Natuurlijk is het hoopvol dat sommige priesters in –voorlopig nog- informele bijeenkomsten, beginnen te spreken over de “hervorming van de hervorming” van de liturgie en bv. zin en betekenis van de celebratie ‘ad orientem’ overwegen. We verwachten niets minder van hen, indien zij onze Heilige Vader de afgelopen jaren ernstig hebben genomen.
Anderzijds is er duidelijk, in mondelinge gesprekken en geschreven media, een trend waar te nemen van ‘selectieve interpretatie’. Hierbij argumenteert men als volgt: “als men volgens het missaal van 1969/1970 viert, in het Latijn, met de Romeinse Canon en ‘versus orientem’, dan is er eigenlijk toch geen verschil meer met het missaal van 1962.” Laten we dit de ‘IdentiteitsThese’ (=IT) noemen.
Enkel zuiver formeel gezien, houdt dit argument echter geen steek.
1/Indien IT waar is, wat is dan nog de betekenis van de “wederzijdse verrijking” van beide missalen waar onze Heilige Vader op wijst? Mogen wij dan concluderen dat de aanhangers van IT, de uitspraak van de paus afwijzen?
2/Indien IT waar is, waarom is er dan überhaupt een nieuw missaal ‘gemaakt’? Want we weten dat de ‘editio typica’ van het missaal vanzelfsprekend in het Latijn is, de Romeinse Canon bevat en –dit is nu wel duidelijk- geschreven is om ‘versus orientem’ gecelebreerd te worden. Of moeten we veronderstellen dat de aanhangers van IT de gepastheid van het nieuwe missaal in vraag stellen?
3/Indien IT waar is, waarom celebreert men dan niet met even groot enthousiasme volgens het missaal van 1962? Mogen wij concluderen dat IT een strategie is om de voorstanders van de Buitengewone Vorm de wind uit de zeilen te nemen?
Belangrijker echter lijkt het ons dat IT feitelijk vals is, d.w.z. niet kan steunen op onderzoek van de bronnen.
1/Zo hebben wij in een eerdere bijdrage reeds gewezen op de wankele argumentatie bij de hervorming van de liturgische kalender.
2/Bij wijze van voorbeeld hebben wij laten zien hoe het openingsgebed voor Sint-Albertus op 15 november veranderd is geworden.
3/Hier volgen de belangrijkste resultaten van het eerste deel van de volgende studie van Dr. Pristas, gepubliceerd in Nova & Vetera 3 (2005) pp. 5-38. Deze studie, getiteld “The collects at Sunday Mass: An Examination of the Revisions of Vatican II” onderzoekt de openingsgebeden van alle zon- en feestdagen in het missaal van 1969/1970. (We gebruiken 1962M en 1969M als afkortingen voor beide missaals)
A/Een louter kwantitatieve analyse levert het volgende resultaat: van de 66 openingsgebeden in 1962M zijn er 34 terug te vinden in 1969M, 24 in het 1969M komen uit andere ‘missaals’ en 8 in het 1969M zijn nieuwe composities.
Conclusie: bijna de helft van de openingsgebeden op zon- en feestdagen komen NIET uit het 1962M.
B/Bovendien, van de 34 uit 1962M die wel zijn opgenomen, zijn er slechts 21 ongewijzigd gebleven. Conclusie: minder dan 1/3 van de openingsgebeden op zon- en feestdagen komen ongewijzigd uit het 1962M
C/Van de 24 openingsgebeden uit andere ‘missaals’ komen er 2 uit 1962M en 22 uit oude codices.
D/Sinds de publicatie van het Corpus Orationum (verschenen tussen 1992 en 1999 in de reeks Corpus Christianorum) zijn we in staat om exact na te gaan waar deze 22 gebeden vandaan komen. Het Corpus Orationum bevat alle gebeden uit 201 bestaande codices, d.w.z. 6829 verschillende gebeden. Een paar van deze codices zijn ouder dan de 8ste eeuw, maar het merendeel zijn jonger. De oudste lijst dateert van de 5e /6e eeuw.
5 van de 22 gebeden uit oude codices komen slechts éénmaal voor in de 201 codices.
Van 11 van de 22 gebeden is er geen enkele aanwijzing te vinden dat zij ooit als openingsbed voor een zondag zijn gebruikt.
E/DAARENTEGEN de 32 gebeden uit 1962M die zijn weggelaten zijn ALLEN (behalve deze voor de feesten van de Heilige Familie en de Heilige Naam van Jezus, ingevoerd in respectievelijk 1893 en 1721) te vinden in de oude codices en daarvan zijn 21 te vinden op dezelfde dag in de oude codices als in 1962M.
F/ALLE 30 gebeden van 1962M die zijn weggelaten uit 1969M (behalve 1 waar “quaesumus”: "wij smeken" is toegevoegd) zijn ONGEWIJZIGD te vinden in een oude codex.
Dr. Pristas besluit daarom: “De verantwoordelijken voor de post-Vaticanum II revisie deden een beroep een variatie van zwakkere stromingen – soms zelfs unieke bronnen; zij herwekten vaak wat zij selecteerden en plaatsen regelmatig nieuwe of aangepaste teksten zonder dat er een precedent voor dit gebruik was.
De verantwoordelijken voor het Tridentijnse missaal, daarentegen, deden een beroep op sterke stromingen in de voorafgaande liturgische traditie en namen wat zij selecteerden over zonder de tekst aan te passen of het gebruik ervan te veranderen. Toen de revisoren deze 32 gebeden voor zon- en feestdagen uit het 1962 missaal vervingen, namen zij afscheid van een liturgische, verifieerbare praktijk van tenminste 1200 jaar en niet enkel van de 400 jaar van het Tridentijnse missaal, want zij vervingen deze gebeden, die een langdurige voorkeur hadden, niet door andere gebeden met een vergelijkbare ouderdom of prominente waarde. Veeleer vervingen zij deze met gebeden die wij, in het licht van de vele aanpassingen die werden gemaakt, zowel wat betreft de tekst als het gebruik, moeten beschouwen als grotendeels van eigen makelij” (p. 13).
Hierdoor wordt vanuit wetenschappelijke hoek bevestigd wat kardinaal J. Ratzinger schreef: "An die Stelle der gewordenen Liturgie hat man die gemachte Liturgie gesetzt. Man ist aus dem lebendigen Prozeß des Wachsens und Werdens heraus umgestiegen in das Machen. Man wollte nicht mehr das organische Werden und Reifen des durch die Jahrhunderte hin Lebendigen fortführen, sondern setzte an dessen Stelle – nach dem Muster technischer Produktion – das Machen, das platte Produkt des Augenblicks“. (Kardinaal J. Ratzinger in het voorwoord bij de Franse vertaling van Klaus Gamber’s La Réforme, Le Barroux, 1999)We hebben hier slechts enkele elementen naar voren gehaald maar deze zijn reeds voldoende, zo lijkt ons, om de IdentiteitsThese te ontkrachten.
Deo volente zullen wij in de toekomst kunnen ingaan op andere, evidente verschillen waarachter telkens andere theologische en ecclesiologische opvattingen schuilgaan: de centraliteit van het altaar (dat volgens 1962M nooit mag verlaten worden zonder het de bijbehorende eer te bewijzen), de rol van private gebeden voor de priester waardoor de priesterlijke identiteit volgens 1962M veel sterker aanwezig is, de volledige wijziging van het Offertorium, de invloed op de ritus van de Eucharistie van Ministeria Quaedam, de twijfelachtige historische fundering van Eucharisch Gebed II, de invloed van de nagenoeg onbeperkte keuzevrijheid op de actieve participatie van het volk (dat immers nu in de onmogelijkheid verkeert beschouwend de H. Mis te overwegen maar overgeleverd is aan de willekeur van de dag), etc.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten