maandag, december 27, 2010

Waarom Ad Orientem?

Father Mark Kirby osb geeft op zijn blog 10 'voordelen' van het celebreren Ad Orientem.
Verplichte lectuur voor alle apologisten!

1. The Holy Sacrifice of the Mass is experienced as having a theocentric direction and focus.
2. The faithful are spared the tiresome clerocentrism that has so overtaken the celebration of Holy Mass in the past forty years.
3. It has once again become evident that the Canon of the Mass (Prex Eucharistica) is addressed to the Father, by the priest, in the name of all.
4. The sacrificial character of the Mass is wonderfully expressed and affirmed.
5. Almost imperceptibly one discovers the rightness of praying silently at certain moments, of reciting certain parts of the Mass softly, and of cantillating others.
6. It affords the priest celebrant the boon of a holy modesty.
7. I find myself more and more identified with Christ, Eternal High Priest and Hostia perpetua, in the liturgy of the heavenly sanctuary, beyond the veil, before the Face of the Father.
8. During the Canon of the Mass I am graced with a profound recollection.
9. The people have become more reverent in their demeanour.
10. The entire celebration of Holy Mass has gained in reverence, attention, and devotion.

Interview met Father Romanus Cessario O.P.


Fr. Romanus Cessario, O.P. from Province of Saint Joseph on Vimeo.

woensdag, december 15, 2010

Mgr. Léonard leidt!

Onze vrienden van Mysterium Fidei melden het heugelijke nieuws dat op 30 januari om 17.30u in de Miniemenkerk te Brussel Mgr. Léonard de H. Mis in de Buitengewone Vorm zal celebreren. En dit ter gelegenheid van het begin van het apostolaat van het Petrusbroederschap aldaar aangezien Mgr. Léonard sinds 1 november 2010 deze kerk heeft toevertrouwd aan het Petrusbroederschap.

Be there! om God en onze Heilige Vader te danken voor de benoeming van Mgr. Léonard tot aartsbisschop en primaat van België!

zondag, december 12, 2010

De Heilige Lucia op de Tiltenberg

Zoals aankondigd hier zal morgen, op het feest (gedachtenis in de Forma ordinaria) van de Heilige Lucia, in het seminarie van het bisdom Haarlem-Amsterdam (waar, behalve seminaristen van het eigen bisdom, ook seminaristen van het aartsbisdom, en de bisdommen Rotterdam en Groningen, studeren) de H. Mis worden gecelebreerd volgens het Missaal van de Zalige Paus Johannes XXIII (beter bekend als maar met een verkeerde term “de Tridentijnse Mis”).

Dit is zonder meer, na de jaarlijkse eerste H. Missen van de neomisten, de meest belangrijkste gebeurtenis op dit seminarie sinds de heroprichting ervan en in feite voor heel Nederland sinds de afschaffing van de seminaries eind jaren 60. Op deze wijze wordt immers niet enkel op ondubbelzinnige wijze de trouw van dit seminarie aan Onze Heilige Vader Benedictus XVI ten toon gespreid, maar het toont ook dat deze priesteropleiding zowel academisch als ook liturgisch de vinger aan de pols houdt van de huidige tijd.

Immers, zoals de boutade zegt: “De Kerk zal tridentijns zijn of niet meer zijn”, de levenskracht van de Kerk ligt in de mate van trouw aan de traditie. Immers, zoals de Z. Johannes XXIII het verwoordde bij de opening van Vaticanum II: “Het is vóór alles noodzakelijk, dat de Kerk haar ogen nooit afwendt van de schat der waarheld, die haar door de vaders is overgeleverd.” Nu dan zoveel decennia na Vaticanum II een begin wordt gemaakt met de ontvouwing van de gehele traditie van de Kerk, mag met gegronde reden gehoopt worden dat er tevens een begin wordt gemaakt met de correcte lezing van de besluiten van Vaticanum II. Deze generatie seminaristen staat dus op intellectueel en liturgisch vlak een inspirerende tijd te wachten waarin de volheid van het katholieke priesterschap geleerd en beleefd wordt.

Immers, “zoals geheel het leven van de Verlosser op de opoffering van zichzelf was gericht, zo ook geheel het leven van de priester, die in zich het beeld van Christus moet uitdragen, met Hem, door Hem en in Hem een aangename offerande moet zijn De priester zal zich niet tevreden stellen het Eucharistisch Offer op te dra¬gen, hij zal het in zijn diepste innerlijk beleven. Zo zal hij er de bovennatuurlijke kracht uit kunnen putten, die hem geheel zal omvormen en hem deelgenoot zal maken aan het boeteleven van de Verlosser zelf". En verder: "Het is dus een plicht voor de priester om in zijn ziel uit te werken wat aan het altaar wordt uitgewerkt, en omdat Jezus Christus zich daar zelf opoffert, zal zijn bedienaar zich met Hem moeten opofferen; omdat Jezus de zonden van de mensen uitboet, zal de priester zijn eigen heiliging en die van de anderen bereiken door de steile weg van de christelijke ascese te bewandelen" (Pius XII, Apostolische Exhortatie Menti Nostrae).

Wij hebben reeds herhaaldelijk (hier, hier, hier, hier, hier, hier en hier) gewezen op de inhoudelijke verschillen tussen de Missaals van 1962 en 1969/1970. Het feest van Sint-Lucia biedt de gelegenheid te wijzen op een volgend verschil, nl. de onvolmaaktheden van de hervorming van het lectionarium en het verlies van de geestelijke rijkdom van het Eigen van de Heiligen.
In de Novus Orde lezen we op 13 december, morgen, Num. 24, 2 - 7 + 15 - 17a en Mt. 21, 23 – 27. In het Missaal van de Zalige Paus Johannes XXIII lezen we daarentegen 2 Kor. 17-18; 11, 1-2 en Matth. 13, 44-52. Ik laat aan de lezer over om te oordelen wat beter gepast is bij de herdenking van het leven van de Heilige Lucia en het gebed op haar voorspraak. Nu kan in de Novus Ordo weliswaar afgeweken worden van het weekdaglectionarium maar deze afwijking is aan zo’n strenge voorwaarden gebonden (“men zal niet gemakkelijk en zonder reden de lezingen uit het weekdaglectionarium verwaarlozen”, zo lezen wij) en zelfs zij die voor de buitengewone vorm grote sympathie hebben onderstrepen dermate de vermeende “rijkdom” van het nieuwe lectionarium, dat deze afwijking in de praktijk niet geschiedt.

En hiermee komen we bij een tweede, zwak punt van de Novus Ordo terecht. Men kan morgen, behalve de iure de lezingen, en behalve de collecta ook nog andere gebeden uit het gemeenschappelijke voor martelaren of uit het gemeenschappelijke voor maagden kiezen. Kortom, voor de gelovige bestaat er geen mogelijkheid zich voor te bereiden of via een volksmissaal voor de Novus Ordo aan de H. Mis actief te participeren door middle van een persoonlijke overweging van deze gebeden. Immers, wat er de facto gebeden zal worden is volledig onvoorspelbaar en wordt overgelaten aan de willekeur van de celebrant.
Neem daarentegen een volksmissaal voor de Buitengewone Vorm: overal ter wereld zullen morgen in deze vorm dezelfde gebeden worden gezegd.

Volgens het Missaal van 1969/1970
Numeri 24,2-7.15-17a
Toen Bíleam de ogen opsloeg en Israël stam bij stam gelegerd zag, kwam de geest van God over hem.
Hij hief het volgende lied aan: “Dit is het orakel van Bíleam, zoon van Beor, het orakel van de man die geheimen mocht zien, het orakel van hem die God hoort spreken, die schouwt wat de Almachtige ontsluiert, en in extase openbaringen ontvangt. Hoe schoon zijn uw tenten, Jakob, hoe mooi uw woningen, Israël: als dalen liggen zij uitgespreid, als tuinen langs een rivier, als aloëbomen door de HEER geplant, als ceders die staan aan het water. Zijn emmers stromen over van water; wat hij zaait wordt volop bevloeid. Zijn koning komt hoger dan Agag; zijn koningschap zal zich verheffen.” Toen hief hij het volgende lied aan: “Dit is het orakel van Bíleam, zoon van Beor, het orakel van de man die geheimen mocht zien, het orakel van hem die God hoort spreken, die weet wat de Allerhoogste weet, die schouwt wat de Almachtige ontsluiert, en in extase openbaringen ontvangt. Ik zie Hem, maar niet in het heden, ik aanschouw Hem, maar niet van nabij;
een ster komt op uit Jakob, een scepter rijst uit Israël.”
Matteüs 21,23-27
Op zekere dag ging Jezus naar de tempel en toen Hij daar aan het onderrichten was, kwamen de hogepriesters en de oudsten van het volk Hem de vraag stellen: “Welke bevoegdheid hebt Gij om dit alles te doen? En wie heeft U die bevoegdheid dan gegeven?” Jezus antwoordde hun: “Ik zal u ook een vraag stellen, en als gij Mij daar antwoord op geeft, zal Ik u op mijn beurt zeggen krachtens welke bevoegdheid Ik dit alles doe. Het doopsel van Johannes, waar was dat vandaan? Van de hemel of van de mensen?” Zij beraadslaagden onder elkaar: “Als wij zeggen: van de hemel, dan zal Hij tegen ons zeggen: Waarom hebt gijhem dan geen geloof geschonken? Als we zeggen: van de mensen, dan hebben wij het volk te vrezen, want iedereen houdt Johannes voor een profeet.” Ze gaven Jezus ten antwoord: “Wij weten het niet.” Toen zei Hij op zijn beurt tot hen: “Dan zeg Ik u evenmin krachtens welke bevoegdheid Ik zo handel.”

Volgen het Missaal van 1962 
2 Kor. 17-18; 11, 1-2
Als iemand wil roemen, moet hij roemen op de Heer. Want niet hij die zichzelf aanprijst, heeft de proef doorstaan, maar hij die geprezen wordt door de Heer. Als u maar een beetje dwaasheid van mij zou willen verdragen! Maar dat doet u ook wel. Ik ijver voor u met de ijver van God, want ik heb u met één man verloofd, met Christus, om u als een zuivere maagd naar Hem te voeren.
Matth. 13, 44-52
Het gaat met het koninkrijk der hemelen als met een schat, in de akker verborgen. Toen iemand hem vond, verborg hij hem, en van blijdschap ging hij alles verkopen wat hij bezat en kocht hij die akker. Ook gaat het met het koninkrijk der hemelen als met een koopman op zoek naar mooie parels. Toen hij één kostbare parel gevonden had, ging hij alles verkopen wat hij had en kocht hij haar. Ook gaat het met het koninkrijk der hemelen als met een sleepnet, dat in zee werd gegooid en vissen van allerlei soort bij elkaar bracht. Toen het vol was, trokken ze het op de oever. Ze gingen zitten en verzamelden de goede vissen in manden; de slechte gooiden ze weg. Zo zal het zijn bij de voleinding van de tijd. De engelen zullen uitgaan en de kwaden tussen de rechtvaardigen uithalen en hen in de vuuroven gooien. Het zal daar een gejammer zijn en een tandengeknars. Hebben jullie dat allemaal begrepen?’ Ze zeiden Hem: ‘Ja.’ Hij zei hun: ‘Daarom gaat het met iedere schriftgeleerde die leerling is geworden in het koninkrijk der hemelen als met een huisvader, die uit zijn voorraad nieuwe en oude dingen tevoorschijn haalt.’



Wij wensen iedereen die zich morgen verzameld in de kapel van de Tiltenberg veel devotie!

vrijdag, december 03, 2010

Ketterijen: een realiteit in Vlaanderen

Wat is een ketterij?
De term ‘ketterij’ (haeresis), gedefinieerd in canon 751 als het "na het ontvangen van het doopsel, hardnekkig ontkennen of in twijfel trekken van een of andere waarheid die met goddelijk en katholiek geloof geloofd moet worden" is dermate politiek incorrect geworden dat de Willibrord-vertaling van 1995 het woord zelfs niet meer kent, behalve in 1 Petrus 2, 1: “Toch zijn er onder het volk ook valse profeten geweest, en zo zullen er onder u dwaalleraren komen. Ze zullen verderfelijke ketterijen invoeren…” (KBS 1995)
Twee andere passages zijn:
1 Cor. 11, 18-19: “Om te beginnen hoor ik dat er bij u verdeeldheid heerst tijdens de samenkomsten van uw gemeente, en ik ben geneigd het te geloven: onenigheid (haireseis, haereses) is bij u nu eenmaal onvermijdelijk, wil het duidelijk worden wie van u betrouwbaar zijn.”
Titus, 3, 10-11: “Iemand die tweedracht zaait (haereticum hominem), moet u afwijzen na hem eens en nogmaals gewaarschuwd te hebben,  in de overtuiging dat zo iemand op de verkeerde weg is en met zijn zonde zichzelf veroordeelt.”

De verhouding tot de ketter in het Nieuwe Testament
De verhouding tot de ketter in het NT is tweevoudig:
1/De noodzaak tot correctie: “Broeders en zusters, als iemand onder u van de waarheid afdwaalt en een ander hem tot inkeer brengt, weet dan dat hij die een zondaar van zijn dwaalweg laat terugkeren, diens ziel zal redden van de dood en tal van zonden zal bedekken.” (Jak. 5, 19-20). “Anderen moet u redden door hen aan het vuur te ontrukken. Bij weer anderen moet uw medelijden gemengd zijn met vrees en met afschuw, want zelfs hun kleed is door de zonde bezoedeld.” (Judas 23)
2/Tegelijkertijd geldt de waarschuwing zich niet in te laten met de dwaling, net zoals een dokter er moet op toezien dat hij niet besmet wordt door de zieke persoon: “Want veel bedriegers zijn naar de wereld uitgegaan; zij loochenen dat Jezus Christus mens is geworden. Dat is het kenmerk van de bedrieger en de antichrist.  Neem u in acht, anders zult u, in plaats van het volle loon te ontvangen, de vruchten van onze arbeid verliezen.  Iedereen die te ver wil gaan en niet bij de leer van Christus blijft, heeft God niet. Wie bij die leer blijft, heeft zowel de Vader als de Zoon. Als iemand bij u komt en deze leer niet brengt, ontvang hem dan niet in uw huis en heet hem niet welkom. Want wie hem welkom heet, deelt in zijn slechte daden.” (2 Joh. 1, 7-11)
De dialoog wordt immers soms onmogelijk gemaakt door de ketter: “Vorm geen ongelijk span met de ongelovigen. Wat heeft gerechtigheid te maken met wetteloosheid? Wat heeft licht uit te staan met duisternis? Is er enige overeenstemming tussen Christus en Beliar? Wat heeft een gelovige gemeen met een ongelovige? Is er enig verband tussen de tempel van God en de afgoden? Wij zijn de tempel van de levende God. God heeft zelf gezegd: Ik zal onder hen wonen en met hen omgaan. Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn.  Daarom, ga weg uit hun midden en houd u ver van hen, zegt de Heer, en raak niets aan wat onrein is. Dan zal Ik u genadig aannemen. (2 Kor. 6, 14-17)

De bisschop en de ketterijen
Deze taak van onderscheiding, beoordeling en bestuur van de gemeenschap is op bijzondere wijze toevertrouwd aan de bisschop  “want de leider (episkopos) van de gemeente moet als beheerder van Gods huis onberispelijk zijn, … hij moet zich houden aan het betrouwbare woord van het onderricht, zodat hij in staat is om de gemeente met de gezonde leer aan te moedigen en tegensprekers te weerleggen.” (Titus 1, 9). Vaticanum II zegt niets anders in Christus Dominus nr. 13: "Zij moeten deze leer ook beveiligen en de gelovigen zelf leren, haar te verdedigen en te verbreiden."

Sint-Thomas van Aquino
In zijn commentaar op 1 Cor. 11, 18-19 wat betreft het feit dat ketterij “onvermijdelijk” is (oportet haereses esse, Vulgaat), schrijft Sint-Thomas (nrs. 627-628) dat ketterij (haereses) komt van het Griekse ‘haireseis’ wat ‘keuze’ betekent “omdat elkeen kiest voor hemzelf die leer die hij voor zichzelf als de betere beschouwt.” Verder schrijft hij “dat het tot het wezen van de ketterij behoort dat iemand zijn private leer volgt als volgend op zijn eigen keuze en niet de openlijke leer zoals deze door God is overgeleverd geworden.” Tevens hoort hierbij dat zo iemand “hardnekkig volhoudt aan zijn eigen leer. Want keuze impliceert volharding en dus is de ketter iemand die de leer van het geloof, zoals deze is overgeleverd geworden door God, veracht en hardnekkig zijn eigen dwaling volgt.” Zulk een ketter volhardt zelfs wanneer hij de gevolgen van deze positie inziet (etiam viso quid ex hoc sequatur). 
“Deze hardnekkigheid komt voort uit hoogmoed waardoor iemand zijn eigen gevoelens verkiest boven deze van de gehele Kerk. Daarom zegt de Apostel in 1 Timotheus 6, 3: “Wie een afwijkende leer verkondigt en zich niet houdt aan de gezonde beginselen van onze Heer Jezus Christus en de leer van onze godsdienst, is een verwaand mens, hoewel hij niets weet, maar een ziekelijke belangstelling heeft voor twistvragen en bekvechterij.”
De uitspraak dat ketterij onvermijdelijk, jezelfs noodzakelijk (oportet) is, betekent geen goedkeuring ervan of dat ketterijen niet uitgeroeid (exstirpandi) moeten worden. Hij verwijst naar Matth. 18, 7 (“weliswaar is het onvermijdelijk dat er ergenis gegeven wordt, maar wee de mens door wiens toedoent dit geschiedt”). De slechtheid van ketters is door God ingesteld (ordinavit) omwille van het goed van de gelovigen. Ten eerste om te komen tot een duidelijkere verklaring van de waarheid. Onder verwijzing naar De Stad Gods van Augustinus zegt Sint-Thomas dat een ketterij een gelegenheid is om het geloof beter te verstaan en te prediken. Ten tweede laten ketterijen de zwakheid van geloof zien en is het een beproeving volgens Wijsheid 3, 6: “Als goud in de smeltkroes heeft Hij hen gekeurd.”

Ter illustratie:

maandag, november 29, 2010

Progressief archeologisme

Uit dit interview op kath.net met kardinaal Kurt Koch

"Kath.net: Wieso wird der sogenannten „Reform der Reform der Liturgie“ oft mit Feindseligkeit begegnet? Wieso wird nicht erkannt, dass das, was der Papst mit dem Motu proprio „Summorum Pontificum“ (2007) zur Liberalisierung der außerordentlichen Form des einen Römischen Ritus wollte, eine Erweiterung des Schatzes der Liturgie der Kirche ist und kein Rückschritt in eine nostalgisch konzipierte Zeit?
Kardinal Koch: Das ist ein äußerst paradoxes Phänomen: dass diejenigen, die immer Pluralismus und Toleranz einfordern, plötzlich uniform werden und sagen: mit DER Reform, die das II. Vatikanische Konzil angestoßen hat und die nach dem Konzil verwirklich worden ist, haben wir DAS Ziel erreicht, und jetzt DARF es eigentlich keine neue Reform mehr geben. Das ist ein seltsamer progressistischer Archäologismus, der selten durchschaut wird. Und da denkt der Papst eben viel organischer, was heißt: auch diese Liturgiereform, die 1970 realisiert worden ist, ist eine Entwicklung innerhalb einer grundlegenden Kontinuität und bedarf ihrerseits der Erneuerung."

Of hoe de progressieveling van weleer zelf conservatief is geworden

donderdag, november 25, 2010

De priesterlijke toog

Waarom een toog dragen? Hierom:

"When the priest puts on the cassock, he is reminded in a visible way that he has been configured to Christ, Head and Shepherd of the flock in every time and place, and that it is Christ Who is acting in Him, most especially in the offering of the Holy Sacrifice of the Mass and in the forgiveness of sins in the Sacrament of Penance, for the salvation of all men and of the whole world. The cassock also helps him to avoid the temptation to see himself, instead of Christ, as the protagonist in the works of pastoral charity, and, thereby, it is a practical help in the daily conversion of life, in the day by day emptying of himself, so that his priestly being may be filled with the grace of Christ the High Priest."

Fragment van een preek van Zijne Eminentie Kardinaal Raymond L. Burke, 'our long-time favourite' (met dank aan Father Zuhlsdorf)

maandag, november 15, 2010

Sint-Thomas van Aquino over materie en vorm in de Eucharistie

We presenteren aan onze lezers graag de eerste Nederlandse vertaling van Quodlibet III, q. 1 van Sint-Thomas van Aquino, gehouden rond Pasen van 1270 te Parijs.


Quodlibet III, q. 1.
Artikel 1: Of God kan bewerkstelligen dat materie zonder vorm bestaat?

Het schijnt van wel:
Want zoals de materie wat betreft zijn zijn (esse) afhankelijk is van de vorm, zo is ook het accident afhankelijk van het subject. Maar God kan bewerkstelligen dat het accident bestaat zonder het subject, zoals blijkt uit het sacrament van het altaar. Dus kan Hij bewerkstelligen dat de materie bestaat zonder vorm.
Daarentegen:
God kan niet bewerkstelligen dat tegengestelden tegelijkertijd bestaan. Maar materie welke zonder vorm bestaat, impliceert een tegenstelling want het bestaan van de materie vereist een act en deze is de vorm. God kan dus niet bewerkstelligen dat de materie zonder vorm bestaat.
Antwoord:
De actieve kracht van elk ding moet ingeschat worden volgens de wijze van het wezen ervan want elk ding handelt, is actief in de mate dat het in act is. Indien men dus in een ding een vorm of een natuur vindt die niet gelimiteerd of samengetrokken is, dan zal de kracht van dat ding zich uitstrekken tot alle acten of effecten die passend zijn voor deze natuur. Indien men bv. zou willen zeggen dat een warmte door zichzelf subsisteert of in een subject dat deze warmte ontvangt volgens geheel zijn vermogen, dan zou daaruit volgen dat deze warmte de kracht bezit om elke act en elk effect van de warmte voort te brengen. Maar indien een subject de warmte niet ontvangt volgens geheel zijn vermogen maar met enige samentrekking of limitering, dan zou het niet de actieve kracht bezitten om elke act en elk effect voor te brengen. Maar aangezien God zelf het subsisterende zijn is, is het duidelijk dat de natuur van het zijn aan God toekomt op oneindige wijze, zonder limitering of samentrekking. Zijn actieve kracht strekt zich dus oneindig uit over alles wat is en over alles wat een ratio entis kan bezitten. Enkel datgene dus zal kunnen uitgesloten worden van de goddelijke macht wat in strijd is met de ratio entis maar dit niet omwille van een defect van de goddelijke macht maar omdat datgene zelfs niet kan zijn en dus niet kan bewerkstelligd worden.
Wat niet tegelijkertijd en in hetzelfde opzicht bestaat, is in strijd met de ratio entis. God kan dus niet bewerkstelligen dat iets is en niet is tegelijkertijd noch dat iets een tegenstrijdigheid in zich bevat. En materie die in act bestaat zonder vorm is van deze aard. Immers, alles wat in act bestaat is ofwel de act zelf of een potentie die deelneemt aan de act. Echter, in act bestaan is in strijd met de ratio van de materie, welke, volgens haar eigen ratio, een zijnde in potentie is. Er blijft dus over dat de materie niet in act kan bestaan tenzij in de mate dat het deelneemt aan de act. Welnu, de act waaraan de materie deelneemt is niets anders dan de vorm. Daarom is het hetzelfde te zeggen dat de materie in act bestaat en dat de materie een vorm bezit. En daarom is zeggen dat de materie in act bestaat zonder vorm, zeggen dat tegengestelden tegelijkertijd bestaan en vandaar kan God dit niet bewerkstelligen.
Ten aanzien van het tegenargument moet men dus zeggen dat het accident volgens zijn zijn (esse) afhangt van het subject als de oorzaak die het accident ondersteunt. En omdat God alle effecten van de secundaire oorzaken kan bewerkstelligen zonder deze secundaire oorzaken, kan Hij een accident zonder een subject in het zijn bewaren. Maar de materie volgens haar zijn in act is afhankelijk van de vorm in de mate dat de vorm de act van de materie is. En dus zijn beide zaken niet gelijkend.

Artikel 2 : Of God kan bewerkstelligen dat eenzelfde lichaam plaatselijk in twee plaatsen tegelijkertijd bestaat?
Het schijnt van wel:
Immers, het is moeilijker dat een substantie veranderd wordt in een andere substantie dan dat een accident veranderd wordt in een ander accident. Welnu, in het sacrament van het altaar, is de substantie van het brood veranderd geworden in de substantie van het lichaam van Christus, terwijl de dimensies waardoor de substantie zich aan een plaats aanpast, bewaard zijn gebleven. Hieruit volgt dat hetzelfde lichaam van Christus, niet plaatselijk volgens de maat van zijn eigen dimensies maar sacramenteel, tegelijkertijd op meerdere plaatsen bestaat. God kan dus bewerkstelligen dat de dimensie van dit lichaam in de dimensie van een ander lichaam veranderd wordt en op deze wijze zal eenzelfde lichaam plaatselijk op twee verschillende plaatsen tegelijkertijd bestaan.
Daarentegen:
In alle gevallen worden twee plaatsen onderscheiden volgens de contraire aspecten van de plaats: hoog en laag, voor en achter, rechts en links. Maar God kan niet bewerkstelligen dat twee tegengestelden tegelijkertijd bestaan want dit impliceert een tegenstelling. Dus kan God niet bewerkstelligen dat eenzelfde lichaam plaatselijk in twee plaatsen tegelijkertijd bestaat?
Antwoord :
Dat een lichaam plaatselijk in een plaats bestaat is niets anders dan het feit dat het lichaam omschreven en omvat is door deze plaats naar de mate van zijn eigen dimensies. Echter, wat omvat wordt door een plaats is op dusdanige wijze in een plaats dat niets anders dan dit bestaat buiten deze plaats. Vandaar is het stellen dat een lichaam plaatselijk zich in deze plaats bevindt en toch in een andere plaats zich bevindt gelijk aan het stellen dat tegengestelden tegelijkertijd kunnen bestaan. Maar volgens wat voorafging (art. 1) kan dit niet door God bewerkstelligd worden.
Ten aanzien van het tegenargument moet men dus zeggen dat het moeilijker is dat een accident wordt veranderd in een ander accident dan dat een substantie wordt veranderd in een andere substantie zowel omdat twee substanties zich ontmoeten in een materieel subject dat een essentieel deel is van deze beide substanties als ook omdat de substantie een individuatie bezit door zichzelf. Maar het accident kan niet geïndividueerd worden door zichzelf maar door het subject zodanig dat het niet kan toekomen aan een accident dat het veranderd wordt in een ander accident. Indien men echter zou toegeven dat deze dimensie veranderd wordt in deze andere dimensie, dan zou hieruit niet volgen dat hetzelfde lichaam in twee plaatsen op hetzelfde tijdstip zou bestaan maar in één enkele plaats. Immers, net zoals dat door het feit dat de substantie van het brood veranderd is geworden in de substantie van het lichaam van Christus er daar niet meer twee substanties zijn, maar één enkele, zo ook indien deze dimensie van dit lichaam veranderd is geworden in de dimensie van het andere lichaam, zullen er niet meer twee dimensies zijn maar één enkele dimensie. Op deze wijze zou het niet meer afgemeten worden door verschillende plaatsen, maar door één enkele plaats.

zaterdag, november 06, 2010

Wat heeft Mgr. Léonard werkelijk gezegd

Uittreksels van zijn brief:

"Maar als men antwoordt op een vraag van een journalist, gaat men er per definitie van uit dat men te maken heeft met een onderlegd persoon, die van ’s morgens tot ’s avonds met woorden werkt en dus ook perfect hun betekenis kent. De term “immanente gerechtigheid” sluit echter in zijn eigenlijke betekenis precies elke vorm van “straf” van boven- of buitenaf uit. Vandaar het adjectief “immanent”, dat “inherent aan de zaak zelf” betekent (van het Latijnse manere in = “zich binnenin bevinden”), zonder een beroep te moeten doen op een externe of “transcendente” oorzaak. Als het dus in deze uitdrukking om “gerechtigheid” gaat, betekent dit helemaal niet een goddelijke of menselijke rechtvaardigheid, maar een die voortvloeit uit de aard zelf van
de daden die we stellen."

"Vanuit filosofisch oogpunt meen ik dat er in de homoseksuele neiging en gedragingen een geaardheid schuilgaat die niet strookt met de objectieve logica van de seksualiteit. Deze logica van de seksualiteit – zowel plantaardige, dierlijke, als menselijke – bestaat erin het mannelijke en het vrouwelijke te “onderscheiden” en ook enigszins te “scheiden” en ze aldus als complementair te stellen.
Het zit overigens vervat in het woord “sekse”, dat hoogstwaarschijnlijk afgeleid is van het Latijnse “secare”. Dit werkwoord betekent “snijden” of “splitsen”. De seksualiteit bestaat erin het mannelijke en het vrouwelijke te splitsen met het oog op hun vereniging (in de paring bij dieren of in de interpersoonlijke liefdesontmoeting bij de mens) door een gebaar (de seksuele vereniging) dat ook het doorgeven van het leven mogelijk maakt. Het filosofische probleem dat zich stelt bij de homoseksualiteit bestaat erin dat in dit geval de seksuele geaardheid de polariteit tussen het mannelijke en het vrouwelijke in zeker zin doorstreept en zich naar een persoon van hetzelfde geslacht keert."

Of hoe de Kerk meer nood heeft aan filosofen en de wereld onnadenkend is!

Gerard Bodifee ter verdediging van Mgr. Léonard

Uit De Standaard van vrijdag 5 november 2010:

Gerard Bodifee schrijft:

Welke misdaden heeft spookrijder Léonard op zijn geweten? Hier volgt een greep uit de lijst. Léonard heeft gezegd dat aids een natuurlijk gevolg van promiscuïteit kan zijn. Hij vindt dat heteroseksualiteit een pleonasme is (hij houdt van geleerde woorden). Hij beweert dat godsdienstlessen in het katholiek onderwijs onvoldoende kennis van de katholieke godsdienst bijbrengen. Hij wil niet dat hoogbejaarde priesters die zich veertig jaar geleden misdragen hebben nu nog aan de schandpaal genageld worden. En meer.

Daarop barst een storm los. De andere bisschoppen distantiëren zich van deze uitspraken. Kerk en Leven neemt de aartsbisschop zwaar op de korrel. ‘Wij lusten deze man niet', roept Rik Torfs in naam van ons allemaal. Geen enkele vooraanstaande katholiek steunt hem nog, meent de populaire kerkkenner ook te weten.

Waarom die opwinding?

Dat kan allemaal waar zijn, maar ondertussen vraag ik me af wat er mis is met deze uitspraken. Dat tussen losbandig seksueel verkeer en de kans op besmetting met hiv een statistisch verband bestaat, zoals tussen longkanker en roken, is een wetenschappelijk feit. Waarom mag het eerste niet gezegd worden, en staat het tweede verplicht op elk pakje sigaretten? Waarom moeten homoseksuelen zich dan gekrenkt voelen? Dat Léonard in dit verband van een ‘natuurlijke gerechtigheid' sprak, mag niet verbazen. Het begrip behoort tot de grondgedachten van de westerse beschaving en is er nooit uit verdwenen. Vijfentwintig eeuwen geleden sprak Anaximander van de ‘ongerechtigheid' van het bestaan, en vandaag vindt men deze opvatting terug in het ecologisch moralisme. Wie de natuur beschadigt, gedraagt zich onbehoorlijk en begaat een ongerechtigheid tegenover de aarde. De formulering is misschien wat stroef, maar dat is het ergste wat men de aartsbisschop kan verwijten.

Degenen die zich opwinden over de bejaarde paters en pastoors die hun straf ontlopen door het milde gebaar van Léonard, moeten hun woede in de eerste plaats op de burgerlijke justitie richten, want die verklaart eenvoudig álle feiten verjaard.

En wat betreft de mening van de aartsbisschop over het godsdienstonderricht, daarover hoeft niemand zich te ergeren. Alleen de feiten tellen. Om die te kennen moet men alleen maar aan een willekeurige laatstejaars van een katholieke school vragen wat een eucharistie is, wie Thomas van Aquino was, of hoe men een profeet van een populist onderscheidt. De antwoorden spreken dan wel voor zichzelf.

De rooms-katholieke Kerk wordt een strakke, autoritaire houding verweten. Men kan zich over dat verwijt verbazen in een samenleving die aan de ene kant meer democratie in de Kerk eist, en aan de andere kant zelf de beginselen van de democratie schendt door meningen te verbieden en strafbaar te stellen.

De nieuwe god

Binnen de moderne samenleving is er één autoriteit die geen tegenspraak duldt, één god die iedereen moet gehoorzamen, en dat is de heersende progressieve, libertijnse tijdgeest. Ook al is die geest wispelturig en kort van geheugen over eigen opvattingen, zijn macht is absoluut. Deze heerser, die vrijheid voorspiegelt maar in werkelijkheid voorschrijft wat we mogen denken, spreekt via alle kanalen van de media en de amusementsindustrie. De boodschap is duidelijk: er is een nieuwe tijd aangebroken met een nieuwe waarheid en een nieuwe zaligheid. Het deert niet dat de nieuwe hemel ongeveer overeenstemt met de oude hel; dat vergroot alleen maar het plezier. Storend is misschien dat er ook mensen omkomen in het nieuwe paradijs. Nooit eerder gingen zoveel jongeren ten onder aan drogering, depressie en zelfmoord, maar dat mag geen reden zijn om te twijfelen aan het nieuwe geloof.

Léonard gelooft in een andere God. Dat is zijn misdaad. Hij verzet zich tegen het geloof in een nietsontziende progressiviteit. Hij is gewoon nog een katholiek, zoals er al tweeduizend jaar bestaan. Maar dat kan niet meer. Daarmee krenkt hij de mensen. Daarvoor moet hij boeten. De haat van de progressieve opiniemakers tegenover deze man die moedig stand houdt is groot. Dat was al zo nog vóór zijn aanstelling als aartsbisschop, lang vóór hij de gehekelde uitspraken had gedaan, omdat zijn opvattingen bekend waren. Al kan niemand uitleggen wat er nu eigenlijk mis is aan die opvattingen.

Vrienden van Mgr. Léonard verenigt u!

Graag verspreiden wij volgende boodschap:


Vrienden van Mgr. Léonard verenigt u!
De jarenlange Belgische kerkpolitiek die erin bestond om alle geloofsonderwerpen die niet zo goed in de markt lagen te omzeilen met nietszeggende uitspraken heeft de geloofskennis van de nog praktiserende katholieke bevolking  fel ondermijnd. Ook in het katholiek onderwijs werd de geloofsschat niet behoorlijk meer doorgegeven. Het resultaat is een jeugd die ondanks jarenlange studie aan katholieke scholen geen benul meer heeft van essentiële geloofswaarheden en geen zin heeft om haar vrije tijd te verliezen in kerken bevolkt met een uitstervende generatie die volgens haar nog gelooft in “middeleeuwse sprookjes”.
In deze nachtmerrie werd de nog getrouwe schare gelovigen recent wakker geschud door een mediagestuurde haatcampagne tegen de katholieke kerk op basis van pedofilieschandalen die voor het grootste deel reeds verjaard zijn. Die kunnen dus logischerwijze in verband gebracht worden met het inadequate kerkbestuur in diezelfde jaren, dat zowel extern als intern veel te zwak reageerde op de  groeiende cultuur van vrije seksbeleving.
De volgende fase in dezelfde mediagestuurde aanvalsgolf tegen de katholieke kerk was de aanval op onze recent benoemde kerkleider, Mgr. Léonard, door het Vaticaan aangesteld met de bedoeling onze kerkprovincie te restaureren in de diepte. Katholiek België was gedurende de voorbije decennia gaandeweg bevolkt geraakt met een ganse schare “verlichte” betweters die een bevoorrecht plaatsje binnen de media en de politiek wisten te bemachtigen. Zij werden tot “katholiek middenveld” gepromoveerd en worden gebruikt als pionnen in de frontale media-aanval tegen al wie de traditionele katholieke kerkleer trouw bleef, met op kop dus Mgr. Léonard.
Een ware haatcampagne tegen Mgr. Léonard werd op gang gebracht, op basis van uit hun verband gerukte en verkeerd weergegeven uitspraken van onze mededeelzame (maar misschien toch iets te naïeve) aartsbisschop. Al of niet openlijke medewerking hieraan wordt gegeven door instanties uit de eigen  katholieke kringen, zoals onlangs het IPB, dat zich niet geneerde om de goedlachse, openhartige en volkse aartsbisschop als “hooghartig” te bestempelen. VRT1 beweert schaamteloos in haar nieuwsuitzending van vandaag, 30/10/10,  dat Mgr. Léonard zou gezegd hebben  dat het gerecht de pedofiele priesters op rust “gerust moest laten”. Dit zijn niet de woorden van de kerkleider. Hiertegen zou met klem moeten geprotesteerd worden, zo nodig via juridische weg. Dit is zondermeer de verspreiding van leugenachtige informatie via onze officiële mediakanalen, klaarblijkelijk met het oog op maximale imagobeschadiging.
Het lijkt erop dat al wie of wat te maken heeft met authentieke katholiciteit door onze media vogelvrij werd verklaard. Het is de allerhoogste tijd dat hiertegen krachtdadig geprotesteerd wordt door al wie zich hierdoor geviseerd voelt . De rechten van de authentiek katholieke bevolking worden door de media met de voeten getreden door een verkeerde berichtgeving, waartegen zij geen kans krijgt zich te verweren.
Hierbij doe ik een dringende oproep aan allen die met de bovenstaande situering akkoord gaan zich te verenigen. Aldus kunnen wij verenigd een krachtig en duidelijk antwoord geven op de actuele verkeerde voorstelling van zaken, inzonderheid ten aanzien van onze nationale kerkleider. Deze vereniging van Rooms-katholieke gelovigen moet een tegengewicht vormen voor de betweterij binnen het actueel Belgisch kerkgebeuren.
Basisdoelstellingen van deze vereniging zouden o.a. kunnen zijn:
-          Samen bidden voor belaagde medestanders (zoals actueel Mgr. Léonard)
-          Onderlinge steunbetuigingen, persoonlijke en via petities
-          Het laten horen van onze stem in de pers
-          Aanklagen, zo nodig via gerechtelijk weg, van vervalste en eenduidige berichtgeving.
DE TIJD VAN HANDELEN IS AANGEBROKEN, IN ONDERLINGE SOLIDARITEIT EN IN VERBONDENHEID MET DE WERLDKERK. DOE MEE EN VERSPREIDT ZOVEEL MOGELIJK DEZE BOODSCHAP.
Voorlopig contactpunt:

zondag, oktober 10, 2010

Forma extraordinaria op het seminarie: het kan (2)

"It will obviously take time for the effects of the Motu Proprio Summorum Pontificum to reach the appropriate levels in the Church. You do have a right to be taught about the extraordinary form of the Roman Rite of the Mass because this is a very important part of the history of the Roman liturgy and one who is ignorant of his past cannot be expected to understand his present at any depth." (Ecclesia Dei, 6 mei 2008, bron)

De Buitengewone Vorm op seminaries: geen fictie in New Orleans en Connecticut.

Voor eerdere berichten zie hier en hier

maandag, oktober 04, 2010

Het wezen van de hermeneutiek van de continuïteit inzake liturgie

Uit de encycliek Mediator Dei van Pius XII:

Nr. 61: Het is voorzeker verstandig en prijzenswaardig, met kennis en liefde naar de bronnen van de heilige Liturgie terug te gaan, want de toeleg op deze wetenschap draagt, als hij tot de bronnen teruggaat, niet weinig bij tot beter begrip van de betekenis van de feesten en tot dieper en vlijtiger onderzoek naar de zin van de gebruikelijke formulieren en heilige ceremonies. Maar alles op alle manieren weer tot het oude willen terugbrengen is niet wijs en niet lofwaardig. Zo zou, om enige voorbeelden te gebruiken, wie voor het altaar de oude vorm van een tafel zou willen herstellen; wie uit de liturgische gewaden de zwarte kleur geheel zou willen weren; wie de heilige voorstellingen en beelden uit de kerken zou verwijderen; wie uit de voorstelling van de gekruisigde goddelijke Verlosser de zichtbaarheid van Zijn verschrikkelijke lichamelijke pijnen zou willen verbannen; wie eindelijk de polyfone of meerstemmige muziek, ook al beantwoordt zij aan de normen, die de Apostolische Stoel gegeven heeft, afkeurt en verwerpt, van de rechte weg afdwalen.

Nr. 62. Inderdaad, zoals geen enkel verstandig katholiek de formuleringen van de christelijke leer, welke de Kerk onder ingeving en leiding van de Heilige Geest in de nieuwere tijd tot groot nut heeft opgesteld en als te houden heeft voorgesteld, kan verwerpen om terug te keren tot de oude formuleringen van de vroegere concilies; en zoals geen verstandig katholiek de thans van kracht zijnde wetten kan verwerpen om terug te keren tot de voorschriften van de oudste bronnen van het kerkelijk recht, zo zou inzake de heilige Liturgie iemand, die zou willen teruggaan tot de oude riten en gewoonten met verwerping van de nieuwe regels, die omwille van de veranderde omstandigheden onder leiding van de goddelijke voorzienigheid zijn ingevoerd, zonder twijfel, zoals gemakkelijk is in te zien, zich niet door verstandige en juiste ijver laten leiden.

vrijdag, oktober 01, 2010

Waarom naar de H. Mis gaan?

Aartsbisschop Joseph Di Noia OP, de secretaris van de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst, beantwoordt deze vraag op een schitterende wijze hier.

Sta ons toe enkel volgend fragment te citeren:
"For St. Thomas Aquinas it is but a short step from the Incarnation to the Holy Eucharist. In this connection, St. Thomas wrote: "It is a law of friendship that friends should live together....Christ has not left us without His bodily presence on our pilgrimage, but He joins us to Himself in this sacrament in the reality of His body and blood" (Summa Theologiae III, 75, 1). In effect, Aquinas is saying that it makes sense, given what we know about God's plan to bring us into the intimacy of His divine life, to leave us the extraordinary gift of the real and substantial presence of His Son in the Eucharist. In the light of the entire mystery of faith, we can see the Eucharist as the gesture of our divine friend. Pope John Paul II wrote in Ecclesia de Eucharistia: "It is pleasant to spend time with Him, to lie close to His breast like the Beloved Disciple (cf. Jn 13:25) and to feel the infinite love present in His heart" (§25).Pope Benedict has said the same thing: "In the sacrament of the altar, the Lord meets us, men and women created in God's image and likeness (cf. Gen 1:27), and becomes our companion" (Sacramentum Caritatis §1)"

donderdag, september 30, 2010

Pius XI over het celibaat

In het kader van de hermeneutiek van de continuïteit is er een grotere aandacht nodig voor de documenten van GEHEEL het Leergezag. Er is m.a.w. niet enkel ruimte voor een 'Vaticanum II en verder' maar ook voor een 'Vaticanum II en opnieuw'.
Bij wijze van voorbeeld volgende passage uit de encycliek Ad Catholici sacerdotii van Pius XI uit 1935 bij gelegenheid van zijn Gouden Priesterjubileum over een thema waar menigeen, zo blijkt, onwetend is.

Uit de encycliek Ad catholici sacerdotii - 1935

De kuisheid, het celibaat.

Een ander, met de godsvrucht nauw verbonden sieraad van het Katholieke Priesterschap is de kuisheid, tot wier vol¬komen en ijverige beoefening de clerici in de Latijnse Kerk na het ontvangen der hogere wijding door zulk een strenge wet gehouden zijn, dat zij zich bij de overtreding ervan door het feit zelf schuldig maken aan heiligschennis (CIC, c. 132, par. 1.) Al bindt deze wet de bedienaren van de Oosterse Kerk niet in haar volle strengheid, toch geldt ook bij hen het kerkelijk celibaat als een eer, en wordt het in sommige gevallen, speciaal als het gaat over de hoogste hiërarchische rangen, als een noodzakelijke vereiste en verplichting opgelegd.
Dat er een zeker verband is tussen de priesterlijke bediening en deze deugd, wordt alleen al door de menselijke rede overtuigend bewezen. Immers daar “God een geest is” (Joh. 4, 24), schijnt het volkomen daarmee in overeenstemming, dat wie zich wijdt aan den goddelijke dienst enigermate “zijn lichaam aflegt”. Reeds de oude Romeinen hadden het passende hiervan ingezien. Immers, als hun grootste redenaar de oude wet aanhaalt: “Tot de goden moet men kuis naderen”, dan verklaart hij die als volgt: “De wet beveelt de goden kuis te naderen, d.w.z. kuis naar de ziel, en daar ligt alles in. Zij sluit de kuisheid van het lichaam niet uit, maar dit moet zoo begrepen worden: daar de ziel ver boven het lichaam staat en men als wet onderhoudt, dat men met een kuis lichaam nadert, geldt deze verplichting nog veel meer voor de ziel” (Cicero, De leg. Lib. II, c. 8 en 10.). In de wetboeken van het Oude Verbond was aan Aaron en zijn zonen door Mozes in de naam van God bevolen, om gedurende de week van hun wijding het Tabernakel niet te verlaten en dus gedurende die dagen de onthouding te beoefenen (Cfr. Lev. 8, 33-35).

Maar van de bedienaar van het Nieuwe Verbond, die zoover uitgaat boven de priester der oude Wet, wordt ongetwijfeld een veel reinere kuisheid gevorderd. De eerste schriftelijke sporen van het heilig celibaat vindt men in de 33ste canon van het Concilie van Elvira (Conc. Eliberit., can. 33 (Mansi, t. 2, col. 11) dat in het begin der 4e eeuw werd gehouden, nog tijdens de vervolging van het christendom. Dit getuigt zeker voor een reeds oude praktijk. Dit wetsvoorschrift nu doet niets anders dan een nieuwe kracht bijzetten aan — Wij zouden zeggen — een zeker postulaat, dat in het Evangelie en de prediking der Apostelen zijn oorsprong heeft. Dat de Goddelijke Meester, dien Wij als “de bloem der Moedermaagd” (Cfr. Breviarum Romanum, Hymn.ad Laudes in festo SS. Nom. Iesu.) bezingen in Zijn hoogschatting voor de gave der kuisheid haar prees als boven de gewone kracht der mensen verheven (Cfr. Matth. 19, 11); dat Hij van Zijn tederste kindsheid af heeft willen opgevoed worden in het huisje van Nazareth, in het gezelschap van Maria en Joseph, die beiden maagd waren; dat Hij de maagdelijke, kuise zielen zoals een Joannes den Doper en Joannes den Evangelist met voorliefde beminde; eindelijk, dat de Apostel der heidenen, de trouwe tolk der Evangelische wet en der leer van Christus, de onschatbare waarde der maagdelijkheid verkondigt, juist voor den volkomen dienst van God: “De ongehuwde is bezorgd over de dingen des Heren, hoe hij behagen zal aan den Heer” (1 Kor. 7, 32); dat alles, Eerbiedwaardige Broeders, had tot noodzakelijk gevolg, dat de bedienaars van het Nieuwe Verbond onder de indruk kwamen van de hemelse aantrekkelijkheid van deze uitgelezen deugd, en zochten gerekend te worden onder het getal van diegenen, “aan wie het gegeven is dit woord te begrijpen”(Cfr. Matth. 19, 11).
Zoo legden zij zich vrijwillig de onderhouding van die levenswijze op, die kort daarop in geheel de Latijnse Kerk door een streng gebod van het kerkelijk gezag bekrachtigd is. Inderdaad, op het einde der vierde eeuw geeft het Concilie van Carthago de aansporing : “dat wij ook onderhouden, wat de Apostelen geleerd hebben en de oudheid zelve onderhouden heeft” (Conc. Carth. II, can. 2 ; cfr. Mansi, Collect. Conc., tom. III, col. 191).

Getuigenissen uit de oudheid.

Het ontbreekt ook niet aan getuigenissen van de meest beroemde Oosterse Vaders, die de voortreffelijkheid van het kerkelijk celibaat prijzen en die aantonen, dat toen op de plaatsen waar men de strengere tucht volgde, ook omtrent dit punt overeenstemming bestond tussen de Latijnse en de Oosterse Kerk. Zoo verzekert, om enkele duidelijk sprekende voorbeelden aan te halen, de H. Epiphanius eveneens op het einde der vierde eeuw, dat het celibaat zich uitstrekte tot de subdiakens. “Hij die nog in het huwelijk leeft en kinderen krijgt, al is hij ook de man van één echtgenote, wordt (door de Kerk) volstrekt niet toegelaten tot de wijding van diaken, van priester, bisschop of subdiaken, maar slechts hij die zich onthoudt van den omgang met zijn énige echtgenote, of weduwnaar is. Dit gebeurt vooral op de plaatsen, waar de kerkelijke canones nauwkeurig worden onderhouden.” (S. Epiphan., Adversus haeres. Panar., 59, 4 (PG 41, 1024)
Maar boven allen toont zich hieromtrent welsprekend de diaken van Edessa, Leraar der Algemene Kerk, de H. Ephrem de Syriër die terecht “de citer van den H. Geest” wordt genoemd (Brev. Rom., 18 juni, lectio VI). Deze immers spreekt zijn vriend, den bisschop Abraham, in een gedicht aldus toe: “Gij beantwoordt, o Abraham, wel aan den naam, dien gij draagt, omdat ook gij vader van velen zijt geworden. Maar wijl gij geen echtgenote hebt, gelijk Abraham Sara had, zie, daarom is uw kudde uw bruid. Voed haar kinderen op in uw waarheid; mogen zij U worden kinderen van de geest en kinderen der belofte, opdat zij erfgenamen worden in Eden. O heerlijke vrucht der waarin het priesterschap zijn welbehagen heeft gevonden... De overvloeiende hoorn heeft u gezalfd, de hand is u opgelegd en heeft u uitverkoren; de Kerk heeft u gekozen en bemind.” (Carmina Nisibaena, carm. 19).
En op een andere plaats: “Het is voor den priester en voor zijn naam niet genoeg als hij het levend lichaam offert, zijn ziel te zuiveren, zijn tong te reinigen, zijn handen te wassen en heel zijn lichaam rein te maken; maar hij moet altijd geheel zuiver zijn, omdat hij aangesteld is tot middelaar tussen God en het mensdom. Geloofd zij Hij, die Zijn bedienaar gereinigd heeft” (Ibidem, carm. 18).
Eveneens verzekert Chrysostomus: “Daarom moet degene die liet priesterschap waarneemt, zoo zuiver zijn, alsof hij in den hemel tussen die Machten was geplaatst” (De sacerdotio, liber III, c. 4).
Trouwens, de verhevenheid zelf en, om een uitspraak van den H. Epiphanius te gebruiken, “de ongelooflijke eer en waardigheid”(Adversus haeres. Panar., 59, 4 (PG 41, 1024) van het priesterschap, die Wij boven kort en bondig hebben besproken, is een overtuigend bewijs voor de hoge betamelijkheid, van het celibaat en voor de opportuniteit van de wet, waardoor het aan de gewijde bedienaars van het altaar wordt opgelegd. Of is het niet onder alle opzichten passend dat hij die een bediening waarneemt, die in zekere zin hoger staat dan de taak der hemelse geesten “die staan voor het aanschijn van den Heer” (Tob. 12, 15) naar vermogen een hemels leven leidt? Is het niet passend, dat hij die geheel “in de dingen des Heren” (Luc. 2, 49; 1 Kor. 7, 32) moet zijn, geheel vreemd is aan aardse dingen en dat zijn “levenswandel gericht is op den hemel” (Filip. 3, 20)? Is het niet billijk, dat hij die onophoudelijk bezorgd moet wezen voor het eeuwig heil van de mensen en zoo zijn aandeel moet leveren in de voortzetting van het god¬delijk Verlossingswerk, zijn geest los en vrij heeft van de zorgen voor een eigen gezin, die anders een groot deel van zijn werkzaamheden daarvan zouden afhouden en. in beslag nemen ?
Het is waarlijk een groots schouwspel dat geestdriftige bewondering verdient, een schouwspel dat zoo dikwijls in de Katholieke Kerk te bewonderen valt, n.l. het aanschouwen van jeugdige levieten, die alvorens de wijding van het subdiaconaat te ontvangen, d.i. alvorens zich geheel en al te wijden aan den dienst en de verering van God, vrijwillig en gaarne beloven, te verzaken aan de genietingen en vertroostingen, die zij in een anderen levensstaat op eerbare wijze zouden kunnen smaken. Wij zeggen: vrijwillig en gaarne want al staat het hun na het ontvangen der hogere wijding volstrekt niet meer vrij een aards huwelijk aan te gaan, tot de heilige wijdingen zelf treden zij toe zonder door enige wet of door iemand gedwongen te zijn, maar alleen door eigen vrije wil (Cf. CIC, c. 971).
Evenwel, hetgeen Wij tot hiertoe ter aanbeveling van het kerkelijk celibaat gezegd hebben, willen Wij niet zoo verstaan zien, alsof onze bedoeling daarbij was de bovenvermelde afwijkende praktijk, die in de Oosterse Kerk wettig is ingevoerd, enigszins af te keuren of te veroordelen. Onze eigenlijke bedoeling is alleen, de waarheid te prijzen, die Wij voor één der heerlijkste eretitels houden van het Katholieke priesterschap, en die Ons het meest waardig en het meest in overeenstemming lijkt, met de bedoelingen en wensen van Jezus' Allerheiligst Hart voor, de priesterzielen.



vrijdag, september 24, 2010

Wake up, monseigneur!

"Mijn leed als historicus is geweest te moeten constateren hoe deze Kerk, als menselijk instituut dan, steeds meegelopen heeft met de stroming van de tijd ...het is in de grond een capitulatie omdat men mee wil doen met de geest van de tijd, met de mode." (Karel Van Isacker sj, 1977)

Mgr. De Kesel, wake up: Niet het celibaat maar het meelopen met pseudo-wetenschappelijke inzichten omtrent seksualiteit in de jaren vijftig en zestig is de ware reden!
Uit Tertio van 22/0/2010
"In de zeventiende eeuw waren ze een begrip: 'les vieilles dévotes', 'de oude kwezels'. Schrijvers staken er de draak mee om de jonge Lodewijk XIV te plezieren zonder te voorzien dat hij er in zijn oude dag met zijn maîtresse Madame de Maintenon zelf een schoolvoorbeeld van zou worden. De 'vieille dévote' gold als het type dat in haar jeugd van volstrekt lichte zeden was geweest om in haar oude dag volstrekt preuts te zijn. Het is een gedachte die onwillekeurig in je opkomt wanneer je de huidige mediastorm over het seksuele misbruik binnen de kerk gadeslaat. Wat de voorgangers in de hetze om van de kerk publieke vijand nummer één te maken gemeen hebben met de oude kwezels is dat ze zorgvuldig hun jeugdige gedachtegoed miskennen, een gedachtegoed dat ze meestal hebben overgenomen van de generatie die in de jaren zestig in de volledige seksuele bevrijding de oplossing zag van alle menselijke gedragsproblemen. De seksuele repressie gold als een verdrukking gedicteerd door maatschappij of kerk.

In navolging van onder anderen de seksuoloog Alfred Kinsey en antropologe Margaret Mead werd er van uitgegaan dat seksualiteit niets anders dan een plezierige gratificatie is en dat het alleen de maatschappelijke en kerkelijke vooroordelen waren die deze vorm van onschuldig vertier stigmatiseerden en met misplaatste schuldgevoelens belaadden. Niet de seksuele daad als dusdanig, maar de door de kleinburgerlijke maatschappij en kerk geïntroduceerde schuldgevoelens die het vrije genot frustreerden, waren de oorzaak van alle ellende.

Het is merkwaardig dat nu ouder geworden voorvechters van de vrije liefde die de seksuele repressie van de kerk altijd stellig afwezen, en een 'kritische' jongere generatie die hen graag napraat, het zozeer hebben begrepen op een aantal enthousiaste broeders en priesters die deze in de zestiger jaren florerende principes in praktijk brachten. Blijkbaar heeft de confrontatie met de vunzige realiteit van de in praktijk gebrachte progressieve principes tot gevolg dat de nieuwlichters van toen, de seksuele scherprechters van vandaag zijn geworden, met als enige constante lijn in hun denken dat het weer eens de kerk is die de oorzaak is van alle kwaad.

Over Alfred Kinsey:

"The degenerate zoologist, known in certain circles as the "father of the sexual revolution," almost single-handedly redefined the sexual mores of everyday Americans.  His books Sexual Behavior in the Human Male and Sexual Behavior in the Human Female weakened the bonds of personal chastity and sexual restraint in the U.S.  Kinsey was a man who attempted to use science to promote his disordered sexuality. An overview of an investigative report by WorldNetDaily.com, titled "Obsessed with Sex: How Kinsey's fraudulent science unleashed a catastrophic 'revolution' in America," states: "Kinsey, the 'heroic scientist' whose 'research' launched the sexual revolution and provides the 'scientific' basis for it to this very day, was a fraud. He relied on interviews with hundreds of prisoners and sexual psychopaths, while pretending he was surveying normal citizens. He threw out large amounts of data that didn't fit his predetermined conclusions. He encouraged his wife and fellow 'scientists' to engage in wild group sex, and filmed these sessions in his attic. Though Kinsey's widely publicized conclusions that Americans are amoral sexual animals were fraudulent, far worse was the indisputable fact that he encouraged criminal pedophiles to conduct horrifying, Dr. Mengele-like sexual experiments on hundreds of children. That's right, Kinsey relied on friendly child-molesters, whose identities he protected from the law, to sexually abuse literally hundreds of children, ranging from just a few months of age up to 15 years, to gather his 'scientific data' on child sexuality."

Zie ook hier en hier met als conclusie onder meer: "Ephebophilia, or the sexual desire for adolescent boys, has always been a hallmark of homosexuality, as shown by numerous scientific studies, and as admitted by "gay" leaders themselves on many occasions."