donderdag, december 24, 2015

Waarom rubrieken belangrijk zijn!

"Ofschoon immers de ceremonies op zich geen enkele volmaaktheid, geen enkele heiligheid bevatten, zijn het toch uitwendige daden van godsdienstigheid, die, als tekens, de ziel opwekken tot verering van het heilige, de geest verheffen tot de bovennatuurlijke dingen, de godsvrucht voeden, de liefde doen ontbranden, het geloof doen groeien, de devotie versterken, de eenvoudigen onderrichten, de eredienst opluisteren, de godsdienst in stand houden en de ware gelovigen van de schijngelovigen en van de andersdenkenden onderscheiden." (Pius XII, Mediator Dei, nr. 23)

woensdag, november 04, 2015

Thomistische versus moderne tolerantie



In de Summa Theologiae I-II, q. 96, a. 2 vraagt Thomas zich af of menselijke wetten alle ondeugden moeten onderdrukken. Thomas beargumenteert op basis van drie soorten argumenten dat de overheid bepaalde morele ondeugden moet tolereren indien de overheid er wil in slagen het algemeen welzijn wil bevorderen, gegeven de realiteit van de menselijke natuur.

Argument 1 (antropologie): Een wet moet aangepast zijn aan de maturiteit van de persoon die onder deze wet valt. Zo staat een wet zaken toe voor volwassenen maar niet voor kinderen. Tevens dient een wet rekening te houden met de mengeling van deugd en ondeugd die aanwezig is bij de meerderheid van een bevolking. Het doel van burgerlijke wetten ligt niet in het aanreiken van een complete morele code aan de burgers. De overheid moet zorgvuldig het vermogen van de burgers tot een kunnen dragen van bepaalde beperkingen onderzoeken.
Maar waar ligt dan het criterium voor het bepalen van strafbare ondeugden en ondeugden die enkel door morele aansporing moeten behandeld worden? Thomas geeft drie criteria. 1/de ernst van de ondeugd. 2/De schade aan anderen. 3/De sociale cohesie die in gevaar is door bv. moord en diefstal.
Bij het opstellen van het strafrecht dient de overheid duidelijk de ernstige ondeugden voor ogen te houden die kerngoederen van het menselijk bestaan en de voorwaarden voor een samenleving in gevaar brengen. De erkenning hiervan kan enkel plaatsvinden indien er een correcte visie is op de menselijke natuur en diens doel, m.a.w. indien er een correcte kennis is van de natuurwet (zie I-II, 94,2). De politieke orde en de morele orde zijn weliswaar onderscheiden maar beiden moeten uiteindelijk gefundeerd zijn op de menselijke natuur, ongeacht bepaalde culturele verschillen. Anderzijds dient de overheid de morele kentrekken van een meerderheid in een cultuur voor ogen te houden, ook bij de bevordering van wat goed is voor de menselijke natuur, aangezien een maatschappij nooit een exacte kopie is van een universeel Platoons type. Een overheid die moord en diefstel tolereert in naam van een bepaalde culturele gevoeligheid heeft het goed van de menselijke natuur uit het oog verloren. Maar een overheid die een rigide wettelijke code oplegt, zonder rekening te houden met de morele vermogens van een groep, heeft de politieke prudentie uit het oog verloren.

Argument 2 (pragmatiek): Een overheid die het verschil tussen de morele en de politieke overheid miskent, riskeert precies de vernietiging van het bonum commune. De strikte repressie kan leiden tot een groter kwaad en/of tot een afkeer voor wet en overheid zelf.

Argument 3 (theologie): Op basis van Augustinus’ De libero arbitrio (zie sed contra) beargumenteert Thomas dat het behoort tot een goed geordende maatschappij dat het de bestraffing van bepaalde ondeugden overlaat aan God. “De goddelijke voorzienigheid bestraft enkel ondeugden. De menselijke wet tolereert daarom terecht sommige ondeugden door hen niet te onderdrukken.” Vanuit theologisch perspectief is tolerantie gefundeerd in het feit dat een overheid een schepping van mensen is. Het juridische systeem van een overheid kan zichzelf niet de rol aanmeten een volledig oordeel over menselijke handelingen te vellen aangezien dit enkel toekomt aan God. De overheid als het enigste en hoogste morele tribunaal is een vorm van afgoderij.
Ondanks het onderscheid tussen de morele en de politieke orde is er geen scheiding. Voor Thomas kan de overheid enkel het algemeen welzijn nastreven door de burgers te leiden naar het verwerven van deugden. De enige vraag die de overheid zich moet stellen betreft welke deugdzame handelingen verplicht dienen te zijn en welke ondeugdzame handelingen dienen verboden te zien, én welke deugden en ondeugden overgelaten worden als zijnde te prijzen of te verachten in de morele zin door de burgers.
Voor Thomas is de overheid een morele leraar die de leden van de gemeenschap naar persoonlijk geluk leidt, een geluk dat ligt in de groei van deugden en de afname van ondeugden. “Het doel van de menselijke wet is mensen te leiden naar de deugd, niet plots, maar geleidelijk. Daarom legt de menselijke wet niet de lasten van diegenen die reeds deugdzaam zijn op aan de veelheid van onvolmaakte mensen” (96,2). Zulk een verstandige en voorzichtige leraar mag bepaalde deugdzame en ondeugdzame handelingen uit het strafrecht halen maar niettegenstaande blijft het bevorderen van deugdzaamheid en het ontmoedigen van ondeugdzaamheid tot de kern van de missie van een overheid, die het algemeen welzijn bevordert, behoren. Ondanks het onderscheid tussen de morele en politieke orde berust de burgerlijke wet altijd op de natuurwet. Een overheid dient inderdaad inzake moraliteit een wetgevende bevoegdheid te hebben maar het kan niet het geheel van moraliteit in wetten vatten inzoverre het niet al de transgressies van de menselijke natuur kan verbieden.

Ondanks ogenschijnlijke gelijkenissen met moderne opvattingen over tolerantie zijn er fundamentele verschillen.

De moderne versie van tolerantie is gefundeerd op drie modellen.

1/Een antropologie van mensenrechten en individuele vrijheid. Deze libertaire benadering, schatplichtig aan John Locke (Second Essay on Civil Government) beweert dat de staat opgebouwd wordt op basis van respect voor de rechten van het individu, welke manifestaties zijn van persoonlijke vrijheid. Tenzij overduidelijk schade aan de rechten van anderen kan worden vastgesteld, moet de overheid afzien van interventies in handelingen en in het bijzonder in meningen van de burgers. In deze visie is de autonomie van het individu, de persoonlijke zelfbeschikking het kenmerk van de mens bij uitstek dat de overheid moet verdedigen. Tolerantie is hierin het eerbiedigen van het recht van het individu om in vrijheid zijn of haar lot te bepalen door middel van de niet-verhinderde uitwisselingen van goederen en gedachten.
Voor een Thomist zijn rechten een oproep tot het uitvoeren van plichten in overeenstemming met het authentieke goed van het menselijke bestaan. Thomas zou ermee akkoord gaan dat de overheid iemand die zichzelf en enkel zichzelf drogeert niet moet straffen. Maar de fundering van deze tolerantie bestaat voor een Thomist niet in de opvatting dat zulk gedrag deel is van een recht van het individu om zijn persoonlijke weg naar geluk te bepalen. Integendeel, er bestaat geen recht op zulk een ondeugdelijke en irrationele activiteit. Voor een Thomist is intolerantie in dit geval eerder een zaak van politieke niet-prudentie of ongeduld dan een aanval op een persoonlijk recht.
Het verschil tussen de thomistische en de libertaire benadering inzake tolerantie heeft belangrijke gevolgen. In de libertaire benadering neigt een getolereerd kwaad ertoe zichzelf te transformeren in een recht (zie abortus). Eens elke getolereerde handeling omgevormd wordt tot een geheel van persoonlijke vrijheden als rechten, is het bijna onmogelijk te verhinderen dat tolerantie verwordt tot een goedkeuring van deze handeling door de overheid. Voor een Thomist impliceert tolerantie echter niet een goedkeuring van een recht. De ondeugdelijke handeling staat eenvoudigweg buiten de juridische competentie omwille van het risico op een groter kwaad. Nochtans blijft de ondeugdelijke handeling duidelijk een kwaad dat door de maatschappij en niet-juridische maatregelen gecensureerd wordt.

2/Een tweede model heeft als fundament de dichotomie tussen privaat en publiek leven (zie John Stuart Mill’s On Liberty). Hierbij zou de overheid zich moeten beperken tot het vervolgen van die handelingen die duidelijk de publiek orde beschadigen vanwege de schade aan anderen. De private gebieden van iemands leven, zoals iemands religie of seksueel gedrag, zijn als zodanig geen bekommernis van de overheid.
Thomas heeft aandacht voor het onderscheid publiek-privaat. In ST I-II, 96, 2 vermeldt hij de schade aan anderen als een criterium voor overheidsinterventie. En ook 96, 3 over de bevordering van de deugden maakt hij een onderscheid tussen een privaat goed en een gemeenschapsgoed. Nochtans speelt het onderscheid publiek-privaat een beperkte rol bij Thomas. De dichotomie voor Thomas bestaat vooral in de ernstige en minder ernstige ondeugd. Zo fundeert Thomas de juridische interventie inzake ketterij vanwege de zwaarwegendheid van het persoonlijke heil (II-II, 11, 2-3). Zo ook is zelfmoord een burgerlijke misdaad vanwege de zwaarwegendheid van moord (II-II, 64, 5). Maar zo ook is er de tolerantie inzake prostitutie vanwege het risico op een groter kwaad indien de ondeugd met repressie zou tegengegaan worden (II-II, 10, 11). Tolerantie vanwege de overheid berust niet op de private aard van de seksuele activiteit. Voor Thomas berust de beslissing tot overheidsinterventie vooral op de zwaarwegendheid van het effect van de ondeugd op het menselijk goed en op de ernst van de te voorziene effecten in het geval van repressie vanwege de overheid.

3/Een derde model gaat uit van het pluralisme. Volgens deze visie moet de overheid afzien van interventie inzake morele aangelegenheden vanwege de radicale diversiteit van overtuigingen en opvattingen. In deze pluralistische visie wordt het bestaan van één summum bonum ontkend en de diversiteit geprezen. Tolerantie houdt dan in dat er onverzoenbare verschillen bestaan onder de burgers omtrent morele waarden. Op basis hiervan wordt elke poging tot het opleggen van een morele code vanwege de overheid als niet-legitiem aanzien.
Thomas erkent dat positieve wetten soms aan verandering onderhevig kunnen zijn (I-II, 97, 1) maar het summum bonum voor alle mensen blijft de kennis van God, zelfs indien dit uiteindelijke goed met wisselend succes nagestreefd wordt. Terwijl de pluralistische visie tolerantie fundeert op basis van de heterogeniteit van mensen, baseert Thomas de rol van de overheid op de fragiliteit van de menselijke natuur en de noodzaak van een morele pedagogie door de overheid.

dinsdag, oktober 06, 2015

The activities of Leo Elder s.v.d. - Fifth Installment

This is the fifth installment in our series of yearly updates on the scientific endeavors of the Dutch Thomist Leo Elders s.v.d.

The most significant event in the period under review (Fall 2014-Fall 2015) was undoubtedly the publication in February 2015 of his latest book, entitled: Thomas d'Aquin et ses prédécesseurs. La présence des grands philosophes et Pères de l’Église dans les oeuvres de Thomas d'Aquin. In this 400 page book Leo Elders gives a detailed account of the way in which Aquinas used the main philosophical and theological sources at his disposal, starting from the ‘Platonici’ until Maimonides and including the Church Fathers Augustine, Jerome, and Gregory.
The summer of 2015 was almost entirely spend at translating the book into English, a translation which is currently under review with an American publisher.

Apart from his usual teaching assignments at the Major Seminary Rolduc, the Major Seminary of the Diocese of Haarlem-Amsterdam, the Institut du Philosophie Comparée in Paris, he taught at the Abbaye Notre Dame de Sept Fons and attended the annual session of the Pontifical Academy of St. Thomas Aquinas at the Vatican in June 2015.

Other publications include:
‘La Sagrada Biblia en la teología de Santo Tomás de Aquino’, in: Milén F. (Eds.) Revelación, Escritura, Interpretación. Estudios en honor del Prof. D. Gonzalo Aranda Pérez., Pamplona, Eunsa 2014, 263-281.
‘Christopher Dawson’, in: Studia Gilsoniana 3 (2014), 7-19.
 ‘The Presence of the Church Fathers in Aquinas’ Commentaries on the Gospel of Matthew and the Gospel of John’, in: Roszak, P. & Vijgen, J. (Eds.), Reading Sacred Scriptures with Thomas Aquinas. Hermeneutical Tools, Theological Questions and New Perspectives, Turnhout, Brepols 2015, 257-286 (Textes et Etudes du Moyen Âge 80)

He is currently finishing an introduction into the theology of St. Thomas which will appear in French and in Dutch in 2016. He will also contribute to a volume by the Pontifical Academy of St. Thomas on the most important works of 20th century Thomist with a contribution on Joseph Gredt osb.

zaterdag, oktober 03, 2015

Katholiek 2.0

"Vanuit mijn pastorale praktijk weet ik dat het leven van mensen vaak minder mooi is dan de leer vraagt. Er is veel weerbarstigheid en gebrokenheid. Niemand van ons gaat zonder verwondingen door het leven. Een belangrijke vraag, die ook de paus heeft gesteld, is of het ontvangen van de hostie een beloning is voor een heilig leven óf een bron van kracht en bemoediging voor zwakke en zondige mensen. Iedere pastor weet dat soms de koninklijke weg onbegaanbaar is geworden en dat een mens een onverharde kronkelweg moet gaan. Is God die zich in Christus heeft laten zien als de bron van onuitputtelijke liefde, juist ook niet daar nabij?" (Bron)

Is het mogelijk door enkele fundamentele maar eenvoudige catechismusinzichten deze mooi klinkende woorden nog mooier en katholieker te maken? Ja, dat kan.

"Vanuit mijn katholiek zijn weet ik dat het leven van mensen vaak minder mooi is dan wat God ermee bedoeld heeft. Er is veel weerbarstigheid en gebrokenheid. Niemand van ons gaat zonder verwondingen door het leven. Een belangrijke les, die Christus ons geleerd heeft en de Paus ons blijft leren, is dat het ontvangen van de Heilige Hostie is beloning is voor een heilig leven én een bron van kracht en bemoediging voor zwakke en zondige mensen, mits men berouw toont en oprecht de intentie heeft zijn leven te beteren. Iedere katholiek weet dat, krachtens de genade, de koninklijke weg begaanbaar is en dat een mens niet veroordeeld is tot de onverharde kronkelweg van de zonde. God, die zich in Christus heeft laten zien als de geneesheer ten leven, is ook daar nabij."

dinsdag, juni 30, 2015

Over de vermeende scheiding tussen burgerlijk en sacramenteel huwelijk

In reactie op de beslissing van de Supreme Court inzake Obergefell vs Hodges wordt in de katholieke blogosfeer en op Facebook wel eens beweerd dat deze uitspraak het sacramentele huwelijk van de katholieke Kerk niet aantast. Volgens Kris Somers op http://www.thuiskerk.be/home/waarom-uitgerekend-katholieken-dankbaar-mogen-zijn-voor.html heeft “het burgerlijke huwelijk buiten een onfortuinlijk gebruik van een identieke term weinig te maken heeft met het kerkelijk sacrament van het huwelijk” en dus “er juridisch niets mis mee dat een hoogste rechtsinstantie zich uitspreekt over de maatschappelijke conventie die het burgerlijk huwelijk uitmaakt” zolang derden maar niet geschaad worden. Meer zelfs, “Als de burgerlijke samenleving daarmee bovendien toleranter wordt ten aanzien van mensen die (hoe zeldzaam dat vandaag ook is) zich op basis van een wederzijdse liefde in beginsel levenslang jegens elkaar willen engageren, kan ik dat alleen maar toejuichen.” Het onderscheid tussen het huwelijkssacrament en “de burgerlijke echtverbintenis” definieert de schrijver als volgt: “het ene zegent de wederzijdse zelfgave van man en vrouw, het tweede biedt rechtszekerheid aan geliefden.”

Ten eerste drukt de schrijver zich niet precies uit. Eerst lijkt hij een scheiding tussen beiden aan te brengen wanneer hij zegt dat beiden “weinig” met elkaar te maken hebben en vervolgens spreekt hij van een onderscheid.
Terecht is er een onderscheid tussen beiden maar door op zijn minst een scheiding te insinueren lijkt de schrijver het katholieke principe van “et-et” te verlaten.

Volgens de katholieke opvatting is het huwelijk zowel een sacrament als ook een zaak van het natuurrecht. Bijgevolg heeft het huwelijk niet enkel een persoonlijke en ecclesiale dimensie maar ook een sociale dimensie, beschouwd vanuit het natuurrecht. Dit verklaart precies waarom het burgerlijk huwelijk geen uitvinding van het christendom is maar haar wortels heeft in het Romeinse recht.
Het is precies omwille van deze natuurrechterlijke en sociale dimensie van het sacramentele huwelijk dat de Kerk kan beweren dat tot de zending van de Kerk behoort “een moreel oordeel te vellen, ook over dingen die tot de politieke orde behoren, wanneer de fundamentele rechten van de persoon, of het heil van de zielen dit eisen, daarbij alle en alleen die hulpmiddelen aanwendend, die met het Evangelie en het welzijn van allen, naar verscheidenheid van tijd en omstandigheden, overeenkomen”. (Gaudium et Spes nr. 76, CKK 2246).

Meer zelfs, het document van Vaticanum II over de leken Apostolicam Actuositatem zegt: “Het  apostolaat in het sociale milieu, d.w.z. het streven om de mentaliteit en de zeden, de wetten en de structuren van de gemeenschap, waarin men leeft, te doordringen van een christelijk geest, is bij uitstek de taak en de plicht van de leken, die anderen nooit naar behoren kunnen vervullen.” Bemerk dat er hier sprake is van de plicht om de wetten van een gemeenschap te modelleren naar de christelijke geest. En in nr. 14 wordt gezegd dat katholieke politici door hun functie de weg dienen te bereiden voor het Evangelie.

Alleen al op basis van deze argumenten kan niet zonder meer gezegd worden dat de Kerk de liberaal-democratische rechtsstaat sinds Vaticanum II omarmd heeft indien dit zou betekenen dat de Kerk op enigerlei wijze een neutrale ten aanzien van natuurrechterlijke zaken Staat zou willen bevorderen.
Evenmin kan gezegd worden dat burgerlijk en sacramenteel huwelijk niets met elkaar te maken hebben; dit zou bovendien getuigen van een poging tot privatisering van het katholieke geloof door katholieken.
Er valt natuurlijk veel meer hierover te zeggen maar dit staat alleszins vast: een katholiek die dankbaar is voor Obergefell vs Hodges dient zich te vergewissen van de inhoud van het katholieke geloof.

donderdag, juni 18, 2015

De vraag naar de medewerking aan het kwaad: de causa Kerk en Leven

Kerk en Leven, beter bekend als “Het parochieblad” is sinds 1959 het blad van de katholieke Kerk in Vlaanderen en als zodanig ook onderdeel van de website kerknet.be, welke zich afficheert als “de website van de kerk in Vlaanderen”. Zelf bericht kerknet.be dat het blad is “het blad van de Vlaamse katholieke Kerkgemeenschap en wordt uitgegeven door de vzw Studiecentrum Kerk en Media.” (zie http://www.kerknet.be/actua/nieuws_detail.php?nieuwsID=116846) Leden van deze vzw dienen “structureel verankerd te zijn in één van de Vlaamse bisdommen” (zie http://www.ejustice.just.fgov.be/tsv_pdf/2005/04/22/05059860.pdf).
Eerste conclusie: Het blad heeft een officiële status binnen de Kerk in Vlaanderen, d.w.z. het is niet zomaar een vereniging van individuen maar structureel verbonden met de Kerk in Vlaanderen.
Het editoriaal van de nieuwe hoofdredacteur sinds 1 mei 2015, Luk Vanmaercke, en gedateerd op 17 juni 2015, kunt u lezen hier: http://www.kerknet.be/admin/files/assets/kerkenleven/documenten/kerkenleven_1434460131_152405.pdf

De invoering van het 'homohuwelijk' toont volgens Vanmaercke dat "de invoering van het ‘homohuwelijk’" aantoont "dat regeringen en parlementen het huwelijk niet beschouwen als een voorbijgestreefd instituut, maar nog steeds als iets waardevols, waarin ze blijven investeren". Vanuit deze optie, zegt hij “is die nieuwe evolutie goed nieuws voor al wie het huwelijk genegen is".
Tevens stelt hij dat “de essentie van het huwelijk toch [is] dat twee mensen bewust en – in principe – levenslang voor elkaar kiezen. Dat ze zich publiek engageren om elkaar een leven lang bij te staan, in mooie en moeilijke momenten. Als holebi's het recht op huwen opeisen, moeten we hen dan niet zien als bondgenoten in de strijd voor duurzame relaties?”
Tot slot stelt hij dat "de Europese Kerk" voorop zou kunnen lopen "door vernieuwend na te denken over de diverse soorten relaties van vandaag en hun plaats in de geloofsgemeenschap". Hij vraagt zich af of Europese bisschoppen Rome niet moeten vragen "om ons continent wat meer regionale vrijheid te gunnen in het debat hierover?"

Gegeven de status van Kerk en Leven en gegeven het feit dat een hoofdredacteur (samen met de redactie) het beleid van een blad uitzet, moeten wij concluderen dat dit editoriaal een belangrijke en openlijke afwijzing is (of wil bepleiten) van de orthodoxe leer van de Kerk.
Terwijl het blad in 2002-2003 nog 1,1 miljoen lezers had, is dit in 2015 teruggelopen tot 240.000 lezers. In een poging niet meer lezers te verliezen, probeert men met de ‘mainstream’ mee te gaan en in onze seculiere, neo-pagane Vlaanderen betekent dit niets anders dan niet-katholiek zijn. Gezien het unieke feit dat de eerste vier bladzijden van het blad samengesteld worden door vrijwillige, lokale redacties van de Vlaamse parochies en gezien deze bladzijden de enige lokale informatiebron is voor katholieke gelovigen omtrent hun parochie, neemt een blad een niet te concurreren positie in.
Reeds vóór dit editoriaal was bij Rooms-Katholieken de onorthodoxe aard van het blad genoegzaam bekend.
Maar door dit editoriaal, dat als beleid van het blad dient gelezen te worden, verandert er heel wat.

De moraaltheologie kent het principe van medewerking aan het kwaad. Deze medewerking kan formeel zijn indien men instemt met wat de hoofdpersoon doet. Formele medewerking aan een kwade handeling is nooit te rechtvaardigen. Deze medewerking kan ook materieel zijn indien iemand weliswaar meewerkt maar niet instemt met de handeling die plaatsvindt. Materiële medewerking aan een kwade handeling is in principe eveneens niet geoorloofd.

In bepaalde omstandigheden kan materiële medewerking geoorloofd zijn. Hiervoor is er het onderscheid tussen directe en indirecte medewerking. Directe medewerking vindt plaats indien de handeling van de hoofdpersoon en de handeling van de medewerker een eenheid vormen. In dit geval is medewerking niet geoorloofd omdat de medewerking op zijn minst ook impliciet formeel is. Indirecte materiële medewerking aan het kwaad kan geoorloofd zijn indien (a) de handeling op zich geoorloofd zijn en indien (b) een naar verhouding voldoende ernstige reden heeft om mee te werken aan een ongeoorloofde handeling. Voorts moet bij een indirecte, materiële samenwerking met een kwaad ook gevraagd worden of door deze vorm van samenwerking geen ergernis wordt veroorzaakt die het normbesef ondermijnt en dit geldt des te meer voor instituten en instellingen met een officieel katholiek statuut en dus uitstraling.

Gegeven deze moraaltheologische distincties en gegeven het statuut van Kerk en Leven en het editoriaal van 17 juni 2015 dringen zich twee vragen op.

1/ Kan een katholiek gelovige een abonnement nemen of behouden op Kerk en Leven? Het antwoord is duidelijk neen. Een abonnement nemen of behouden zou immers een vorm van formele medewerking aan het kwaad van de verspreiding en bevordering van een onorthodoxe leer betekenen. Zelfs indien er sprake is van een materiële medewerking dan is deze direct want het abonnementsgeld vormt een impliciet formele samenwerking.

2/ Kan een parochie en/of een pastoor van een parochie een abonnement nemen of behouden op Kerk en Leven? Het antwoord is duidelijk neen. Opnieuw geldt immers dat een abonnement nemen of behouden een vorm van formele medewerking aan het kwaad van de verspreiding en bevordering van een onorthodoxe leer zou betekenen. Zelfs indien er sprake is van een materiële medewerking dan is deze direct want het abonnementsgeld vormt een impliciet formele samenwerking. Zelfs indien er enkel sprake zou zijn van een indirecte materiële samenwerking, dient men zich af te vragen wat de voldoende ernstige reden is om mee te werken.

Hierbij raken we de sociologische crux van de zaak. Men behoudt of neemt een abonnement op Kerk en Leven omdat parochies en pastoors lijken geneigd te zijn de informatieve waarde van de lokale pagina’s te verkiezen boven een eventuele medewerking aan het kwaad. Met de publicatie van dit editoriaal is het duidelijk dat er niet meer sprake kan zijn van een ‘eventuele’ medewerking aan het kwaad maar van een daadwerkelijke medewerking aan het kwaad. Bovendien hebben pastoors in hun officieel statuut van priester en herder de plicht zich af te vragen of een indirecte materiële medewerking aan Kerk en Leven niet een geval is van ergernis veroorzaken en normbesef ondermijnen. Met dit editoriaal is het duidelijk geworden dat een indirecte materiële medewerking aan Kerk en Leven ook in deze categorie van ergernis veroorzaken en normbesef ondermijnen, valt.

Conclusie: een abonnement nemen of behouden op Kerk en Leven door een individu (priester of gelovige) of groep (parochie) vormt een ongeoorloofde medewerking aan het kwaad.

dinsdag, juni 16, 2015

De actualiteit van Sint-Thomas van Aquino



Bij wijze van argumentatie voor de actualiteit van het denken van Sint-Thomas van Aquino bieden wij hier de eerste Nederlandse vertaling van Thomas' proloog op diens commentar op Paulus' Brief aan de Kolossenzen (vertaald uit het Latijn op basis van de tekst in www.corpusthomisticum.org)

[Marietti nr. 1]
“Hij beschutte het legerkamp met zijn zwaard” (1 Makk. 3,3).
Deze woorden zijn gepast bij het onderwerp van de brief aan de Kolossenzen want het gehele leven is een strijd van soldaten die in een legerkamp wonen: “Het leven van de mens is een krijgsdienst op aarde” (Job 7,1). De plaats waar de gelovigen wonen is dus als een legerkamp. Daarom is de Kerk als een legerkamp: “Dit is het kamp van God” (Gen. 32,2). Dit kamp wordt op drie manieren aangevallen.
[1] Ten eerste, door die agressoren die openlijk opstaan tegen de Kerk: “En ze rukten op over de vlakte der aarde, en omsingelden de legerplaats der heiligen en de geliefde Stad” (Apoc. 20,9).
[2] Ten tweede wordt dit kamp op slinkse wijze bedrogen door ketters: “Ze misleiden argeloze harten door vrome praat en gefleem” (Rom. 16,18); “Deugnieten en bedriegers zullen van kwaad tot erger komen: anderen misleidend, blijven ze zelf in dwaling” (2 Tim. 3,13).
[3] Ten derde wordt dit kamp aangevallen door sommigen van de eigen leden, verdorven door zonden die voortkomen uit de verdorvenheid van het vlees: “Want het vlees begeert tegen de geest, en de geest tegen het vlees; ze staan vijandig tegenover elkaar” (Gal. 5,17); “Want niet tegen vlees en bloed geldt onze strijd, maar tegen heerschappijen en machten, tegen wereldheersers  dezer duisternis” (Ef. 6,12).
In deze strijd zijn de prelaten van de Kerk onze leiders: “D vorsten van Juda zijn hun leiders” (Ps. 67,28). Het is hun taak (officium) het legerkamp van de Kerk te beschermen tegen al deze aanvallen.
[1] Ten eerste tegen de zonden door het aanmoedigen van de gelovigen: “Maak mijn volk zijn misdaden bekend, het huis van Jakob zijn zonden!” (Jes. 58,1).
[2] Ten tweede tegen de ketters door hun gezonde leer: “Hij moet zich houden aan de prediking, die strookt met de leer, opdat hij met gezonde onderrichting vermanen kan en de tegensprekers weerleggen” (Tit. 1,9).
[3] Ten derde tegen de vervolgers door middel van het voorbeeld van geduldig ondergaan. Op deze wijze beschermde Paulus [de Kerk] met zijn geestelijk zwaard want in zijn brieven bestreed hij de zonde, weerlegde ketterijen en moedigde aan tot geduld. Wat het eerste betreft: “Van ontucht, alle soort van onreinheid en hebzucht mag onder u zelfs geen sprake meer zijn, zoals dit heiligen betaamd” (Ef. 5, 3). Wat het tweede betreft: “Een ketters mens moet gij na een eerste en tweede vermaning vermijden” (Tit. 3,10). Wat het derde betreft: het gehele elfde hoofdstuk van zijn tweede brief aan de Corinthiërs laat zien hij hoe hen aanmoedigde geduldig te zijn.

[Marietti nr. 2]
Het vers uit Makkabeeën vermeldt twee elementen, nl. de toestand van de Kerk wanneer het zegt “legerkamp” en de ijver van de apostelen wanneer het zegt “beschutte”.
[1] Maar in een legerkamp moet men waakzaam zijn om zo het kwaad te vermijden: “Uw legerplaats moet heilig zijn, opdat Hij niets onwelvoegelijks daarin ziet” (Dt. 23, 10).
[2] Tevens moet het een goede relatie (ordo) hebben met de leider en met elkaar: “Dit is het legerkamp van de Heer” (Gen. 32,21).
[3] En tevens moet het kamp een afschrikking zijn voor de vijanden: “Geducht als een leger opgesteld in slagorde” (Hgl. 6, 10 Vulg.).
[1] De Apostel was waakzaam in hun bescherming, zoals een herder, wiens taak het is de schapen behoedzaam te leiden opdat er geen verloren zouden gaan: “Hij gaat voor hen uit en de schapen volgen hem” (Joh. 10,4). Op deze wijze handelde de Apostel: “Weest mijn navolgers, zoals ik dit van Christus ben” (1 Kor. 4, 16).
[2] Een herder dient zijn kudde ook overvloedig te voeden opdat zij niet zouden ziek worden: “Weidt Gods kudde, die aan uw zorgen is toevertrouwd” (1 Petr. 5,2). En de Apostel deed dit ook: “Melk heb ik u te drinken gegeven” (1 Kor. 3,2).
[3] Een herder dient zijn kudde ook krachtig te verdedigen opdat deze niet zou vernietigd worden: “Streef er niet naar rechter te worden, zo gij het onrecht niet kunt breken” (Sir. 7,6); “Uw dienaar hoedde de schapen van zijn vader, en er kwam een leeuw of een beer, die een lam van de kudde weghaalde, dan ging ik hem achterna en redde het lam uit zijn muil” (1 Sam. 17, 34).
Vandaar wordt er gezegd dat de Apostel het legerkamp beschermde, d.w.z. de Kerk van God door het zwaard, d.i. het woord van God: “Het woord van God is levend en krachtig, scherper dan elk tweesnijdend zwaard (Hebr. 4,12). Het onderwerp van deze brief is dus als volgt. In zijn brief aan de Efeziërs beschrijft de Apostel het wezen van de kerkelijke eenheid; in de brief aan de Filippenzen beschrijft hij de groei en de bewaring van de Kerk. In deze brief echter behandelt hij de bescherming tegen de ketters die bezig waren de Kolossenzen te corrumperen en te misleiden.

woensdag, juni 03, 2015

Bonaventura en Franciscus

In het slothoofdstuk van Bonaventura’s Itinerarium mentis ad Deum komt hij te spreken over “de geestelijke en mystieke vervoering, waarin rust gegeven wordt aan het verstand, en waarin het gevoel door de vervoering geheel in God overgaat”.
In de reis van de geest heeft Bonaventure de zesde en laatste trap bereikt; de geest heeft “in het eerste en hoogste beginsel en in de middelaar tussen God en mensen, Jezus Christus” datgene gezien “waarvan in de geschapen werkelijkheid geen gelijkenis te vinden is, wat alle scherpzinnigheid van het menselijk verstand te boven gaat”. Wat overblijft, zegt Bonaventura, is bij de beschouwing van deze dingen onze geest “te verheffen en uit te stijgen, niet allen boven deze zintuiglijke wereld maar ook boven zichzelf.”
Dit gebeurde ook aan de heilige Franciscus, zo vertelt Bonaventura, “toen hij in de vervoering van de beschouwing verkeerde op de hoge berg … en hem een aan het kruis gehechte Serafijn met zes vleugels verscheen…door de vervoering van de beschouwing ging hij daar in God over.”
Bonaventura citeert Dionysius die schrijft: “Want alleen wanneer u uzelf en alle andere dingen uitrijst in de onmeetbare en aan alles ontstegen vervoering van een zuivere geest, zult u, alles verlatend en los van alles, opstijgen naar de bovenwezenlijke straling van de goddelijke duisternis.”

Op dit moment in hoofdstuk 7 van het Itinerarium schrijft Bonaventura:
“Si autem quaeras, quomodo haec fiant, interroga gratiam, non doctrinam; desiderium, non intellectum; gemitum orationis, non studium lectionis; sponsum, non magistrum; Deum, non hominem: caliginem. non claritatem; non lucem, sed ignem totaliter inflammantem et in Deum excessivis unctionibus et ardentissimis affectionibus transferentem”

In vertaling:
“Als u nu vraagt, hoe dat kan geschieden, ga dan te rade bij de genade, niet bij de leer, bij het verlangen, niet bij het verstand, bij het verzuchtende gebed, niet bij het bedrijvige lezen, bij de bruidegom, niet bij de leraar, bij God, niet bij de mens; bij de duisternis, niet bij de helderheid, niet bij het licht maar bij het vuur dat de mens totaal in vlam zet en hem overbrengt naar God door zeer vurige gevoelens en de zalvingen van de vervoering.”

Zou deze beschrijving van Bonaventura met de dichotomie tussen leer versus genade, verstand versus verlangen, lezen versus gebed, etc. kunnen dienen als een typering van het pontificaat van Paus Franciscus?

dinsdag, mei 19, 2015

De peter bij het doopsel: Thomas van Aquino



In kwestie 67, artikels 7-8 van de Tertia Pars beschrijft Thomas de rol van de peter bij het doopsel.
Hier volgt de vertaling van Thomas’ antwoorden.

Q. 67, a. 7: Wordt er vereist dat iemand de gedoopte uit de gewijde doopvont zou opnemen?
Respondeo: “De geestelijke wedergeboorte die bij het doopsel plaatsvindt mag enigszins vergeleken worden met de lichamelijke voortbrenging. Daarom zegt Petrus in 1 Petr. 2, 2: “Weest als pasgeboren kinderen begerig naar de geestelijke, onvervalste melk, die u wasdom zal schenken ter zaligheid”.
Welnu, bij de opvoeding van het lichaam horen een opvoeder en een leermeester. Vandaar wordt er ook bij de geestelijke wedergeboorte in het doopsel vereist dat iemand als voedster en leermeester zou optreden om de pasgedoopte als nieuweling in het geloof te onderrichten en op te voeden aangaande alles wat tot het geloof en het christelijk leven behoort. Hiermee kunnen de prelaten van de Kerk, die bezig zijn met de algemene zorg voor het volk, zich niet inlaten; kinderen en nieuwelingen hebben immers behalve de algemene ook nog bijzondere zorgen nodig en daarom wordt vereist dat iemand de gedoopte uit de doopvont zou opnemen om hem te onderrichten en te beschermen. Dit is overigens wat Dionysius zegt in het laatste hoofdstuk van zijn “Over de kerkelijke hiërarchie”: “Onze goddelijke leiders, dit is de apostelen, meenden dat het paste de kinderen op te nemen als volgt, nl. dat de natuurlijke ouders van het kind dit aan iemand dienden toe te vertrouwen die de godsdienst kent en die het kind onder zijn hoede zou nemen als een goddelijke vader en gids voor het goddelijke heil.”

q. 67, a. 8: Is hij die iemand uit de gewijde doopvont opneemt, verplicht deze te onderrichten?
Respondeo: “Elk een is verplicht de taak uit te oefenen die hij op zich genomen heeft. Er is gezegd [a. 7] dat hij die iemand uit de gewijde doopvont opneemt de taak van opvoeder op zich neemt. Daarom is hij verplicht zorg te dragen voor zijn petekind indien de noodzaak zich opdringt, bv. wanneer en waar gedoopten opgevoed worden te midden van ongelovigen. Maar waar zij opgevoed worden onder katholieke christenen kan het zijn dat de peetouders ontslaan worden van deze zorg aangezien mag aangenomen worden dat de kinderen zorgvuldig door de ouders worden onderricht. Indien echter de peetouders op enigerlei wijze merken dat het tegendeel het geval is, dan zijn zij gehouden, in de mate van het mogelijke, te zorgen voor het geestelijke heil van hun peetkinderen.