Wat is een ketterij?
De term ‘ketterij’ (haeresis), gedefinieerd in canon 751 als het "na het ontvangen van het doopsel, hardnekkig ontkennen of in twijfel trekken van een of andere waarheid die met goddelijk en katholiek geloof geloofd moet worden" is dermate politiek incorrect geworden dat de Willibrord-vertaling van 1995 het woord zelfs niet meer kent, behalve in 1 Petrus 2, 1: “Toch zijn er onder het volk ook valse profeten geweest, en zo zullen er onder u dwaalleraren komen. Ze zullen verderfelijke ketterijen invoeren…” (KBS 1995)
Twee andere passages zijn:
1 Cor. 11, 18-19: “Om te beginnen hoor ik dat er bij u verdeeldheid heerst tijdens de samenkomsten van uw gemeente, en ik ben geneigd het te geloven: onenigheid (haireseis, haereses) is bij u nu eenmaal onvermijdelijk, wil het duidelijk worden wie van u betrouwbaar zijn.”
Titus, 3, 10-11: “Iemand die tweedracht zaait (haereticum hominem), moet u afwijzen na hem eens en nogmaals gewaarschuwd te hebben, in de overtuiging dat zo iemand op de verkeerde weg is en met zijn zonde zichzelf veroordeelt.”
De verhouding tot de ketter in het Nieuwe Testament
De verhouding tot de ketter in het NT is tweevoudig:
1/De noodzaak tot correctie: “Broeders en zusters, als iemand onder u van de waarheid afdwaalt en een ander hem tot inkeer brengt, weet dan dat hij die een zondaar van zijn dwaalweg laat terugkeren, diens ziel zal redden van de dood en tal van zonden zal bedekken.” (Jak. 5, 19-20). “Anderen moet u redden door hen aan het vuur te ontrukken. Bij weer anderen moet uw medelijden gemengd zijn met vrees en met afschuw, want zelfs hun kleed is door de zonde bezoedeld.” (Judas 23)
2/Tegelijkertijd geldt de waarschuwing zich niet in te laten met de dwaling, net zoals een dokter er moet op toezien dat hij niet besmet wordt door de zieke persoon: “Want veel bedriegers zijn naar de wereld uitgegaan; zij loochenen dat Jezus Christus mens is geworden. Dat is het kenmerk van de bedrieger en de antichrist. Neem u in acht, anders zult u, in plaats van het volle loon te ontvangen, de vruchten van onze arbeid verliezen. Iedereen die te ver wil gaan en niet bij de leer van Christus blijft, heeft God niet. Wie bij die leer blijft, heeft zowel de Vader als de Zoon. Als iemand bij u komt en deze leer niet brengt, ontvang hem dan niet in uw huis en heet hem niet welkom. Want wie hem welkom heet, deelt in zijn slechte daden.” (2 Joh. 1, 7-11)
De dialoog wordt immers soms onmogelijk gemaakt door de ketter: “Vorm geen ongelijk span met de ongelovigen. Wat heeft gerechtigheid te maken met wetteloosheid? Wat heeft licht uit te staan met duisternis? Is er enige overeenstemming tussen Christus en Beliar? Wat heeft een gelovige gemeen met een ongelovige? Is er enig verband tussen de tempel van God en de afgoden? Wij zijn de tempel van de levende God. God heeft zelf gezegd: Ik zal onder hen wonen en met hen omgaan. Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn. Daarom, ga weg uit hun midden en houd u ver van hen, zegt de Heer, en raak niets aan wat onrein is. Dan zal Ik u genadig aannemen. (2 Kor. 6, 14-17)
De bisschop en de ketterijen
Deze taak van onderscheiding, beoordeling en bestuur van de gemeenschap is op bijzondere wijze toevertrouwd aan de bisschop “want de leider (episkopos) van de gemeente moet als beheerder van Gods huis onberispelijk zijn, … hij moet zich houden aan het betrouwbare woord van het onderricht, zodat hij in staat is om de gemeente met de gezonde leer aan te moedigen en tegensprekers te weerleggen.” (Titus 1, 9). Vaticanum II zegt niets anders in Christus Dominus nr. 13: "Zij moeten deze leer ook beveiligen en de gelovigen zelf leren, haar te verdedigen en te verbreiden."
Sint-Thomas van Aquino
In zijn commentaar op 1 Cor. 11, 18-19 wat betreft het feit dat ketterij “onvermijdelijk” is (oportet haereses esse, Vulgaat), schrijft Sint-Thomas (nrs. 627-628) dat ketterij (haereses) komt van het Griekse ‘haireseis’ wat ‘keuze’ betekent “omdat elkeen kiest voor hemzelf die leer die hij voor zichzelf als de betere beschouwt.” Verder schrijft hij “dat het tot het wezen van de ketterij behoort dat iemand zijn private leer volgt als volgend op zijn eigen keuze en niet de openlijke leer zoals deze door God is overgeleverd geworden.” Tevens hoort hierbij dat zo iemand “hardnekkig volhoudt aan zijn eigen leer. Want keuze impliceert volharding en dus is de ketter iemand die de leer van het geloof, zoals deze is overgeleverd geworden door God, veracht en hardnekkig zijn eigen dwaling volgt.” Zulk een ketter volhardt zelfs wanneer hij de gevolgen van deze positie inziet (etiam viso quid ex hoc sequatur).
“Deze hardnekkigheid komt voort uit hoogmoed waardoor iemand zijn eigen gevoelens verkiest boven deze van de gehele Kerk. Daarom zegt de Apostel in 1 Timotheus 6, 3: “Wie een afwijkende leer verkondigt en zich niet houdt aan de gezonde beginselen van onze Heer Jezus Christus en de leer van onze godsdienst, is een verwaand mens, hoewel hij niets weet, maar een ziekelijke belangstelling heeft voor twistvragen en bekvechterij.”
De uitspraak dat ketterij onvermijdelijk, jezelfs noodzakelijk (oportet) is, betekent geen goedkeuring ervan of dat ketterijen niet uitgeroeid (exstirpandi) moeten worden. Hij verwijst naar Matth. 18, 7 (“weliswaar is het onvermijdelijk dat er ergenis gegeven wordt, maar wee de mens door wiens toedoent dit geschiedt”). De slechtheid van ketters is door God ingesteld (ordinavit) omwille van het goed van de gelovigen. Ten eerste om te komen tot een duidelijkere verklaring van de waarheid. Onder verwijzing naar De Stad Gods van Augustinus zegt Sint-Thomas dat een ketterij een gelegenheid is om het geloof beter te verstaan en te prediken. Ten tweede laten ketterijen de zwakheid van geloof zien en is het een beproeving volgens Wijsheid 3, 6: “Als goud in de smeltkroes heeft Hij hen gekeurd.”
Ter illustratie:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten