maandag, december 22, 2014

"Mama, is Felix nu in de hemel?"

“Mama, is Felix nu in de hemel?”


In gezinnen met jonge kinderen wordt vandaag de dag onvermijdelijk de vraag gesteld naar de toekomst van een gestorven huisdier. Dit heeft ongetwijfeld te maken met de grote rol die dieren tegenwoordig spelen in de beleving van kinderen en de zeer menselijke kenmerken die aan dieren worden toegeschreven in tekenfilms, die via digitale animatie, steeds ‘echter’ lijken.
Het Leergezag van de Kerk heeft zich, voor zover ik weet, hierover nooit expliciet uitgesproken. Benedictus XVI heeft in een homilie op 13 januari 2008 indirect hiernaar verwezen toen hij zei: "Terwijl voor andere schepselen die niet geroepen zijn tot de eeuwigheid, de dood enkel het einde van het bestaan op aarde betekent, schept de zonde in ons een afgrond waarin wij riskeren voor altijd opgenomen te worden tenzij de Vader, die in de hemel is, zijn hand naar ons uitstrekt." 

De Heilige Thomas van Aquino, de Algemene Leraar (doctor communis) van de Kerk heeft zich deze vraag onrechtstreeks gesteld. In wat volgt bied ik een vertaling van de twee teksten waarin Sint-Thomas hierover spreekt: een tekst van de jonge Thomas en een tekst geschreven in de laatste jaren van diens leven.

Tekst 1: Supplementum q. 91, a. 5

"Zullen de planten en de dieren blijven bestaan na de vernieuwing van de wereld na het laatste oordeel?
Het schijnt dat de planten en de dieren zullen blijven bestaan na deze vernieuwing.
1. Immers, de elementen mogen niet ontdaan worden van al hetgeen dat behoort tot hun versiering. Welnu, over de elementen wordt gezegd dat zij versierd worden door de dieren en planten. [Zie Gen. 1, 11-12:  “En God zei: ‘Het land moet zich tooien met jong groen gras, zaadvormend gewas en vruchtbomen die ieder naar zijn soort hun vruchten dragen, met zaad erin.’ Zo gebeurde het. En uit het land schoot jong groen op, gras, zaadvormend gewas, in allerlei soorten, en bomen die ieder naar zijn soort hun vruchten droegen, met zaad erin. En God zag dat het goed was.”.] Zij zullen dus niet verwijderd worden in deze vernieuwing.
2. Net zoals de elementen de mens dienden, zo deden ook de dieren, planten en minerale lichamen dit. Maar wegens deze dienst zullen de elementen verheerlijkt worden. Zowel dieren als ook planten en minerale lichamen zullen dus eveneens verheerlijkt worden.
3. Het heelal zal onvolmaakt blijven indien er iets zou verwijderd worden dat tot de volmaaktheid van het heelal behoort. Maar de soorten dieren, planten en minerale lichamen behoren tot de volmaaktheid van het heelal. Aangezien we niet kunnen zeggen dat de wereld onvolmaakt zal blijven bij deze vernieuwing, lijkt het dat we dienen te stellen dat ook de planten en de dieren zullen blijven bestaan.
4. Dieren en planten hebben meer nobele vormen dan de elementen. De wereld zal echter bij deze laatste vernieuwing veranderd worden ten beste. Daarom zullen eerder dieren en planten dan de elementen moeten blijven bestaan, aangezien zij meer nobel zijn.
5. Het is ongepast te stellen dat de natuurlijke neiging gefrustreerd zal worden. Maar door hun natuurlijke neiging verlangen dieren en planten voor altijd te bestaan, weliswaar niet als individu maar ten minste als soort en hierop is ook hun voortdurende voortbrenging gericht [Zie Aristoteles, De generatione II]. Het is dus ongepast te zeggen dat deze soorten uiteindelijk zullen ophouden te bestaan.
Maar hier staat tegenover:
1. Indien planten en dieren zullen blijven bestaan, dan zal dit gelden voor ofwel alle dieren en planten ofwel voor sommige. In het eerste geval zullen dieren, die eertijds gestorven zijn, opnieuw verrijzen zoals de mensen opnieuw zullen verrijzen. Maar dit kan niet beweerd worden aangezien hun vorm vernietigd is en zij niet opnieuw dezelfde identiek vorm kunnen aannemen. Indien daarentegen niet alle maar sommige dieren en planten zullen blijven bestaan en er geen reden is waarom de één wel en de andere niet voor eeuwig zal blijven bestaan, lijkt dat geen één van hen zal blijven bestaan. Maar wat er ook blijft bestaan na de wereld zal vernieuwd zijn geworden en zal voor eeuwig blijven bestaan zonder ontstaan en corruptie. Planten en dieren zullen dus in het geheel ophouden te bestaan na de vernieuwing van de wereld.
2. Volgens de Filosoof [Aristoteles, zie De generatione II] zullen de soorten dieren, planten en dergelijke vergankelijke dingen slechts in hun bestaan worden verdergezet door de voortdurende beweging van de hemelen. Maar dit zal ophouden te bestaan. Het zal dus onmogelijk zijn voor zulke soorten om hun bestaan verder te zetten.
3. Indien het doel ophoudt te bestaan, dan dienen ook de dingen die gericht zijn op het doel ophouden te bestaan. Welnu, dieren en planten zijn gemaakt voor het behoud van het menselijk leven. Daarom staat er geschreven in Gen. 9, 3: “Alles wat leeft en beweegt zal u tot voedsel dienen; Ik schenk u dat allemaal naast het groene gewas”. Wanneer daarom het dierlijke leven van de mens ophoudt te bestaan, dan dienen ook dieren en planten ophouden te bestaan. Welnu, na deze vernieuwing zal het dierlijke leven in de mens ophouden te bestaan. Daarom dienen planten noch dieren te blijven bestaan.
ANTWOORD. Aangezien de vernieuwing van de wereld er zal komen omwille van het heil van de mens moet deze vernieuwing ook in overeenstemming zijn met de vernieuwing van de mens. Welnu, door de vernieuwing zal de mens overgaan van de staat van vergankelijkheid naar de onvergankelijkheid en naar een staat van altijddurende rust. Daarom staat er geschreven in 1 Kor. 15, 53: “Want dit vergankelijke moet met onvergankelijkheid worden bekleed en dit sterfelijke met onsterfelijkheid.” De wereld zal dus vernieuwd worden op dusdanige wijze dat het alle vergaan van zich af zal werpen en voor altijd in rust zal blijven. Het is dus onmogelijk dat iets het onderwerp van deze vernieuwing zal zijn tenzij het niet vergankelijk is. Deze niet-vergankelijke dingen zijn de hemelse lichamen, de elementen en de mens. De hemellichamen zijn immers qua hun natuur onvergankelijk  zowel wat hun geheel als wat de delen ervan betreft. De elementen zijn vergankelijk wat hun delen betreft maar onvergankelijk als geheel. De mens is vergankelijk zowel als geheel als wat de delen betreft maar dit is te wijten aan hun materie en niet aan hun vorm, te weten de rationele ziel. Deze rationele ziel zal onvergankelijk blijven na het vergaan van de mens. Daarentegen zijn de dieren, planten, mineralen en alle gemengde lichamen vergankelijk zowel qua geheel als wat hun delen betreft, zowel wat betreft hun materie die haar vorm verliest, als ook wat betreft hun vorm, die niet actueel zal blijven bestaan. Deze laatste zijn dus op geen enkele wijze het onderwerp van onvergankelijkheid. Zij zullen dus niet blijven bestaan na deze vernieuwing maar enkel die dingen die wij boven vermeld hebben.
AD 1. Van deze lichamen wordt gezegd dat zij de elementen versieren in de zin dat de algemene actieve en passieve krachten in de elementen toegepast worden op specifieke handelingen. Zij versieren daarom de elementen in hun actieve en passieve toestand. Maar deze staat zal niet blijven bestaan in de elementen en daarom is het niet nodig dat dieren en planten blijven bestaan.
AD 2. Dieren noch planten of enig ander lichaam heeft een verdienste door hun dienst aan de mens want zij ontberen een vrije wil. Van sommige lichamen wordt echter gezegd dat zij beloond worden in die zin dat de mens verdiend heeft dat die dingen moeten vernieuwd worden die aangepast zijn om vernieuwd te worden. Maar zoals boven gezegd zijn planten en dieren niet aangepast voor de vernieuwing tot onvergankelijkheid. Om deze reden heeft de mens niet verdiend dat zij zouden vernieuwd worden want niemand kan voor een ander of zelfs voor zichzelf verdienen wat de ander of hijzelf niet in staat is om te ontvangen. Dus zelfs indien men toegeeft dat dieren iets verdiend hebben door hun dienst aan de mens, dan nog zou het niet volgen dat zij zullen vernieuwd worden.
AD 3. Net zoals er verschillende soorten volmaaktheid aan de mens worden toegeschreven (want er is de volmaaktheid van de geschapen natuur en de volmaaktheid van de verheerlijkte natuur), zo is er ook een tweevoudige volmaaktheid van het heelal waarbij de éne beantwoordt aan deze toestand van veranderlijkheid en de andere beantwoordt aan de toestand van de toekomstige vernieuwing. Welnu, planten en dieren behoren tot de volmaaktheid volgens de huidige toestand en niet volgens de toestand van deze vernieuwing aangezien zij niet in staat zijn om vernieuwd te worden.
AD 4. Alhoewel dieren en planten in bepaalde andere aspecten meer nobel zijn dan de elementen, zijn de elementen toch meer nobel in relatie tot onvergankelijkheid, zoals boven aangetoond [zie Suppl. q. 74, a. 1, ad 3]
AD 5. Het natuurlijke verlangen om altijd te bestaan dat aanwezig is in dieren en planten dient verstaan te worden in relatie tot de beweging van de hemel, zodanig dat zij kunnen voortbestaan zo lang als de beweging van de hemel duurt aangezien er geen streving kan bestaan dat een effect langer bestaan dan de oorzaak van het effect. Indien dus bij het ophouden van de beweging van de hemel de planten en dieren als soort ophouden te bestaan, dan volgt hieruit niet dat de natuurlijke streving tevergeefs is."
 
Tekst 2: Compendium Theologiae, hfdst. 170

"Hetzelfde blijkt op redelijke wijze uit de natuur van het heelal. Aangezien de mens een deel is van het materiële heelal dient het materiële heelal te blijven bestaan wanneer de mens gebracht wordt tot zijn uiteindelijke voltooiing. Een deel zou immers aan volmaaktheid ontbreken indien het zou bestaan zonder het geheel. Anderzijds kan het materiële heelal niet in bestaan blijven zonder haar essentiële delen. Maar de essentiële delen van het heelal zijn de hemellichamen en de elementen want de gehele machine van de wereld (tota mundi machina) bestaat uit deze hemellichamen en elementen. De andere lichamen echter lijken geen deel uit te maken van de integriteit van het materiële heelal maar dragen eerder bij tot de versiering en de schoonheid van dat heelal. Zij passen bij de veranderlijke toestand van het heelal in de zin dat, door een hemellichaam als efficiënte oorzaak en de elementen als materiële oorzaken, dieren en planten en mineralen worden voortgebracht. Maar in de toestand van uiteindelijke voltooiing zal er een andere soort van versiering aan de elementen worden gegeven, in overeenstemming met hun onvergankelijke conditie. In deze toestand zullen er dus mensen, elementen en hemellichamen blijven bestaan maar niet dieren, planten of mineralen."

Dit antwoord van Sint-Thomas is waarschijnlijk ongeschikt voor een kind dat heel verdrietig is bij de gedachte dat hij zijn geliefd huisdier nooit meer zal zien. Ik denk dat we er van mogen uitgaan dat God niets zal verloren laten gaan wat waar, goed, schoon en zuiver is. Maar tevens is het ook zo dat onze verhouding tot huisdieren vaak onwaarheden en onzuiverheden bevat. Wij schrijven immers menselijke kenmerken toe aan onze huisdieren, kenmerken die ze niet bevatten. Ook beschouwen we vaak, bewust of onbewust, onze huisdieren als een surrogaat voor een tekort aan aandacht en affectie.
Maar een jong kind zal dit waarschijnlijk nog niet begrijpen. Daarom stel ik voor dat we een kind niet vertellen dat Felix inderdaad in de kattenhemel is maar wel dat hij, wanneer hij hopelijk zelf in de hemel zal zijn, hij aan God vraagt of hij Felix mag terugzien. Daarbij kunnen de ouders in hun achterhoofd houden dat, wanneer iemand zich in de gelukzalige aanschouwing van God bevindt, hij dusdanig vervuld zal zijn van het genieten van Gods liefde dat zulke aardse zaken als een huisdier van geen belang meer zullen zijn.

donderdag, december 04, 2014

Whatever

“In Western society at large, the early twenty-first-century basis for most secular answers to the Life Questions seems to be some combination of personal preferences, inclinations, and desires: in principle truth is whatever is true, values are whatever you value, priorities are whatever you prioritize, and what you should live for is whatever you decide you should live for. In short: whatever. All human values, meanings, priorities, and morality are contingent, constructed, and subjective. In principle you are you own basis, your own authority, in all these matters, within the boundaries established by the law. … You can change the basis for your answers, as well as their content, at any time, any number of times, and for any reason or without any reason. You are free - hence, whatever.” (Brad Gregory, The Unintended Reformation: How a Religious Revolution Secularized Society (Cambridge: The Belknap Press of Harvard University Press, 2012, p. 77)