Is vergelding een
deugd?
Vergelding
(vindicatio), vaak vertaald als wraak, heeft dermate negatieve connotaties dat
het zelfs soms gebruikt wordt als argument tegen de doodstraf. Maar wat als
vergelding soms een deugd kan zijn?
De ongemakkelijke
Thomas schrijft in ST II-II, q. 108, a. 1:
Vergelding (vindicatio)
bestaat uit het toebrengen van een strafbaar kwaad aan iemand die gezondigd
heeft. Daarom moeten we in de kwestie van vergelding de geest van de vergelder
in ogenschouw nemen. Want als zijn bedoeling hoofdzakelijk gericht is op het
kwaad van de persoon op wie hij vergelding neemt en daarin rust, dan is zijn vergelding
volkomen onwettig: want genoegen scheppen in het kwaad van een ander behoort
tot haat, wat in strijd is met de liefdadigheid waardoor we verplicht zijn alle
mensen lief te hebben. Ook is het geen excuus dat hij het kwaad beoogt van
iemand die hem onrechtvaardig kwaad heeft aangedaan, zoals ook een mens niet
verontschuldigd is voor het haten van iemand die hem haat: want een mens mag
niet zondigen tegen een ander alleen omdat deze al tegen hem gezondigd heeft,
aangezien dit overwonnen moet worden door het kwaad, wat verboden werd door de
apostel, die zegt (Rom. 12:21): Laat u niet overwinnen door het kwade, maar
overwin het kwade door het goede.
Als de intentie
van de vergelder echter hoofdzakelijk gericht is op enig goed, dat verkregen
moet worden door middel van de bestraffing van de persoon die gezondigd heeft
(bijvoorbeeld dat de zondaar zich mag verbeteren, of dat hij op zijn minst in
toom gehouden mag worden en anderen niet gestoord mogen worden, dat de
gerechtigheid gehandhaafd mag worden en God geëerd), dan kan vergelding
geoorloofd zijn, mits er aan andere gepaste omstandigheden wordt voldaan.
In dezelfde
kwestie a. 3:
Vergelding is
wettig en deugdzaam voor zover het gericht is op het voorkomen van kwaad. Nu
worden sommigen die niet beïnvloed worden door deugd, ervan weerhouden om te
zondigen, uit angst om die dingen te verliezen die ze meer liefhebben dan die
ze verkrijgen door te zondigen, anders zou angst geen afweer zijn tegen de
zonde. Bijgevolg moet vergelding voor zonde worden genomen door een mens te
beroven van wat hij het meest liefheeft. Nu zijn de dingen die de mens het
meest liefheeft het leven, lichamelijke veiligheid, zijn eigen vrijheid en
externe goederen zoals rijkdom, zijn land en zijn goede naam.
En in ad 2 van
art. 3:
Allen die een
doodzonde begaan, verdienen de eeuwige dood, wat betreft toekomstige
vergelding, die in overeenstemming is met de waarheid van het goddelijk
oordeel. Maar de straffen van dit leven hebben meer van een medicinaal
karakter; daarom wordt de doodstraf alleen opgelegd aan die zonden die leiden
tot de ernstige ondergang van anderen.