maandag, november 15, 2010

Sint-Thomas van Aquino over materie en vorm in de Eucharistie

We presenteren aan onze lezers graag de eerste Nederlandse vertaling van Quodlibet III, q. 1 van Sint-Thomas van Aquino, gehouden rond Pasen van 1270 te Parijs.


Quodlibet III, q. 1.
Artikel 1: Of God kan bewerkstelligen dat materie zonder vorm bestaat?

Het schijnt van wel:
Want zoals de materie wat betreft zijn zijn (esse) afhankelijk is van de vorm, zo is ook het accident afhankelijk van het subject. Maar God kan bewerkstelligen dat het accident bestaat zonder het subject, zoals blijkt uit het sacrament van het altaar. Dus kan Hij bewerkstelligen dat de materie bestaat zonder vorm.
Daarentegen:
God kan niet bewerkstelligen dat tegengestelden tegelijkertijd bestaan. Maar materie welke zonder vorm bestaat, impliceert een tegenstelling want het bestaan van de materie vereist een act en deze is de vorm. God kan dus niet bewerkstelligen dat de materie zonder vorm bestaat.
Antwoord:
De actieve kracht van elk ding moet ingeschat worden volgens de wijze van het wezen ervan want elk ding handelt, is actief in de mate dat het in act is. Indien men dus in een ding een vorm of een natuur vindt die niet gelimiteerd of samengetrokken is, dan zal de kracht van dat ding zich uitstrekken tot alle acten of effecten die passend zijn voor deze natuur. Indien men bv. zou willen zeggen dat een warmte door zichzelf subsisteert of in een subject dat deze warmte ontvangt volgens geheel zijn vermogen, dan zou daaruit volgen dat deze warmte de kracht bezit om elke act en elk effect van de warmte voort te brengen. Maar indien een subject de warmte niet ontvangt volgens geheel zijn vermogen maar met enige samentrekking of limitering, dan zou het niet de actieve kracht bezitten om elke act en elk effect voor te brengen. Maar aangezien God zelf het subsisterende zijn is, is het duidelijk dat de natuur van het zijn aan God toekomt op oneindige wijze, zonder limitering of samentrekking. Zijn actieve kracht strekt zich dus oneindig uit over alles wat is en over alles wat een ratio entis kan bezitten. Enkel datgene dus zal kunnen uitgesloten worden van de goddelijke macht wat in strijd is met de ratio entis maar dit niet omwille van een defect van de goddelijke macht maar omdat datgene zelfs niet kan zijn en dus niet kan bewerkstelligd worden.
Wat niet tegelijkertijd en in hetzelfde opzicht bestaat, is in strijd met de ratio entis. God kan dus niet bewerkstelligen dat iets is en niet is tegelijkertijd noch dat iets een tegenstrijdigheid in zich bevat. En materie die in act bestaat zonder vorm is van deze aard. Immers, alles wat in act bestaat is ofwel de act zelf of een potentie die deelneemt aan de act. Echter, in act bestaan is in strijd met de ratio van de materie, welke, volgens haar eigen ratio, een zijnde in potentie is. Er blijft dus over dat de materie niet in act kan bestaan tenzij in de mate dat het deelneemt aan de act. Welnu, de act waaraan de materie deelneemt is niets anders dan de vorm. Daarom is het hetzelfde te zeggen dat de materie in act bestaat en dat de materie een vorm bezit. En daarom is zeggen dat de materie in act bestaat zonder vorm, zeggen dat tegengestelden tegelijkertijd bestaan en vandaar kan God dit niet bewerkstelligen.
Ten aanzien van het tegenargument moet men dus zeggen dat het accident volgens zijn zijn (esse) afhangt van het subject als de oorzaak die het accident ondersteunt. En omdat God alle effecten van de secundaire oorzaken kan bewerkstelligen zonder deze secundaire oorzaken, kan Hij een accident zonder een subject in het zijn bewaren. Maar de materie volgens haar zijn in act is afhankelijk van de vorm in de mate dat de vorm de act van de materie is. En dus zijn beide zaken niet gelijkend.

Artikel 2 : Of God kan bewerkstelligen dat eenzelfde lichaam plaatselijk in twee plaatsen tegelijkertijd bestaat?
Het schijnt van wel:
Immers, het is moeilijker dat een substantie veranderd wordt in een andere substantie dan dat een accident veranderd wordt in een ander accident. Welnu, in het sacrament van het altaar, is de substantie van het brood veranderd geworden in de substantie van het lichaam van Christus, terwijl de dimensies waardoor de substantie zich aan een plaats aanpast, bewaard zijn gebleven. Hieruit volgt dat hetzelfde lichaam van Christus, niet plaatselijk volgens de maat van zijn eigen dimensies maar sacramenteel, tegelijkertijd op meerdere plaatsen bestaat. God kan dus bewerkstelligen dat de dimensie van dit lichaam in de dimensie van een ander lichaam veranderd wordt en op deze wijze zal eenzelfde lichaam plaatselijk op twee verschillende plaatsen tegelijkertijd bestaan.
Daarentegen:
In alle gevallen worden twee plaatsen onderscheiden volgens de contraire aspecten van de plaats: hoog en laag, voor en achter, rechts en links. Maar God kan niet bewerkstelligen dat twee tegengestelden tegelijkertijd bestaan want dit impliceert een tegenstelling. Dus kan God niet bewerkstelligen dat eenzelfde lichaam plaatselijk in twee plaatsen tegelijkertijd bestaat?
Antwoord :
Dat een lichaam plaatselijk in een plaats bestaat is niets anders dan het feit dat het lichaam omschreven en omvat is door deze plaats naar de mate van zijn eigen dimensies. Echter, wat omvat wordt door een plaats is op dusdanige wijze in een plaats dat niets anders dan dit bestaat buiten deze plaats. Vandaar is het stellen dat een lichaam plaatselijk zich in deze plaats bevindt en toch in een andere plaats zich bevindt gelijk aan het stellen dat tegengestelden tegelijkertijd kunnen bestaan. Maar volgens wat voorafging (art. 1) kan dit niet door God bewerkstelligd worden.
Ten aanzien van het tegenargument moet men dus zeggen dat het moeilijker is dat een accident wordt veranderd in een ander accident dan dat een substantie wordt veranderd in een andere substantie zowel omdat twee substanties zich ontmoeten in een materieel subject dat een essentieel deel is van deze beide substanties als ook omdat de substantie een individuatie bezit door zichzelf. Maar het accident kan niet geïndividueerd worden door zichzelf maar door het subject zodanig dat het niet kan toekomen aan een accident dat het veranderd wordt in een ander accident. Indien men echter zou toegeven dat deze dimensie veranderd wordt in deze andere dimensie, dan zou hieruit niet volgen dat hetzelfde lichaam in twee plaatsen op hetzelfde tijdstip zou bestaan maar in één enkele plaats. Immers, net zoals dat door het feit dat de substantie van het brood veranderd is geworden in de substantie van het lichaam van Christus er daar niet meer twee substanties zijn, maar één enkele, zo ook indien deze dimensie van dit lichaam veranderd is geworden in de dimensie van het andere lichaam, zullen er niet meer twee dimensies zijn maar één enkele dimensie. Op deze wijze zou het niet meer afgemeten worden door verschillende plaatsen, maar door één enkele plaats.

Geen opmerkingen: