https://www.ncregister.com/blog/face-of-aquinas-revealed-after-750-years
Mijmeringen van The Belgian Thomist
Een voorsmaakje:
14. In de klassieke traditie wordt het begrip intelligentie vaak begrepen door de complementaire begrippen “rede” (ratio) en “intellect” (intellectus). Dit zijn geen afzonderlijke vermogens, maar, zoals de heilige Thomas van Aquino uitlegt, zijn het twee manieren waarop dezelfde intelligentie werkt: “De term ‘intellect’ wordt afgeleid van de innerlijke greep op de waarheid, terwijl de naam ‘rede’ ontleend wordt aan het onderzoekende en discursieve proces."[1] Deze beknopte beschrijving benadrukt de twee fundamentele en complementaire dimensies van de menselijke intelligentie. Intellectus verwijst naar het intuïtieve begrip van de waarheid - dat wil zeggen, het begrijpen met de “ogen” van de geest - dat voorafgaat aan de argumentatie zelf en deze rechtvaardigt. Ratio heeft betrekking op het eigenlijke redeneren: het discursieve, analytische proces dat tot een oordeel leidt. Samen vormen intellect en rede de twee facetten van de handeling van intelligere, “de eigenlijke werking van de mens als zodanig.”[2]
15. De menselijke persoon beschrijven als een “rationeel” wezen reduceert de persoon niet tot een specifieke manier van denken; het erkent eerder dat het vermogen tot intellectueel begrip alle aspecten van de menselijke activiteit vormgeeft en doordringt.[3] Of dit vermogen nu goed of slecht wordt uitgeoefend, het is een intrinsiek aspect van de menselijke natuur. In deze zin omvat de term ‘rationeel’ alle vermogens van de menselijke persoon, inclusief die met betrekking tot ”kennen en begrijpen, evenals die van willen, liefhebben, kiezen en verlangen; het omvat ook alle lichamelijke functies die nauw verbonden zijn met deze vermogens.”[4] Dit veelomvattende perspectief onderstreept hoe in de menselijke persoon, geschapen naar het “beeld van God”, de rede geïntegreerd is op een manier die zowel de wil als het handelen van de persoon verheft, vormt en transformeert.[5]
Belichaming
16. Het christelijke denken beschouwt de intellectuele vermogens van de menselijke persoon binnen het kader van een integrale antropologie die de mens ziet als wezenlijk belichaamd. In de menselijke persoon zijn geest en materie “niet twee naturen verenigd, maar vormt hun vereniging één enkele natuur.”[6] Met andere woorden, de ziel is niet slechts het immateriële 'deel' van de persoon dat zich in het lichaam bevindt, noch is het lichaam een omhulsel dat een ongrijpbare 'kern' herbergt. Integendeel, de hele menselijke persoon is tegelijkertijd zowel materieel als spiritueel. Dit begrip weerspiegelt de leer van de Heilige Schrift, die de menselijke persoon ziet als een wezen dat relaties met God en anderen (en dus een authentiek spirituele dimensie) beleeft binnen en door dit belichaamde bestaan.[7] De diepe betekenis van deze toestand wordt verder verlicht door het mysterie van de Menswording, waardoor God zelf ons vlees aannam en “verheft tot een sublieme waardigheid.”[8]
17. Hoewel diep geworteld in het lichamelijke bestaan, overstijgt de menselijke persoon de materiële wereld door middel van de ziel, die “bijna aan de horizon van eeuwigheid en tijd ligt.”[9] Het vermogen van het intellect tot transcendentie en de zelfstandige vrijheid van de wil behoren tot de ziel, waardoor de menselijke persoon “deelt in het licht van de goddelijke geest.”[10] Toch oefent de menselijke geest zijn normale kennis niet uit zonder het lichaam. Desondanks oefent de menselijke geest zijn normale wijze van kennis niet uit zonder het lichaam.[11] Op deze manier zijn de intellectuele vermogens van de menselijke persoon een integraal onderdeel van een antropologie die erkent dat de menselijke persoon een “eenheid van lichaam en ziel” is.[12] Verdere aspecten van dit begrip zullen in wat volgt worden ontwikkeld.
[1] Thomas van Aquino, Summa Theologiae, II-II, q. 49, een. 5, ad 3. Vgl. ibid., I, q. 79; II-II, q. 47, een. 3; II-II, q. 49, a. 2. Voor een hedendaags perspectief dat elementen weerspiegelt van het klassieke en middeleeuwse onderscheid tussen deze twee vormen van cognitie, vgl. D. Kahneman, Thinking, Fast and Slow, New York 2011.
[2] Thomas van Aquino, Summa Theologiae, I, q. 76, a. 1, resp.
[3] Vgl. Ireneus of Lyon, Adversus Haereses, V, 6, 1: PG 7(2), 1136-1138.
[4] Dicasterie voor de Geloofsleer, Verklaring Dignitas Infinita (8 april 2024), par. 9. Vgl. Franciscus, Encycliek Fratelli Tutti (3 oktober 2020), par. 213: AAS 112 (2020), 1045: “Het intellect kan door reflectie, ervaring en dialoog de werkelijkheid van de dingen onderzoeken en in die werkelijkheid, die haar overstijgt, de basis van bepaalde universele morele eisen herkennen.”
[5] Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Doctrinaire Nota over Enkele Aspecten van Evangelisatie (3 december 2007), par. 4: AAS 100 (2008), 491-492.
[6] Vgl. Catechismus van de Katholieke Kerk, par. 365. Vgl. Thomas van Aquino, Summa Theologiae, I, q. 75, a. 4, resp Summa Theologiae, I, q. 75, a. 4, resp.
[7] Sterker nog, de Heilige Schrift “beschouwt de menselijke persoon over het algemeen als een wezen dat in het lichaam bestaat en daarbuiten ondenkbaar is” (Pauselijke Bijbelcommissie, “Che cosa è l'uomo?” (Sal 8,5): Un itinerario di antropologia biblica [30 september 2019], par. 19). Vgl. ibid., pars. 20-21, 43-44, 48.
[8] Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, Pastorale Constitutie Gaudium et Spes (7 december 1965), par. 22: AAS 58 (1966), 1042: Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Instructie Dignitas Personae (8 september 2008), par. 7: AAS 100 (2008), 863: “Christus heeft de menselijke lichamelijkheid niet veracht, maar in plaats daarvan de betekenis en waarde ervan volledig onthuld.”
[9] Thomas van Aquino, Summa contra Gentiles II, 81.
[10] Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, Pastorale Constitutie Gaudium et Spes (7 december 1965), par. 15: AAS 58 (1966), 1036.
[11] Vgl. Thomas van Aquino, Summa Theologiae I, q. 89, a. 1, resp: “Gescheiden zijn van het lichaam is niet in overeenstemming met de natuur [van de ziel] [...] en daarom is ze verenigd met het lichaam opdat ze een bestaan en een werking zou hebben die passen bij haar natuur.”
[12] Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, Pastorale Constitutie Gaudium et Spes (7 december 1965), par. 14: AAS 58 (1966), 1035. Cf. Dicasterie voor de Geloofsleer, Verklaring Dignitas Infinita (8 april 2024), par.18.
In lange tijd is de consensus over fundamentele kwesties niet zo wankel geweest: over wat het is om een man of een vrouw te zijn, wat het is om een mens te zijn, wat een samenleving zou moeten zijn. Het publieke debat heeft lange tijd onheilspellend gezoemd als een wespennest. Iedereen die zich ermee bemoeit loopt het risico gestoken te worden. Ik heb het gevoel dat de trend nu aan het keren is, met meer mensen die vragen stellen, op zoek zijn naar gezonde redeneringen en betrouwbare parameters. De katholieke intellectuele traditie kan hier een immense bijdrage leveren. Zonder de voorrang van liefdadigheidswerk of de doelen van gerechtigheid en vrede te willen bagatelliseren, geloof ik dat het intellectuele apostolaat van het grootste belang is voor de komende decennia. Het Woord werd vlees om onze natuur, geschapen naar het beeld van het Woord, te doordringen met “logos”. Door dat aspect van ons wezen te omarmen en te verwoorden, beginnen we ons onze waardigheid te herinneren.
De Zeitgeist is een wispelturig iets! Natuurlijk moeten we ernaar luisteren: het ademt een boodschap uit waar we rekening mee moeten houden. Maar proberen het te volgen is zelfverloochening. Tegen de tijd dat we zijn aangekomen waar hij een moment geleden was, is hij alweer veranderd. De kerk is van nature traag in beweging. Het risico bestaat dat we ons bezighouden met wat we beschouwen als hedendaagse trends, terwijl er niets anders overblijft dan stervende sintels. Dus gaan we ongelukkig en absurd van het ene gedoofde vreugdevuur naar het andere. Het is zeker veelbelovender, interessanter en vreugdevoller om vast te houden aan wat blijft bestaan. Dat is wat de menselijke harten en geesten zal aanspreken, in onze tijd zoals in elke tijd. Het Tweede Vaticaans Concilie werd gekenmerkt door de aansporing om diep uit de bronnen te drinken. De beste vitaliteit van het katholieke leven in de twintigste eeuw kwam voort uit de opwinding van het blootleggen van vergeten bronnen, om het water daarin helder en fris te vinden. Wat is er gebeurd met die opwinding?En op de vraag of we in een postchristelijke tijd leven...
Theologisch gezien slaat de term 'postchristelijk' nergens op. Christus is de Alfa en de Omega, en alle letters daartussen. Hij draagt constitutioneel de frisheid van de morgendauw: niet voor niets bestormen we de hele advent de hemel zingend met “Rorate!”. Het christendom behoort toe aan de dageraad. Als we ons soms, in bepaalde periodes, in de schemering gehuld voelen, dan is dat omdat er een nieuwe dag in de maak is. Als we het toch willen hebben over “voor” en “na”, dan vind ik het toepasselijker om te suggereren dat we op de drempel staan van een tijdperk dat ik “postseculier” zou willen noemen. Secularisatie heeft zijn langste tijd gehad. Het is uitgeput, zonder positieve finaliteit. De mens blijft ondertussen leven met diepe aspiraties. Denk aan het feit dat Marilynne Robinson en Jon Fosse wereldwijd gelezen worden; dat mensen massaal naar de bioscoop gaan om de films van Terence Malick te bekijken; dat duizenden op zoek zijn naar onderricht in het geloof. Dit zijn tekenen des tijds. Ze zouden ons moed moeten geven. Ze zouden ons vastbesloten moeten maken om ons licht niet onder een korenmaat te zetten. De Kerk bezit de woorden en tekenen om de eeuwigheid als echt over te brengen. De Engelse schrijfster Helen Waddell schreef ooit: “Enig begrip krijgen van oneindigheid is als het weghalen van de steen uit de mond van een put.” Is dat niet een belangrijke christelijke taak voor het huidige moment? “Sursum corda!”
"Wenn wir in der Kirche nicht traditioneller werden, können wir auch nicht kraftvoller evangelisieren"
Hans Feichtinger, 'Was früheren Generationen heilig war, oder: Von der Selbstbeschränkung der Macht", in: Historische Intuitionen. Hommage an Joseph Ratzinger/Papst Benedikt XVI, von Stefan Heid (Herausgeber), Johannes Grohe (Herausgeber), Herder Verlag, Freiburg 2024, 353-370, 367.
In een ver verleden hebben wij een aantal posts gewijd aan vergelijkende studies tussen beide vormen.
Father Z heeft een gelijkaardige posts over enkele verschillen tussen de teksten van het Hoogfeest van Christus Koning hier.
Zijn conclusie luidt: "The problem is that the prayers of the Novus Ordo don’t clearly help us understand how to attain that heavenly joy, while the prayers of the Traditional Latin Mass do. To obtain the happiness of Heaven, we must deal with sin, guilt, penance, propitiation, etc. Life isn’t just daisies and cuddly kittens."
Wordt de mens door de biecht in zijn vroegere waardigheid hersteld? (ST III, q. 89, a. 3)
“Ik antwoord dat door de zonde de mens een tweevoudige waardigheid verliest, één in relatie tot God en de andere in relatie tot de Kerk. In relatie tot God verliest hij een tweevoudige waardigheid. Eén is de voornaamste waardigheid waardoor hij geteld werd onder de kinderen van God door de genade. Deze waardigheid herneemt hij door de biecht. Dit is de betekenis van de verloren zoon in Lucas 15 want toen deze berouw toonde beval zijn vader dat zijn vroeger kleed aan hem diende teruggegeven te worden, te samen met de ring en de schoenen. De andere waardigheid is de secundaire waardigheid, te weten de onschuld, waarover de oudste zoon in hetzelfde hoofdstuk opschepte en zei ‘Al zoveel jaren dien ik u en nooit heb ik uw geboden overtreden …’. Deze waardigheid kan de penitent niet herwinnen.”
Is het gewettigd zondaars te doden? (ST II-II, q. 64, a. 3, obj 3 en ad 3)
Obj. 3: “Het is niet toegelaten datgene te doen wat in zichzelf een kwaad is wat het goede doel ook is, zoals blijkt uit wat Augustinus zegt in Contra Mendacium en de Filosoof in het tweede boek van de Ethica. Maar een mens doden is in zichzelf een kwaad aangezien we liefde moeten betonen ten aanzien van allen; ‘wij willen dat onze vrienden leven en bestaan’ zegt Ethica, boek IX, c. 4. Op geen enkele wijze is het dus toegelaten een zondaar te doden.
Ad 3: “Door te zondigen trekt een mens zich terug uit de orde van het verstand en als gevolg doet hij afstand van de menselijke waardigheid, d.w.z. de mens is van nature vrij en bestaat voor zichzelf en hij valt in zekere zin terug tot de slaafse toestand van de dieren. Dit wordt uitgedrukt in Psalm 49, 21: “Een mens in hoge staat zonder inzicht komt als een stom beest aan zijn eind.” En Spreuken 11, 29: “Wie zijn huis in wanorde brengt zal wind oogsten en de dwaas wordt de slaaf van de wijze.” Alhoewel het dus in zichzelf een kwaad is een mens te doden zolang hij in zijn waardigheid blijft, toch kan het een goed zijn een zondaar te doden zoals een dier gedood wordt. Een slecht mens is immers erger dan een dier en meer schadelijk, zoals de filosoof ook zegt in Politica, boek I en Ethica, boek VII.”
![]() |
St. Leo IX |
De heilige Petrus Damiani (1007-1072), tot kerkleraar uitgeroepen door paus Leo XII in 1828, schrijft in 1051 het Liber Gomorrhianus, een traktaat waarin hij allerlei zonden van de clerus veroordeelt en in het bijzonder een aantal seksuele zonden. Het werk is te vinden in PL 145, 160-190.
In deze editie wordt dit werk voorafgegaan door een brief van de heilige paus Leo IX uit 1054, een brief die bekend staat als “Ad splendidum nitentis” (PL 145, 159D-160C) en waarvan een gedeelte in Denzinger/Hünermann is afgedrukt (DH 687-688). Naar deze tekst wordt ook verwezen in Persona humana. Verklaring over bepaaldekwesties aangaande de seksuele ethiek uit 1975 van de toenmalige Heilige Congregatie voor de Geloofsleer.
In het werk onderscheidt Petrus Damiani vier verschillende zonden “contra naturam” en hij somt deze op volgens orde van zwaarte: “Alii siquidem secum, alii aliorum manibus, alii inter femora, alii denique consummato actu contra naturam delinquunt; et in his ita per gradus ascenditur, ut quæque posteriora præcedentibus graviora judicentur.” Men zou dit als volgt kunnen vertalen: “Sommigen maken zich schuldig tegen de natuur in 1) met zichzelf, 2) met anderen door de handen van anderen, 3) met anderen tussen de dijen en 4) uiteindelijk met door de voltooiing van de daad.”
Deze ietwat cryptische omschrijvingen worden duidelijker in de welwillende brief van paus Leo IX. Hij schrijft over de “quadrimodam carnalis contagionis pollutionem” die verhinderen dat iemand zich een clericus of geestelijke kan noemen. Leo IX schrijft vervolgens:
Opgewekt door heilige woede schreef u over zulke geestelijken overeenkomstig uw oordeel; het is gepast, zoals u verlangt, dat Wij tussenbeide komen met ons apostolisch gezag, zodat we de scrupuleuze onzekerheid bij de lezer wegnemen, en zodat iedereen met zekerheid weet dat alles wat in dit werk staat naar ons oordeel welgevallig is, omdat het staat als water tegenover duivels vuur. Daarom is het noodzakelijk, opdat de vrijbrief van vuige lust zich niet ongestraft zou verspreiden, dat deze beantwoord wordt met een beteugeling die past bij de apostolische strengheid, en dat toch enige matiging wordt toegepast op de hardheid ervan.
Welaan dan, allen die verontreinigd zijn met de smerigheden van een van de vier bovengenoemde soorten zonden worden verbannen uit alle rangen van de onbevlekte Kerk, zowel naar ons eigen oordeel als naar dat van de heilige canons.
Wij echter handelen menselijker (humanius agentes) en wensen en bevelen dat zij die zaad hebben geloosd met hun eigen handen of met anderen of zelfs hebben gecopuleerd tussen de dijen, en niet voor lange tijd of met veel mensen, indien zij deze sensualiteit beteugelen en indien zij boete doen voor hun schandelijke daden met een waardig berouw, worden toegelaten tot die rangen die zij hadden ingenomen - maar waarin zij niet bleven terwijl zij in zonde waren – en Wij vertrouwen hen toe aan de goddelijke barmhartigheid (divinae miserationi).
Voor allen die zich bevlekt hebben met een van de twee soorten vunzigheid (foeditatis) die je beschreef, voor lange perioden met zichzelf of met anderen, of met vele anderen zelfs voor een korte tijd, of – wat afschuwelijk om over te spreken en om te horen – zich gestort hebben op de rug (in terga prolapsi sunt), voor hen is de hoop op herstel van hun rangorde verloren.
Als iemand ons apostolisch decreet durft te veroordelen of aan te vechten, moet hij weten dat hij het gevaar loopt zijn eigen rangorde te verliezen. Want wie een ondeugd niet bestrijdt, maar juist liefkoost, wordt terecht schuldig bevonden en verdient de dood waaraan ook hij sterft als gevolg van deze ondeugd.