In kwestie 67, artikels 7-8 van de Tertia Pars beschrijft
Thomas de rol van de peter bij het doopsel.
Hier volgt de vertaling van Thomas’ antwoorden.
Q. 67, a. 7: Wordt er vereist dat iemand de gedoopte uit de
gewijde doopvont zou opnemen?
Respondeo: “De geestelijke wedergeboorte die bij het doopsel
plaatsvindt mag enigszins vergeleken worden met de lichamelijke voortbrenging.
Daarom zegt Petrus in 1 Petr. 2, 2: “Weest als pasgeboren kinderen begerig naar
de geestelijke, onvervalste melk, die u wasdom zal schenken ter zaligheid”.
Welnu, bij de opvoeding van het lichaam horen een opvoeder
en een leermeester. Vandaar wordt er ook bij de geestelijke wedergeboorte in
het doopsel vereist dat iemand als voedster en leermeester zou optreden om de
pasgedoopte als nieuweling in het geloof te onderrichten en op te voeden
aangaande alles wat tot het geloof en het christelijk leven behoort. Hiermee
kunnen de prelaten van de Kerk, die bezig zijn met de algemene zorg voor het
volk, zich niet inlaten; kinderen en nieuwelingen hebben immers behalve de
algemene ook nog bijzondere zorgen nodig en daarom wordt vereist dat iemand de
gedoopte uit de doopvont zou opnemen om hem te onderrichten en te beschermen.
Dit is overigens wat Dionysius zegt in het laatste hoofdstuk van zijn “Over de
kerkelijke hiërarchie”: “Onze goddelijke leiders, dit is de apostelen, meenden
dat het paste de kinderen op te nemen als volgt, nl. dat de natuurlijke ouders
van het kind dit aan iemand dienden toe te vertrouwen die de godsdienst kent en
die het kind onder zijn hoede zou nemen als een goddelijke vader en gids voor
het goddelijke heil.”
q. 67, a. 8: Is hij die iemand uit de gewijde doopvont
opneemt, verplicht deze te onderrichten?
Respondeo: “Elk een is verplicht de taak uit te oefenen die
hij op zich genomen heeft. Er is gezegd [a. 7] dat hij die iemand uit de
gewijde doopvont opneemt de taak van opvoeder op zich neemt. Daarom is hij
verplicht zorg te dragen voor zijn petekind indien de noodzaak zich opdringt,
bv. wanneer en waar gedoopten opgevoed worden te midden van ongelovigen. Maar
waar zij opgevoed worden onder katholieke christenen kan het zijn dat de
peetouders ontslaan worden van deze zorg aangezien mag aangenomen worden dat de
kinderen zorgvuldig door de ouders worden onderricht. Indien echter de
peetouders op enigerlei wijze merken dat het tegendeel het geval is, dan zijn
zij gehouden, in de mate van het mogelijke, te zorgen voor het geestelijke heil
van hun peetkinderen.