De verklaring Fiducia Supplicans (FS) van het Dicasterie
voor de Geloofsleer van 18 december 2023 doet heel wat stof opwaaien. Wat moet
de katholieke gelovige die de tekst gelezen heeft hiervan denken?
1/Allereerst: FS spreekt in de opening van een “innovatieve
bijdrage aan de pastorale betekenis van zegeningen” en schrijft dat “deze
theologische reflectie, gebaseerd op de pastorale visie van paus Franciscus,
een werkelijke ontwikkeling impliceert aangaande wat gezegd is geworden over
zegeningen door het Leergezag en in officiële teksten van de Kerk”.
Kortom, de stelling dat er niets verandert is manifest
onjuist. En inderdaad is er sprake van een ontwikkeling. FS citeert regelmatig “De
Benedictionibus”, het officiële boek der zegeningen, herzien in de editio
typica van 1984 als volgend op aanbevelingen van Vaticanum II in Sacrosanctum
Concilium nrs. 63 en 79. Opmerkelijk is echter dat nr. 16 van De
Benedictionibus niet geciteerd wordt. Hier is de tekst en onze vertaling:
"Benedictiones Ecclesiae liturgicae sunt actiones, ideoque
communitaria celebratio quae interdum requiritur, liturgicae precationis indoli
melius respondet, et dum per Ecclesiae orationem veritas fidelibus proponitur,
adstantes ad Matris vocem corde et ore participandam adducuntur." (De
Benedictionibus, editio typica 1984, reimpressio 2013, p. 13 nr. 16).
"Zegeningen zijn een onderdeel van de liturgie van de Kerk.
Daarom beantwoordt de gemeenschappelijke viering, welke soms vereist is, meer
aan de natuurlijke aard van liturgische
gebed, en, terwijl door het gebed van de Kerk de waarheid aan de gelovigen
wordt voorgehouden, worden zij die aanwezig zijn ertoe gebracht met hart en
stem deel te nemen aan de stem van de Moeder."
De poging van FS om een onderscheid te maken tussen een
liturgische zegening en een pastorale, “niet-geritualiseerde” (nr. 36) is
daadwerkelijk een poging die verder gaat dan De Benedictionibus, een document
dat zichzelf beschouwt als uitvoering van Vaticanum II.
De vraag stelt zich dan
of dit verder gaan dan een ontwikkeling is of een corruptie. Simpelweg beweren
dat er sprake is van een ontwikkeling door een nieuwe categorie in te voeren
volstaat niet.
2/Ten tweede: FS probeert een onderscheid in te voeren
tussen een verbintenis (“unione”, nrs. 4, 6) en “koppels” (“coppie”, nr. 31 en
verder). Ten eerste slaagt FS er niet in want in nr. 30 is er sprake van “een
verbintenis (“unione”) die op geen enkele wijze kan vergeleken worden met het
huwelijk” en in nr. 6 over “eender welke andere verbintenis” (“unione”) en in
nr. 11 over “een verbintenis die doet alsof het een huwelijk is” (“unione”).
Dit onderscheid is dan ten tweede van belang om te beweren dat een verbintenis niet kan
gezegend worden maar wel een koppel.
Hierbij dringt zich de vraag op hoe een
onderscheid dat in de tekst zelf niet consequent gebruikt wordt als argument
kan dienen voor een ontwikkeling.
3/Ten derde: FS citeert met regelmaat uit het Responsum ad dubium van de toenmalige Congregatie voor de Geloofsleer van 22 februari 2021
aangezien FS naar eigen zeggen (nr. 3) helderheid wil verschaffen en “een visie
wil bieden de op coherente wijze de leerstellige aspecten met de pastorale
aspecten bijeenbrengt.”
In het Responsum van 22 februari 2021 lezen we: “Om deze
reden is het niet geoorloofd om een zegening te geven aan relaties of
partnerschappen, zelfs stabiele (“relazioni, o a partenariati anche stabili”),
die seksuele activiteit buiten het huwelijk inhouden (d.w.z. buiten de
onverbrekelijke verbintenis van een man en een vrouw die op zichzelf openstaat
voor de overdracht van het leven), zoals het geval is bij de verbintenissen
tussen personen van hetzelfde geslacht (“unioni fra persone dello stesso sesso”).”
In FS van 18 december 2023 lezen we daarentegen: “Binnen de hier
geschetste horizon opent zich de mogelijkheid voor zegeningen van koppels in
irreguliere situaties en van koppels van hetzelfde geslacht (“coppie dello
stesso sesso”)…”
Hier dient zich de vraag op hoe dit anders kan gelezen
worden dan dat er een contradictie bestaat tussen 2021 en 2023.
Uit deze drie bemerkingen volgen drie conclusies, nl. dat
-1/ FS in een spanningsvolle verhouding met zowaar Vaticanum II!
-2/ FS een onderscheid invoert dat FS zelf niet handhaaft
waardoor het onderscheid ongeldig lijkt te zijn
-3/ FS een contradictie invoert.
Wat betekent dit voor onze gehoorzaamheid in het licht van
Lumen gentium nr. 25 (“Deze eerbiedige instemming van wil en verstand moet men
op bijzondere wijze geven aan het authentieke leerambt van de paus, ook wanneer
hij niet ex cathedra spreekt. Men moet nl. zijn opperste leerambt eerbiedig
erkennen en zijn uitspraken oprecht aanvaarden overeenkomstig zijn duidelijk
gemanifesteerde bedoeling en wil, die vooral spreekt uit de aard van de
documenten, het telkens opnieuw voorhouden van dezelfde leer of uit de
formulering.”)?
Er lijkt geen sprake te zijn van een “duidelijk
gemanifesteerde bedoeling en wil” indien conclusies twee en drie correct zijn.
Laten we tot slot te rade gaan bij St. Thomas van Aquino. In
de Prima Pars, kwestie 25, artikels 3-4 van de Summa Theologiae legt hij uit
dat de almacht van God zich uitstrekt tot welk ding dan ook dat de natuur
van een zijnde heeft of kan hebben. Datgene wat contradictorisch is, heeft niet
de natuur van een zijnde en “valt daarom niet onder Gods almacht, niet vanwege
een gebrek in Gods macht, maar omdat het niet de natuur van een uitvoerbaar of
mogelijk ding heeft.” Kortom: “sub
omnipotentia Dei non cadit aliquid quod contradictionem implicat.”
Kortom, indien een contradictie zelfs niet binnen de almacht
van God valt, dan is dit zeker niet mogelijk voor FS indien conclusie 3 geldig
is.
Al hetgeen hierboven gezegd is berust op de aanname dat een
tekst van het Leergezag duidelijk moet zijn en geen contradicties mag bevatten.
Indien deze aanname onterecht is vervalt ons argument maar dan vervalt ook elke
argument en bewering in FS.