Posts tonen met het label Amoris laetitia. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Amoris laetitia. Alle posts tonen

maandag, februari 27, 2017

A blessing in disguise

"I suppose we should be grateful to Fr Sosa for allowing us to restate the traditional doctrine of the Church..." (Source)

dinsdag, januari 17, 2017

De dubia en Sint-Thomas



In 1 Korinthiërs 11, 27-29 lezen wij: “Wie dus op onwaardige wijze het brood eet of de beker van de Heer drinkt, bezondigt zich aan het Lichaam en Bloed des Heren. Wij moeten onszelf onderzoeken, voor we van het brood eten en uit de beker drinken. Wie eet en drinkt zonder het lichaam te onderkennen, eet en drinkt zijn eigen vonnis.”
Helaas komt deze tekst niet meer voor in het lectionarium van de Novus Ordo terwijl de Buitengewone Vorm deze tekst laat horen op Witte Donderdag en op Sacramentsdag. Een mooi voorbeeld van het principe Lex orandi, lex credendi.
In de context van Amoris Laetitia, een document dat onterecht Sint-Thomas gebruikt, is het interessant diens commentaar op deze passage van naderbij te beschouwen (Marietti editie nrs. 687-699).

Wat betekent het Lichaam en Bloed “onwaardig” ontvangen? Dit kan volgens Sint-Thomas op drie manieren gebeuren.
1/Wanneer de viering van dit Sacrament op een andere wijze gebeurt dan “de wijze die Christus ons overgeleverd heeft” bv. wanneer een andere materie dan brood en wijn gebruikt wordt (nr. 688).
2/Wanneer iemand tot het Sacrament nadert met een afwezigheid van devotie (indevotio), bv. wanneer iemands geest afgeleid is door wereldse zaken maar toch de gepaste eerbied voor het Sacrament behoudt. In zulk geval wordt de vrucht van dit Sacrament weliswaar verhinderd maar is er toch geen ‘bezondiging’ waarover Paulus spreekt. Een afwezigheid van devotie kan wél een doodzonde zijn wanneer het een misprijzen (cum contemptu) voor het Sacrament inhoudt (nr. 689).

3/Een derde manier bestaat erin het Sacrament te naderen “met de wil doodzonde te begaan” (cum voluntate peccandi mortaliter). 
“Immers, Levititus 21,23 zegt: “Hij zal het altaar niet naderen die een smet heeft”. Iemand bezit de smet van de zonde zolang hij in de wil om te zondigen verblijft, welke echter wordt weggenomen door berouw. Door berouw, enerzijds, welke de wil om te zondigen wegneemt met de intentie te belijden en voldoening te schenken wat betreft de kwijtschelding van de schuld en de eeuwige straf en door de belijdenis en de voldoening anderzijds wat betreft de totale kwijtschelding van de straf en de verzoening met de leden van de Kerk. Bijgevolg, in geval van noodzaak, wanneer men bv. niet de mogelijkheid heeft zijn zonden te belijden, volstaat het berouw om het sacrament te ontvangen. In de regel echter dient de belijdenis vooraf te gaan, begeleid door één of andere voldoening.” (nr. 690)
Sint-Thomas werpt een objectie op die vandaag de dag ook gehoord wordt. 
“Maar het schijnt dat zondaars dit Sacrament niet op onwaardige wijze naderen”. Immers, in dit Sacrament wordt Christus ontvangen en Hij is de geestelijke geneesheer die over zichzelf zegt in Mt. 9,12: ““Niet de gezonden hebben een dokter nodig, maar de zieken.” Maar men dient te zeggen dat dit Sacrament geestelijk voedsel is zoals het Doopsel een geestelijke geboorte is. Men wordt echter geboren  om te leven maar men wordt niet gevoed tenzij men reeds leeft. Dit Sacrament is daarom niet gepast voor zondaars die nog niet levend zijn door de genade terwijl nochtans het Doopsel wel voor hen geschikt is. Bovendien is de Eucharistie het sacrament van de liefde en van de eenheid van de Kerk zoals Sint-Augustinus zegt [in zijn preken] over het Johannesevangelie. Indien dus de zondaar, die het ontbreekt aan liefde en verdient (merito) gescheiden te zijn van de eenheid van de Kerk, dit Sacrament nadert begaat hij een onwaarheid door te laten geloven dat hij de liefde bezit terwijl dit niet het geval is. Omdat echter de zondaar soms het geloof in dit Sacrament bezit, is het toegestaan dat hij naar dit Sacrament kijkt, iets wat absoluut niet toegestaan wordt aan ongelovigen, zoals Dionysius zegt in het derde hoofdstuk van diens Kerkelijke Hiërarchie. (nr. 691).”

Wat betekent voor Sint-Thomas “zich bezondigen aan het Lichaam en Bloed des Heren”?

“Ten tweede dienen we te beschouwen hoe iemand die dit Sacrament onwaardig ontvangt zich bezondigt aan het Lichaam en Bloed des Heren. Dit wordt in een glossa [een veelgebruikte middeleeuwse bijbelcommentaar] op drie manieren uitgelegd.
1/Ten eerste [bezondigt iemand zich] op materiële wijze: hij wordt schuldig door een zonde begaan tegen het Lichaam en Bloed des Heren, zoals deze vervat liggen in dit Sacrament dat hij op onwaardige wijze ontvangt en hierdoor wordt zijn schuld vergroot. Iemands schuld is groter naarmate de persoon tegen wie men zondigt groter is: “Moet dan hij die de Zoon van God veracht, die het bloed van het verbond waardoor hij geheiligd is profaneert, … moet zo iemand niet veel strenger gestraft worden?” (Hebr. 10,29) (nr. 692).
2/Ten tweede wordt dit uitgelegd door een gelijkenis zodat de betekenis is “hij zal zondig zijn aan het Lichaam en Bloed des Heren”, d.i. hij zal de straf van de dood van de Heer krijgen, d.i. hij zal gestraft worden alsof hij Christus ter dood heeft gebracht, overeenkomstig Hebr. 6,6: “zij [hebben] de Zoon van God opnieuw gekruisigd en aan bespotting prijsgegeven.” Maar hierdoor lijkt het alsof de zonde van hen die het Lichaam van Christus onwaardig ontvangen de zwaarste zonde is. Men dient echter te zeggen dat een zonde ernstig is op twee manieren. (a) Ten eerste omwille van de soort (species) van zonde, welke berust op het object. Op deze manier is een zonde tegen de Godheid, zoals ongeloof, blasfemie of een andere zonde van deze soort, ernstiger dan een zonde tegen de mensheid van Christus. Daarom zegt de Heer zelf: “Als iemand zich kant tegen de Mensenzoon, zal het hem vergeven worden, maar wie zich kant tegen de heilige Geest, zal geen vergiffenis verkrijgen…” (Mt. 12, 32). Bovendien is een zonde begaan tegen de mensheid van Christus in diens eigen gedaante ernstiger dan in diens sacramentele gedaante. (b) Vervolgens wordt de ernst van de zonde afgemeten van de kant van de zondaar. Men zondigt echter méér wanneer men zondigt uit haat, afgunst of uit een andere boosheid, zoals deze die Christus kruisigden ernstiger zondigden dan degene die zondigt door zwakte, zoals zij soms zondigen die dit Sacrament onwaardig ontvangen. Hierdoor dient men dit dus niet zo te verstaan dat de zonde van degene die dit Sacrament onwaardig ontvangt vergeleken kan worden met de zonde van het doden van Christus wat betreft de gelijkheid ervan maar wel wat betreft een gelijkenis in soort; beide zonden immers betreffen dezelfde Christus.” (nr. 693).
3/ “Hij zal zich bezondigen aan het Lichaam en Bloed des Heren” wordt op een derde manier uitgelegd, te weten: het Lichaam en Bloed des Heren maakt hem schuldig. Immers, het goede dat op kwade wijze wordt ontvangen, schaadt, zoals het kwade dat goed gebruikt wordt,  voordelig is, zoals de doren van de Satan voordelig was voor Paulus [zie 2 Kor. 12,7]. Met deze woorden wordt de dwaling weerlegt van sommigen die zeggen dat, op het moment dat dit Sacrament door de lippen van de zondaar wordt aangeraakt, het Lichaam van Christus ophoudt daar aanwezig te zijn. Hiertegenover staat wat de Apostel zegt: “Wie op onwaardige wijze het brood eet of de beker van de Heer drinkt…” Immers, volgens deze mening zou geen enkele onwaardige eten of drinken. Deze mening is in tegenspraak met de waarheid van dit Sacrament, volgens de welke het Lichaam en het Bloed van Christus in dit Sacrament blijven bestaan zolang als de gedaanten blijven bestaan, onafgezien van de plaats waar deze gedaanten verblijven.” (nr. 694).

Welke remedie stelt Sint-Thomas voor?

De remedie bestaat erin dat men zichzelf onderzoekt, d.w.z. dat men zijn geweten nauwkeurig onderzoekt opdat er geen “wil om doodzonde te begaan of een zonde uit het verleden waarvoor hij nog niet voldoende berouw heeft getoond” zou bestaan. Na zulk een nauwkeurig gewetensonderzoek kan van “het brood” gegeten en van “de kelk” gedronken worden “want voor diegenen die het waardig ontvangen is het geen vergif maar een medicijn”. (nr. 696).

Waarom is dit gewetensonderzoek nodig? 

Zonder dit onderzoek tekent men zijn eigen vonnis. “… die het kwade deden [komen] tot de opstanding ten oordeel” (Joh. 5,29). “Iedereen die nadert tot de heilige gaven, terwijl er onreinheid in hem is, zal van Mij verwijderd worden.” (Lev. 22,3) (nr. 697).
 
Een objectie tegen dit alles lijkt mogelijk te zijn op basis van Joh. 6, 58: “wie dit brood eet, leeft door Mij”.
Sint-Thomas onderscheidt: 
“Er dient gezegd te worden dat er twee manieren zijn om dit Sacrament te ontvangen, nl. geestelijk en sacramenteel. Sommigen ontvangen daarom sacramenteel én geestelijk, diegenen nl. dit Sacrament ontvangen op dusdanige wijze dat zij ook delen in de realiteit van dit Sacrament, nl. de liefde waardoor er kerkelijke eenheid bestaat. Hierop is het woord van de Heer van toepassing: “wie dit brood eet, leeft door Mij”. Sommigen ontvangen echter enkel op sacramentele wijze, nl. diegenen die dit Sacrament op dusdanige wijze ontvangen dat zij niet de realiteit van dit Sacrament bezitten, nl. de liefde. Hierop zijn de woorden van toepassing: “Wie eet en drinkt zonder het lichaam te onderkennen, eet en drinkt zijn eigen vonnis.” (nr. 698)

Daarnaast onderscheidt Sint-Thomas nog een accidentele (per accidens) wijze van ontvangen, nl. wanneer zelfs het Sacrament niet ontvangen wordt zoals bv. gebeurt in het geval van iemand die niet gelooft dat de Hostie geconsacreerd is of in het geval van iemand die geheel ongelovig is.

Tot slot gaat hij in op de frequentie bij het ontvangen van de H. Communie. Soms kan wat in zichzelf meer verkiezenswaardig is, nl. regelmatige ontvangst van de H. Communie voor een persoon toch niet verkiezenswaardig zijn. 
“Want indien iemand ervaart dat hij voortgang maakt in de liefdesijver voor Christus en in de sterkte om de zonden te weerstaan, zonden die vaak de mensen treffen, dan dient men vaak dit Sacrament te ontvangen. Maar indien iemand minder eerbied voor dit Sacrament ervaart wegens het veelvuldig ontvangen ervan, dan dient deze de raad te krijgen slechts zelden dit Sacrament te ontvangen. Daarom wordt er gezegd in Het boek van de Dogma’s van de Kerk: “Ik prijs noch veroordeel het dagelijks ontvangen van de Eucharistie” [Gennadius, Liber sive diffinitio ecclesiastiocorum dogmatum, c. XXIII, PL 42, col. 1217).” (nr. 699).


donderdag, april 14, 2016

De hermeneutiek van Amoris laetitia

Hoe is het achtste hoofdstuk van Amoris laetitia te verzoenen met volgende uitspraak van de Congregatie voor de Geloofsleer uit 1994?

"Ecclesiae doctrina et disciplina hac de re fuse expositae sunt, tempore post Concilium, in Adhortatione Apostolica Familiaris consortio. Adhortatio, praeter alia, in memoriam revocat pastores, ob amorem veritatis, officio adstringi recte distinguendi varias condiciones, atque eos hortatur ut animum addant iis qui post divortium novas nuptias inierunt ut varia vitae Ecclesiae momenta participent. Simul confirmat consuetudinem constantem et universalem "in Sacris ipsis Litteris innixam, non admittendi ad Eucharisticam Communionem fideles qui post divortium novas nuptias inierunt"(9), atque huius rei rationes adducit. Structura textus Adhortationis et ipsa verba clare demonstrant huiusmodi consuetudinem, quae exhibetur obligandi vi praedita, immutari non posse ob differentes condiciones." (Congregatie voor de Geloofsleer, De receptione communionis eucharisticae a fidelibus qui post divortium novas inierunt nuptias, 14 september 1994)


woensdag, april 13, 2016

Amoris laetitia en Vaticanum II

Tijdens de openingstoespraak van Vaticanum II (Gaudet Mater Ecclesia) op 11 oktober 1962 zei de H. Johannes XXIII ondermeer:
"De Kerk heeft deze dwalingen te allen tijde bestreden en hen vaak met de grootste gestrengheid veroordeeld. Wat onze tijd betreft maakt de Bruid van Christus echter liever gebruik van het geneesmiddel der barmhartigheid dan van de wapenen der gestrengheid; meer dan door te veroordelen wil zij de noden van deze tijd tegemoet komen door te wijzen op de kracht van haar leer. Niet omdat er geen valse leer, geen gevaarlijke meningen en begrippen zouden bestaan, waarvoor men zich moet hoeden en die men moet bestrijden; maar omdat zij alle zo duidelijk in strijd zijn met de juiste zedelijke normen en zulke verderfelijke vruchten opleveren, dat de mensen deze thans reeds uit zichzelf veroordelen, namelijk vooral die levensvormen, die God en Zijn wetten verachten, die al teveel vertrouwen doen stellen in de technische vooruitgang en die naar een voorspoed streven, welke uitsluitend op de gemakken van het leven gericht is."
Méér dan vijftig jaar later getuigt deze steeds weer geciteerde zin niet enkel van een onvoorstelbare naïviteit maar ook van de gevolgen die iemands spreken kunnen hebben. Is AL niet de logische en uiteindelijke consequentie van deze zin?

vrijdag, april 08, 2016

Enkele eerste bemerkingen bij Amoris laetitia

Enkele eerste opmerkingen:
  1. Het schrijven telt 54420 woorden in de Italiaanse versie of 107 pagina’s. Ter vergelijking, de postsynodale exhortatie Familiaris consortio van de H. Johannes Paulus II uit 1981 over hetzelfde thema telt 32532 woorden. Het meest omvangrijke document van Johannes Paulus II, de encycliek Evangelium vitae telt 45079 woorden. De encycliek Casti Connubii (1930) van Pius XI telt 17682 woorden, Arcanum diviniae sapientiae (1880) van Leo XIII telt 7289 woorden oftewel 12 pagina’s.
  2. Sint-Thomas wordt zes maal in de hoofdtekst geciteerd (nrs. 99, 102, 126, 134,301, 304) en dertien maal in voetnoten (nrs. 108, 115, 116, 122, 129, 140, 144, 145, 172, 341, 342, 347, 348).
  3. Benedictus XVI wordt vier maal in de hoofdtekst geciteerd en vier maal in een voetnoot.
  4. Behalve één enkele verwijzing naar Pius XI en Pius XII wordt, zelfs in de sectie ‘Het gezin in de documenten van de Kerk’, niet – en zoals gebruikelijk - verwezen naar preconciliaire teksten.
  5. Het eerste hoofdstuk bevat een uitgebreide meditatie over psalm 128 en in hoofdstuk vier worden de eigenschappen van de liefde uit 1 Kor. 13, 4-7 uitvoerig besproken.
  6. Het principe uit Evangelii Gaudium “tijd gaat boven ruimte” (nrs. 222-223) is ook in AL van centraal belang.
  7. Nr. 222 roept op tot een herontdekking van Humanae Vitae en Familiaris consortio aangaande procreatie en dit “in contrast met een mentaliteit die dikwijls vijandig is ten aanzien van het leven.” Tevens spoort de tekst in hetzelfde nummer aan tot natuurlijke gezinsplanning.
  8. Nrs. 251-252 spreken over personen met een homoseksuele neiging. Niets nieuws hier; men herhaalt de CKK en de Relatio finalis van 2015 met name dat er geen enkele vergelijking kan gemaakt worden tussen een huwelijk en “unioni omosessuali” en het schrijven veroordeelt, net zoals de Relatio, elke druk op gezinnen en organisaties in deze materie.
  9. Nr. 56 vermeldt ‘gender’ maar ook hier betreft het een herhaling van nrs. 8 en 58 van de Relatio.
  10. Het gebruik van Thomas van Aquino is aanzienlijk maar de functie is meestal beperkt tot het illustreren van een gedachte. Het echt argumentatieve gebruik van Thomas en het steunen op diens autoriteit gebeurt in de nrs. 301-304 (voor een vertaling zie een eerdere post). Het gebruik en de nadruk op deze teksten en hun mogelijke implicaties geeft een déjà vu indruk voor wie de discussies in de moraalfilosofie kent in de jaren zestig en zeventig met Fuchs, Janssens et alii en de zogenaamde situatie-ethiek.
  11. Maar de crux van de zaak lijkt te zijn de volslagen afwezigheid van Veritatis Splendor. Immers, de nadruk op de gevolgen van particuliere situaties bij het onderscheiden (zie hoofdstuk acht van Amoris Laetitia) vraagt ernstig denkwerk om dit te verhelderen in het licht van Veritatis Splendor’ herhaalde veroordeling van soortgelijk denken en de hermeneutiek van de continuïteit. Zo lezen we bv. in Veritatis Splendor nr. 56: “Ter rechtvaardiging van deze en soortgelijke houdingen hebben enkelen een soort van dubbele zijnswijze van de zedelijke waarheid voorgesteld. Naast het leerstellig-abstracte niveau zou dan de oorspronkelijkheid van een bepaalde concretere existentiële wijze van beschouwen erkend moeten worden. Deze zou, door rekening te houden met de omstandigheden en de situatie, legitiem uitzonderingen op de algemene regels invoeren en zo toestaan om in de praktijk, met een goed geweten dat te doen, dat door de zedenwet als in zich slecht wordt beschouwd. Op deze manier ontstaat in enkele gevallen een scheiding of ook een tegenstelling tussen de leer van het universeel geldende voorschrift en de norm van het individuele geweten, dat feitelijk ten laatste over goed en kwaad zou beslissen. Krachtens dit beginsel matigt men zich aan om het toelaten van zogenaamde 'pastorale' oplossingen te motiveren, die in tegenstelling met de leer van het leergezag zijn en een 'creatieve' hermeneutiek te rechtvaardigen, volgens welke het zedelijk geweten feitelijk niet in alle gevallen gehouden zou worden aan een bijzonder negatief gebod.”

Vertaling van enkele sleutelpassages

Postsynodale Apostolische Exhortatie Amoris Laetitia
van de Heilige Vader Franciscus
aan de bisschoppen, priesters en diakens, aan de godgewijde personen, aan de christelijk gehuwden en aan alle lekengelovigen over de liefde in het gezin

1. De vreugde van de liefde die men in de gezinnen beleeft is ook de vreugde van de Kerk. Zoals de Synodevaders aangeduid hebben, “blijft”, ondanks de vele tekenen van een crisis van het huwelijk, “het verlangen naar een gezin levendig, vooral onder de jongeren en dit motiveert de Kerk”.   Als antwoord op deze aspiratie “is de christelijk boodschap over het gezin waarlijk een blijde boodschap.”.
2. De synodale weg heeft het mogelijk gemaakt de situatie van de gezinnen in de huidige wereld uit de doeken te doen, onze blik te verbreden en ons bewustzijn over het belang van het huwelijk en het gezin te versterken. Terzelfdertijd heeft de complexiteit van de besproken themata ons de noodzakelijkheid duidelijk gemaakt onbevangen enkele leerstellige, morele, spirituele en pastorale vraagstukken verder uit te werken en te verdiepen. De overwegingen van herders en theologen, indien zij trouw aan de Kerk zijn, eerlijk, realistisch en creatief, zullen ons helpen te komen tot een grotere helderheid. De debatten, zoals zij in de media of in publicaties en ook onder kerkelijke ambtsdragers gevoerd werden, gaan van een ongebreideld verlangen alles te veranderen zonder voldoende reflectie of fundering tot aan de houding alles op te lossen door het toepassen van algemene normen of het trekken van overdreven conclusies vanuit enkele theologische overwegingen.
3. Terwijl ik eraan herinner dat de tijd boven ruimte gaat, wil ik er opnieuw op wijzen dat niet alle leerstellige, morele of pastorale discussies moeten opgelost worden door interventies van het Leergezag. Vanzelfsprekend is het noodzakelijk dat er in de Kerk een eenheid van leer en praktijk is, maar dit verhindert niet dat er verschillende wijzen van interpreteren bestaan van enkele aspecten van de leer of enkele gevolgen die uit de leer voortkomen. Dit zal zo lang voortduren totdat de Geest ons brengt tot de volledige waarheid (cfr. Joh. 16,13), d.w.z. totdat Hij ons volkomen zal binnenleiden in het mysterie van Christus en wij alles met Zijn blik kunnen zien. Bovendien kunnen er in elk land of regio méér geïncultureerde oplossingen gezocht worden die aandacht hebben voor de lokale tradities en uitdagingen. Immers, “de culturen zijn onderling zeer divers en elk algemeen principe ... moet geïncultureerd worden, om gerespecteerd en toegepast te worden”. 
...
300. Indien men rekening houdt met de onnoemelijke verscheidenheid aan concrete situaties, zoals wij boven hebben vermeld, dan is het begrijpelijk dat men niet moet verwachten van de Synode of van deze Exhortatie een nieuwe algemene norm van het kerkrechterlijke type, toepasbaar in alle gevallen. Wat mogelijk is , is enkel een nieuwe aanmoediging tot een verantwoordelijke persoonlijke en pastorale onderscheiding van particuliere gevallen welke zou moeten erkennen dat, aangezien “de graad van verantwoordelijkheid niet gelijk is in alle gevallen”  , de gevolgen of de effecten van een norm niet noodzakelijkerwijze altijd dezelfde moeten zijn.    De priesters hebben de taak “de betreffende personen te begeleiden op de weg van de onderscheiding overeenkomstig het onderricht van de Kerk en de richtlijnen van de bisschop. In dit proces zal het nuttig te zijn een gewetensonderzoek te doen door middel van momenten van reflectie en berouw. Zij die gescheiden zijn en een nieuw huwelijk zijn aangegaan, zouden zich moeten afvragen hoe zij zich ten opzichte van hun kinderen hebben gedragen, toen de huwelijksverbintenis in een crisis is terechtgekomen; of er pogingen tot verzoening zijn geweest; hoe de toestand is van de partner die in de steek is gelaten; welke consequenties de nieuwe relatie heeft voor de rest van het gezin en de gemeenschap van gelovigen; welk voorbeeld deze de jongeren geeft die zich op het huwelijk moeten voorbereiden. Een eerlijke reflectie kan het vertrouwen in de barmhartigheid van God, die niemand wordt onthouden, versterken.” Het betreft een traject van begeleiding en onderscheiding die “deze gelovigen richt op een bewustwording van hun toestand voor God. Een gesprek met een priester in het forum internum draagt bij aan de vorming van een juist oordeel over wat de mogelijkheid van een vollere deelname aan het leven van de Kerk belemmert, en de stappen die deze kunnen begunstigen en doen groeien. Gegeven dat er in dezelfde wet geen geleidelijkheid is (cf. Familiaris Consortio 34), zal deze onderscheiding nooit kunnen afzien van de vereisten van waarheid en naastenliefde van het Evangelie die door de Kerk worden voorgehouden. Opdat dit gebeurt, dienen de noodzakelijke voorwaarden te worden gewaarborgd van nederigheid, terughoudendheid, liefde voor de Kerk en haar onderricht, in een oprecht zoeken naar de wil van God en in het verlangen tot een volmaakt antwoord hierop te komen.”  Deze houdingen zijn fundamenteel om het ernstige risico te vermijden van verkeerde boodschappen, zoals het idee dat een priester snel “uitzonderingen” kan toestaan of dat er personen bestaan die sacramentele privileges kunnen verkrijgen in ruil voor gunsten. Wanneer een verantwoordelijk en discreet persoon, die niet zijn eigen verlangens boven het algemeen welzijn van de Kerk wil plaatsen, zich treft met een priester die de ernst van de kwestie weet te erkennen, dan vermijdt men dat een bepaalde onderscheiding leidt tot de gedachten dat de Kerk er een dubbele moraal op nahoudt. 
301. Om op gepaste wijze te begrijpen waarom een bijzondere onderscheiding in enkele zogenoemde ‘irreguliere’ situaties mogelijk en noodzakelijk is, is er een aspect waarmee men steeds dient rekening te houden zodanig dat men nooit denkt dat men de eisen van het Evangelie wil verminderen. De Kerk bezit een solide reflectie over de milderende condities en omstandigheden. Daarom is het niet meer mogelijk te zeggen dat allen die in een zogenoemde ‘irreguliere’ situatie zich in staat van doodzonde, beroofd van de heiligmakende genade, bevinden. De grenzen hangen niet enkel af van een eventuele onwetendheid omtrent de norm. Een persoon, alhoewel hij de norm goed kent, kan grote moeilijkheden hebben “de waarden die in de morele norm liggen”    te begrijpen of kan zich in concrete situaties bevinden die hem niet toestaan anders te handelen en andere beslissingen te nemen zonder een nieuwe schuld [op zich te laden]. Zoals de Synodevaders zich goed hebben uitgedrukt “kunnen er factoren zijn die het vermogen tot beslissen beperken”.   Reeds Thomas van Aquino erkende dat iemand de genade en de liefde kan bezitten maar zonder dat deze persoon in staat is eender welke van de deugden goed uit te oefenen (I-II, q. 65, a. 3, ad 2; De malo, q. 2, a. 2.), zodanig dat, ook al bezit deze persoon alle ingestorte, morele deugden, hij toch niet duidelijk het bestaan van één van deze aantoont, omdat het uitwendige handelen van deze deugd moeilijkheden ondervindt:  “Men zegt dat sommige heiligen bepaalde deugden niet bezitten, gezien de moeilijkheden in de handelingen van deze deugden … alhoewel zij de habitus van alle deugden bezitten.” (Ibid. ad 3)  
….
303. Vertrekkende vanuit de erkenning van het gewicht van concrete omstandigheden, kunnen we toevoegen dat het geweten van personen beter moet betrokken worden in de praktijken van de Kerk in sommige situaties die niet objectief onze opvatting van het huwelijk realiseren. Vanzelfsprekend is het nodig de groei van een verlicht geweten aan te moedigen, gevormd en begeleid door een ernstige en verantwoordelijke onderscheiding van de priester, en is het nodig een steeds groter vertrouwen in de genade voor te stellen. Maar dit geweten kan niet enkel erkennen dat een situatie niet objectief beantwoordt aan het algemene voorstel van het Evangelie; het kan ook ernstig en oprecht erkennen hetgeen op dit moment het genereuze antwoord is dat men kan aanbieden aan God, en ontdekken met een zekere morele zekerheid dat dit de gave is die God zelf aan het vragen is te midden van de concrete complexiteit van de begrenzingen, alhoewel het nog niet volledig beantwoordt aan het objectieve ideaal. In elk geval dienen wij ons eraan te herinneren dat deze onderscheiding dynamisch is en altijd open moet blijven voor nieuwe fasen van groei en voor nieuwe beslissingen die toelaten het ideaal op meer volledige wijze te realiseren.
304. Het is kleinzielig te blijven staan bij enkel de beschouwing of het handelen van een persoon meer of minder beantwoordt aan een wet of een algemene norm omdat dit niet volstaat om te onderscheiden en zich te vergewissen van een volledige trouw aan God in het concrete bestaan van een mens. Vurig bid ik dat wij ons altijd in herinnering roepen wat Sint-Thomas van Aquino ons leert en dat wij in de pastorale onderscheiding leren dit tot ons te nemen: “Alhoewel er in algemene zaken een zekere noodzakelijkheid is, hoe meer men afdaalt naar particuliere zaken, des te meer onbepaaldheid. … Op het praktische gebied is de waarheid of praktische norm niet gelijk voor iedereen betreffende het particuliere,  maar enkel betreffende hetgeen algemeen is; en ook bij diegenen die in particuliere gevallen dezelfde praktische norm aanvaarden wordt deze niet op gelijke wijze door iedereen gekend. …” (I-II, q. 94, art. 4). Het is waar dat de algemene normen een goed voorhouden dat men nooit mag buiten beschouwing laten of verwaarlozen maar in hun formulering kunnen de algemene normen niet absoluut alle particuliere situaties omvatten. Terzelfdertijd is het nodig te zeggen dat, precies omwille van deze reden, hetgeen deel uitmaakt van een praktische onderscheiding in een particuliere situatie nooit kan verheven worden tot het niveau van een norm. Dit zou niet enkel gelegenheid geven tot een ondraaglijke casuïstiek, maar dit zou ook de waarden die men met bijzondere aandacht moet bewaken in gevaar brengen. (Voetnoot: Verwijzend naar de algemene kennis van de norm en naar de particuliere kennis van de praktische onderscheiding, komt Sint-Thomas tot de uitspraak dat “indien er slechts één van beiden kennissen is, dan is het te verkiezen dat het de kennis is die men heeft van de particuliere werkelijkheid, die dichter staat bij het handelen.” (Sententia libri Ethicorum, VI, 6 [ed. Leonina, t. XLVII, 354]).