In het eerste volume van zijn Institutions Liturgiques (2e editie 1878) pp. 397-406 bespreekt Dom Prosper Guéranger (1805-1875) twaalf kenmerken van wat hij noemt de “anti-liturgische ketterij”.
1)De haat voor de traditie in de formules van de goddelijke eredienst
2)Het vervangen van de formules van de kerkelijke onderrichtingen voor de H. Schrift
3)“Nadat men vervolgens bemerkt dat de Schrift zich niet altijd naar de hand laat zetten zoals men zou willen overeenkomstig hun wil, is hun derde principe het fabriceren en introduceren van andere vormen”
4)Terug naar het primitieve, naar de wieg van het christendom
5)De verwijdering van elke ceremonie, elke formule die het mysterie wil uitdrukken. “Er is geen altaar maar eenvoudigweg een tafel; geen offer meer, zoals in elke religie, maar enkel een maaltijd.
6)De uitroeiing van de geest van gebed.
7)Uitroeiing van elke vorm van bemiddeling door Maria, de heiligen, etc.
8)De uitroeiing van het mysterie heeft als logisch gevolg het gebruik van de volkstaal.
9)Bevrijding van de last van het lichaam in de liturgie: geen nuchterheid, geen knielen, etc.
10)Bevrijding van Rome en het gezag van de paus
11)De vernietiging van het priesterschap
12)De leek wordt “de chef de la Religion”