In de Summa Theologiae I-II, q. 96, a. 2 vraagt Thomas zich
af of menselijke wetten alle ondeugden moeten onderdrukken. Thomas
beargumenteert op basis van drie soorten argumenten dat de overheid bepaalde
morele ondeugden moet tolereren indien de overheid er wil in slagen het
algemeen welzijn wil bevorderen, gegeven de realiteit van de menselijke natuur.
Argument 1 (antropologie): Een wet moet aangepast zijn aan
de maturiteit van de persoon die onder deze wet valt. Zo staat een wet zaken
toe voor volwassenen maar niet voor kinderen. Tevens dient een wet rekening te
houden met de mengeling van deugd en ondeugd die aanwezig is bij de meerderheid
van een bevolking. Het doel van burgerlijke wetten ligt niet in het aanreiken
van een complete morele code aan de burgers. De overheid moet zorgvuldig het
vermogen van de burgers tot een kunnen dragen van bepaalde beperkingen
onderzoeken.
Maar waar ligt dan het criterium voor het bepalen van
strafbare ondeugden en ondeugden die enkel door morele aansporing moeten
behandeld worden? Thomas geeft drie criteria. 1/de ernst van de ondeugd. 2/De
schade aan anderen. 3/De sociale cohesie die in gevaar is door bv. moord en
diefstal.
Bij het opstellen van het strafrecht dient de overheid
duidelijk de ernstige ondeugden voor ogen te houden die kerngoederen van het
menselijk bestaan en de voorwaarden voor een samenleving in gevaar brengen. De
erkenning hiervan kan enkel plaatsvinden indien er een correcte visie is op de
menselijke natuur en diens doel, m.a.w. indien er een correcte kennis is van de
natuurwet (zie I-II, 94,2). De politieke orde en de morele orde zijn weliswaar
onderscheiden maar beiden moeten uiteindelijk gefundeerd zijn op de menselijke
natuur, ongeacht bepaalde culturele verschillen. Anderzijds dient de overheid
de morele kentrekken van een meerderheid in een cultuur voor ogen te houden,
ook bij de bevordering van wat goed is voor de menselijke natuur, aangezien een
maatschappij nooit een exacte kopie is van een universeel Platoons type. Een
overheid die moord en diefstel tolereert in naam van een bepaalde culturele
gevoeligheid heeft het goed van de menselijke natuur uit het oog verloren. Maar
een overheid die een rigide wettelijke code oplegt, zonder rekening te houden
met de morele vermogens van een groep, heeft de politieke prudentie uit het oog
verloren.
Argument 2 (pragmatiek): Een overheid die het verschil
tussen de morele en de politieke overheid miskent, riskeert precies de
vernietiging van het bonum commune. De strikte repressie kan leiden tot een
groter kwaad en/of tot een afkeer voor wet en overheid zelf.
Argument 3 (theologie): Op basis van Augustinus’ De libero
arbitrio (zie sed contra) beargumenteert Thomas dat het behoort tot een goed
geordende maatschappij dat het de bestraffing van bepaalde ondeugden overlaat
aan God. “De goddelijke voorzienigheid bestraft enkel ondeugden. De menselijke
wet tolereert daarom terecht sommige ondeugden door hen niet te onderdrukken.”
Vanuit theologisch perspectief is tolerantie gefundeerd in het feit dat een
overheid een schepping van mensen is. Het juridische systeem van een overheid
kan zichzelf niet de rol aanmeten een volledig oordeel over menselijke
handelingen te vellen aangezien dit enkel toekomt aan God. De overheid als het
enigste en hoogste morele tribunaal is een vorm van afgoderij.
Ondanks het onderscheid tussen de morele en de politieke
orde is er geen scheiding. Voor Thomas kan de overheid enkel het algemeen
welzijn nastreven door de burgers te leiden naar het verwerven van deugden. De
enige vraag die de overheid zich moet stellen betreft welke deugdzame
handelingen verplicht dienen te zijn en welke ondeugdzame handelingen dienen
verboden te zien, én welke deugden en ondeugden overgelaten worden als zijnde
te prijzen of te verachten in de morele zin door de burgers.
Voor Thomas is de overheid een morele leraar die de leden
van de gemeenschap naar persoonlijk geluk leidt, een geluk dat ligt in de groei
van deugden en de afname van ondeugden. “Het doel van de menselijke wet is
mensen te leiden naar de deugd, niet plots, maar geleidelijk. Daarom legt de
menselijke wet niet de lasten van diegenen die reeds deugdzaam zijn op aan de veelheid
van onvolmaakte mensen” (96,2). Zulk een verstandige en voorzichtige leraar mag
bepaalde deugdzame en ondeugdzame handelingen uit het strafrecht halen maar
niettegenstaande blijft het bevorderen van deugdzaamheid en het ontmoedigen van
ondeugdzaamheid tot de kern van de missie van een overheid, die het algemeen
welzijn bevordert, behoren. Ondanks het onderscheid tussen de morele en
politieke orde berust de burgerlijke wet altijd op de natuurwet. Een overheid
dient inderdaad inzake moraliteit een wetgevende bevoegdheid te hebben maar het
kan niet het geheel van moraliteit in wetten vatten inzoverre het niet al de
transgressies van de menselijke natuur kan verbieden.
Ondanks ogenschijnlijke gelijkenissen met moderne
opvattingen over tolerantie zijn er fundamentele verschillen.
De moderne versie van tolerantie is gefundeerd op drie
modellen.
1/Een antropologie van mensenrechten en individuele vrijheid. Deze libertaire benadering, schatplichtig aan John Locke (Second Essay on Civil Government) beweert dat de staat opgebouwd wordt op basis van respect voor de rechten van het individu, welke manifestaties zijn van persoonlijke vrijheid. Tenzij overduidelijk schade aan de rechten van anderen kan worden vastgesteld, moet de overheid afzien van interventies in handelingen en in het bijzonder in meningen van de burgers. In deze visie is de autonomie van het individu, de persoonlijke zelfbeschikking het kenmerk van de mens bij uitstek dat de overheid moet verdedigen. Tolerantie is hierin het eerbiedigen van het recht van het individu om in vrijheid zijn of haar lot te bepalen door middel van de niet-verhinderde uitwisselingen van goederen en gedachten.
Voor een Thomist zijn rechten een oproep tot het uitvoeren
van plichten in overeenstemming met het authentieke goed van het menselijke
bestaan. Thomas zou ermee akkoord gaan dat de overheid iemand die zichzelf en
enkel zichzelf drogeert niet moet straffen. Maar de fundering van deze
tolerantie bestaat voor een Thomist niet in de opvatting dat zulk gedrag deel
is van een recht van het individu om zijn persoonlijke weg naar geluk te
bepalen. Integendeel, er bestaat geen recht op zulk een ondeugdelijke en
irrationele activiteit. Voor een Thomist is intolerantie in dit geval eerder
een zaak van politieke niet-prudentie of ongeduld dan een aanval op een
persoonlijk recht.
Het verschil tussen de thomistische en de libertaire
benadering inzake tolerantie heeft belangrijke gevolgen. In de libertaire
benadering neigt een getolereerd kwaad ertoe zichzelf te transformeren in een
recht (zie abortus). Eens elke getolereerde handeling omgevormd wordt tot een
geheel van persoonlijke vrijheden als rechten, is het bijna onmogelijk te
verhinderen dat tolerantie verwordt tot een goedkeuring van deze handeling door
de overheid. Voor een Thomist impliceert tolerantie echter niet een goedkeuring
van een recht. De ondeugdelijke handeling staat eenvoudigweg buiten de
juridische competentie omwille van het risico op een groter kwaad. Nochtans
blijft de ondeugdelijke handeling duidelijk een kwaad dat door de maatschappij
en niet-juridische maatregelen gecensureerd wordt.
2/Een tweede model heeft als fundament de dichotomie tussen privaat en publiek leven (zie John Stuart Mill’s On Liberty). Hierbij zou de overheid zich moeten beperken tot het vervolgen van die handelingen die duidelijk de publiek orde beschadigen vanwege de schade aan anderen. De private gebieden van iemands leven, zoals iemands religie of seksueel gedrag, zijn als zodanig geen bekommernis van de overheid.
Thomas heeft aandacht voor het onderscheid publiek-privaat.
In ST I-II, 96, 2 vermeldt hij de schade aan anderen als een criterium voor
overheidsinterventie. En ook 96, 3 over de bevordering van de deugden maakt hij
een onderscheid tussen een privaat goed en een gemeenschapsgoed. Nochtans
speelt het onderscheid publiek-privaat een beperkte rol bij Thomas. De
dichotomie voor Thomas bestaat vooral in de ernstige en minder ernstige
ondeugd. Zo fundeert Thomas de juridische interventie inzake ketterij vanwege
de zwaarwegendheid van het persoonlijke heil (II-II, 11, 2-3). Zo ook is
zelfmoord een burgerlijke misdaad vanwege de zwaarwegendheid van moord (II-II,
64, 5). Maar zo ook is er de tolerantie inzake prostitutie vanwege het risico
op een groter kwaad indien de ondeugd met repressie zou tegengegaan worden
(II-II, 10, 11). Tolerantie vanwege de overheid berust niet op de private aard
van de seksuele activiteit. Voor Thomas berust de beslissing tot
overheidsinterventie vooral op de zwaarwegendheid van het effect van de ondeugd
op het menselijk goed en op de ernst van de te voorziene effecten in het geval
van repressie vanwege de overheid.
3/Een derde model gaat uit van het pluralisme. Volgens deze visie moet de overheid afzien van interventie inzake morele aangelegenheden vanwege de radicale diversiteit van overtuigingen en opvattingen. In deze pluralistische visie wordt het bestaan van één summum bonum ontkend en de diversiteit geprezen. Tolerantie houdt dan in dat er onverzoenbare verschillen bestaan onder de burgers omtrent morele waarden. Op basis hiervan wordt elke poging tot het opleggen van een morele code vanwege de overheid als niet-legitiem aanzien.
Thomas erkent dat positieve wetten soms aan verandering
onderhevig kunnen zijn (I-II, 97, 1) maar het summum bonum voor alle mensen
blijft de kennis van God, zelfs indien dit uiteindelijke goed met wisselend
succes nagestreefd wordt. Terwijl de pluralistische visie tolerantie fundeert
op basis van de heterogeniteit van mensen, baseert Thomas de rol van de
overheid op de fragiliteit van de menselijke natuur en de noodzaak van een
morele pedagogie door de overheid.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten