunnen zij hierin falen maar, door de genade bewogen, staan zij weer op, belijden hun zonden en beginnen opnieuw. Indien het huidige voorstel aanvaard zou worden, hoeveel onder hen zouden dan niet de strijd voor een kuis leven opgeven?

Natuurlijk leven vele gescheiden en hertrouwde personen niet kuis. Wat hen onderscheidt van diegenen die dit proberen (en soms niet hierin slagen), is dat zij nog niet inzien dat onkuisheid ernstig verkeerd is of dat zij ten minste nog niet de intentie hebben om kuis te leven. Indien zij tot de Eucharistie zouden toegelaten worden, zelfs indien zij eerst gaan biechten, en de hele tijd de intentie hebben onkuis te leven (een radicale contradictie), dan is er een echt gevaar dat zij bevestigd worden in hun huidige ondeugd. Het is onwaarschijnlijk dat zij groeien in het inzicht omtrent de objectieve zondigheid en ernst van hun onkuise handelingen. Men zou zich kunnen afvragen of hun moreel karakter zal verbeterd worden of dat het meer waarschijnlijk is dat hun moreel karakter zal verstoord of zelfs vervreemd worden.

Christus leert dat kuisheid mogelijk is, zelfs in moeilijke gevallen, omdat de genade van God sterker is dan de zonde. De pastorale zorg voor de echtgescheidenen moet bouwen op deze belofte. Tenzij zij de Kerk de hoopvolle woorden van Christus, dat zij werkelijk kuis kunnen leven, horen verkondigen, zullen zij dit nooit proberen.”

Argument op basis van het feit van ‘het hellend vlak’ (C/5)
“Alhoewel de huidige voorstellen enkel de echtgescheiden-en-hertrouwden betreffen zou de aanvaarding ervan – zelfs als een ‘enkel’ pastorale praktijk- vereisen dat de Kerk in principe aanvaardt dat seksuele activiteit buiten een permanent en trouw huwelijk verenigbaar is met de gemeenschap met Christus en met het christelijke leven.  Bij aanvaarding ervan is het moeilijk in te zien hoe de Kerk kan weigeren toe te laten tot de H. Communie ongehuwde samenlevende koppels of personen in homoseksuele relaties etc. De logica van deze positie suggereert inderdaad dat de Kerk zulke relaties kan zegenen (zoals de Angelicaanse gemeenschap momenteel doet) en zelfs het gehele gamma van hedendaagse seksuele ‘bevrijding’ kan aanvaarden. De Communie voor echtgescheiden-en-hertrouwden is enkel het begin.”

Argument vanuit het niet mogen veroorzaken van een schandaal (C/10)
“Schandaal is een attitude of gedrag die ertoe leidt dat een ander kwaad doet. The persoon die een schandaal veroorzaakt wordt de verleider van zijn buurman. Het slechte voorbeeld van een persoon desinformeert het verstand of verzwakt de wil van een ander en leidt deze tot zonde.

De Kerk heeft constant geleerd dat echtscheiding en het hertrouwen een ernstig schandaal veroorzaken. Vaticanum II noemde echtscheiding een plaag en laakte het verduisterende effect ervan op de uitmuntendheid van huwelijk en gezin. De Catechismus (2385) legt uit: “Echtscheiding is immoreel… omdat zij een ontregeling teweegbrengt in het gezinsleven en in de samenleving.  Deze ontregeling brengt zware schade met zich mee: voor de partner die in de steek gelaten wordt; voor de kinderen die blijvend lijden onder de scheiding van hun ouders en die zich heen en weer geslingerd voelen tussen hun ouders; ook echter voor de gemeenschap vanwege het aanstekelijke karakter, waardoor echtscheiding een ware sociale plaag wordt.” Het hertrouwen na een echtscheiding vergroot dit schandaal (2384).

Sommigen beweren dat de grotere frequentie van echtscheidingen in onze dagen en de wijdverbreide aanvaarding ervan elk schandaal vermindert en dat er daarom redenen zijn om echtgescheiden-en-hertrouwden toe te laten tot de Communie. Zou tegenwoordig iemand hierdoor geshockeerd zijn?

Dit argument bevat een misvatting omtrent het kwaad van een schandaal dat niet een psychologische shock is maar een verleiding voor anderen tot zondigen. Voor diegene die een schandaal veroorzaakt is het niet nodig dat hij de intentie heeft om zijn buur te verleiden; de verleiding is een effect van de zonde zelf. Wanneer zonden maatschappelijk gezien ‘gewoon’ worden, dan groeit het schandaal in plaats van dat het vermindert. Met elke persoon die zich hieraan overgeeft, wordt de vastberadenheid van anderen om hieraan te weerstaan in gevaar gebracht en groeit de sociale druk om dit te accepteren. De Kerk leert inderdaad dat de wijdverspreide aanvaarding van zondig gedrag een sociale structuur van zonde, een institutionalisering van het schandaal teweegbrengt (Gaudium et Spes 25).”

Argument vanuit de vermeende tegenstelling tussen pastoraal en kerkelijk recht (D/2)
“Vaak wordt een pastorale benadering gezien als zijnde tegengesteld aan een kerkrechterlijke benadering. Dit is een valse tegenstelling. Benedictus XVI spoorde seminaristen ertoe aan (Brief aan de seminaristen, 18 oktober 2010) “het kerkrecht te begrijpen en – ja, zelfs – er van te houden, te waarderen hoe noodzakelijk het is en de praktische toepassingen ervan op waarde te schatten: een maatschappij zonder wetten zou een maatschappij zonder rechten zijn. De wet is de voorwaarde voor de liefde.” Een kerkrechterlijke benadering is wezenlijk pastoraal omdat het de voorwaarden omschrijft die waarlijk noodzakelijk zijn om de harten te veranderen. Waar dit niet gebeurt is er een misvatting omtrent het kerkelijk recht. Helaas leidt, wat men vaak noemt, een pastorale benadering tot willekeur en dus tot onrechtvaardige beslissingen.”

Elementen van een positief voorstel voor de aanstaande Synode (E)
Hier worden de volgende elementen opgesomd:
1/een vernieuwing en verdieping van het begrip en de praktijk van de deugd van de kuisheid.
2/opnieuw uitdrukken hoe de liefde en barmhartigheid van God de mens omvormt; een omvorming die niet ophoudt bij het vergeven van verleden zonden maar de mens van binnenuit omvormt zodanig dat hij of zij  vrij van ondeugd en zonde kan leven.
3/op welke manier vorm geven aan Familiaris Consortio 84: “Zij dienen daarenboven aangespoord te worden naar het Woord Gods te luisteren, het misoffer bij te wonen, te volharden in het gebed, de werken van naastenliefde en alle initiatieven van de gemeenschap ten bate van de rechtvaardigheid te begunstigen, de kinderen op te voeden in het christelijk geloof, zich toe te leggen op de geest en op de werken van boetvaardigheid om zo van dag tot dag de genade van God af te smeken. De Kerk moet voor hen bidden, hen aanmoedigen, zich een barmhartige moeder tonen en hen zo steunen in het geloof en de hoop."
4/Versterking van de huwelijksvoorbereiding
5/Versterking van de huwelijkstribunalen, adequate vorming van de rechters
6/Opnieuw tot uitdrukking brengen waarom de leer van de Kerk omtrent huwelijk en seksualiteit niets te maken heeft met vooroordelen, de veroordeling van personen etc. maar met de bevordering van wat echt goed is voor de persoon.

zaterdag, januari 18, 2014

“Het is iets tussen jou en de Heer en daar komen wij niet tussen”



De Kerk heeft altijd gewezen op de noodzaak van een waardig ontvangen van de H. Communie en het onwaardig communiceren als sacrilegie betiteld. Van de communicant wordt ‘heiligheid’ gevraagd, d.w.z. de toestand van genade en de belijdenis van het ware geloof. (Zie Redemptionis Sacramentum nrs. 80-87). Immers, de sacramenten, en in het bijzonder de H. Mis, zijn de belichaming van het geloof van de Kerk. In het gebeuren van deze belichaming moet de ontvanger met zijn geloof daar naar toe gaan. De Kerk moet dit geloof opwekken wil Zij zich niet schuldig maken aan het onwaardig ontvangen van een sacrament. De noodzaak om een belijdenis van het ware geloof te vragen heeft daarom een fundament in het sacrament zelf. Het verzaken aan deze noodzaak zou een prijsgeven van een wezenlijk element van het katholiek geloof zijn, in het bijzonder aangaande de H. Mis die bron en hoogtepunt van het katholieke geloof is. Omgekeerd betekent dit dat het niet-toelaten van niet-katholieken tot de H. Communie van goddelijk recht is. De codex van 1917 was rigoureus wat dit betreft: “Canon 731 § 2. Vetitum est Sacramenta Ecclesiae ministrare haereticis aut schismaticis, etiam bona fide errantibus eaque petentibus, nisi prius, erroribus reiectis, Ecclesiae reconciliati fuerint.”

Niettemin zijn er uitzonderingssituaties mogelijk voor niet-katholieken die zich in doodsgevaar in de geestelijke dispositie bevinden dat zij de katholieke geloofsbelijdenis belijden en dwalingen verwerpen. De Kerk na Vaticanum II heeft deze grenzen iets uitgebreid maar het wezenlijke behouden. Dit geldt voornamelijk voor het zeer uitzonderlijke geval van doodsgevaar dat nu uitgebreid wordt “of als volgens het oordeel van de diocesane Bisschop of van de bisschoppenconferentie een andere ernstige nood ertoe dwingt” (CIC/1983 Canon 844 §4). Tevens wordt er nu enkel gevraagd dat het katholieke geloof inzake het betreffende sacrament beleden wordt: “mits zij wat dezelfde sacramenten betreft blijk geven van het katholieke geloof en zij de juiste gesteltenis bezitten.” De codex van 1917 was hier duidelijker nl. dat het gehele geloof van de katholieke Kerk dient beleden te worden. Immers, het is niet goed mogelijk het geloof in aparte onderdelen te verdelen. Het object van het geloof is immers niet een veelheid aan niet-samenhangende gedachten maar het geheel van de openbaring. In de praktijk kan de niet-katholiek die de H. Communie verlangt te ontvangen er niet omheen ook andere waarheden van het geloof aan te nemen zoals daar zijn de apostolische successie van het ambt, het offerkarakter van het Kruis, etc. Het is kortom niet mogelijk dat het Sacrament dat bron en hoogtepunt van het christelijk leven is volgens Vaticanum II vruchtbaar ontvangen wordt zonder een belijdenis van het geheel van het katholiek geloof.

Maar men moet wel aannemen dat de wijzigingen in de codex van 1983 de bedoeling van de codex van 1917 niet uitsluiten maar enkel praktisch vragen dat als eerste het geloof in het sacrament zelf beleden wordt. Niettemin kan er aanleiding zijn tot verwarring door deze ‘verruiming’ van de voorwaarden met als gevolg zulke uitspraken als ‘Wij geloven in dezelfde Heer’, ‘Wij geloven ook dat Christus aanwezig is in de Eucharistie’ etc.

Bemerk dat dit alles gaat over het geval van doodsgevaar. De facto echter zijn deze uitzonderingen nog uitgebreid. Daarom herhaalde Redemptionis Sacramentum nr. 85: “Katholieke bedienaren dienen de Sacramenten alleen geoorloofd toe aan katholieke christengelovigen, die ze eveneens alleen van katholieke bedienaren geoorloofd ontvangen, behoudens de voorschriften van can. 844 §§ 2, 3 en 4 en can. 861 § 2. Bovendien kunnen de in can. 844 § 4 bepaalde voorwaarden, waarin niet kan worden gedispenseerd, niet van elkaar worden gescheiden; daarom dienen al deze voorwaarden altijd tegelijkertijd aanwezig te zijn.”



Wat moeten we in het licht van het voorgaande denken van een uitspraak die aan Nikolaas Santobin SJ in het Nederlands Dagblad van 11 januari 2014 wordt toegeschreven. Op de vraag van een niet-katholiek, die net bij hem ter communie is gegaan, of dit wel mocht antwoordt Pater Nikolaas Santobin: “Het is iets tussen jou en de Heer en daar komen wij niet tussen.”

Ongeacht de omstandigheden, die ik inderdaad niet ken, en op voorwaarde dat zijn woorden correct zijn weergegeven, kan deze zin nooit als een goed, d.w.z. bevorderlijk voor het heil van de Kerk en van de persoon, antwoord gelden.
En dit niet enkel vanwege bovenstaande expliciete leer van de Kerk. Men dient tevens te bedenken dat de priester in de H. Mis nooit als privé persoon handelt maar steeds namens de Kerk en in het bijzonder tijdens de consecratie als ‘alter Christus’. Tevens is een sacrament een door Christus ingesteld en aan de Kerk toevertrouwd heilsmiddel.
Met andere woorden, tussen “de Heer” en de ontvanger van de H. Communie staan, althans volgens het katholieke geloof, minstens nog drie andere realiteiten, nl. de priester die handels namens de Kerk en als ‘alter Christus’, de werkelijke aanwezigheid van Christus in de gedaante van de H. Hostie en het Sacrament van de Kerk.
Het eigene van het katholieke geloof is immers dat de bemiddeling door de Kerk wezenlijk is voor een heilzame relatie van de gelovige met God.