De stelling dat Vaticanum II allereerst een verzameling van teksten is kan bevreemding veroorzaken. Wat bedoelen wij hiermee?
Stel dat we ons afvragen: wat is De Toverberg van Thomas Mann; wat is De Negende van Mahler; ja zelfs, wat is een geloofsbelijdenis?
In al deze drie gevallen is één ding een absolute en noodzakelijke voorwaarde. Er is geen Toverberg zonder een manuscript, er is geen Negende zonder een partituur, er is geen geloofsbelijdenis zonder specifieke formuleringen. Het zou onzinnig zijn te spreken over de Negende zonder dat er een partituur zou bestaan. En, weliswaar zijn er vele interpretaties mogelijk van de Negende maar de partituur legt een grens op aan het aantal interpretaties die mogelijk zijn.
De verwoede pogingen van de vroege Kerk om te komen tot precieze formuleringen (cf. homoousios, filioque), met alle debatten die erbij horen, is een duidelijke aanwijzing dat specifieke formuleringen een absolute en noodzakelijke voorwaarde zijn om te kunnen spreken van een geloofsbelijdenis.
We kunnen deze vergelijkingen doortrekken naar Vaticanum II. Het is onzinnig te spreken over Vaticanum II zonder dat er een verzameling van teksten zou bestaan. Integendeel, deze verzameling van teksten (de gepromulgeerde Latijnse documenten) is een noodzakelijke voorwaarde voor het bestaan überhaupt van Vaticanum II.
Een totaal andere benadering bestaat erin Vaticanum II als een ‘gebeurtenis’ te zien waarin de ‘geest’ van een ‘nieuw begin’ belangrijker is dan de tekst. Dit is de opvatting van de invloedrijke Bologna-school van Giuseppe Alberigo (redacteur van de standaardgeschiedenis van Vaticanum II) en bijgevolg van een grote meerderheid van onderzoekers én gelovigen (de PUL in Rome en bij ons figuren als Mettepenningen et alii). Maar zoals ik boven reeds probeerde uit te leggen is deze opvatting gewoonweg op basis van het gezond verstand dat vraagt naar de essentie van iets een onhoudbare en logisch niet-consistente positie. Dit aangetoond te hebben is de grote verdienste van een kardinaal Camillo Ruino, een Agostino Marchetto met zijn twee volumes over Vaticanum II (hier en hier), een Brunero Gherardini, de volumes van Matthew Levering en Matthew Lamb en anderen.
Een gevolg van de Bologna-these is dat de aanhangers ervan vrijwel exclusief Vaticanum II benaderen vanuit de belevenissen van gelijkgezinde deelnemers en periti. Dit heeft de voorbije jaren geleid tot een explosieve toename van publicaties van dagboeken personen als Congar, Willebrands, Schillebeeckx, Philips, etc. De tekstgenese daarentegen krijgt veel minder aandacht.
Maar is Vaticanum II toch niet méér dan een verzameling teksten? Een positief antwoord op deze vraag staat niet in tegenstelling tot mijn stelling. Er is namelijk het verschil tussen een noodzakelijke voorwaarde en een noodzakelijke én voldoende voorwaarde. Om te kunnen spreken over een noodzakelijke én voldoende voorwaarde voor de essentie van Vaticanum II zijn drie elementen van belang.
Allereerst de rol van de relator tijdens de conciliaire debatten. In vele gevallen geeft de relator de grenzen aan van wat in verschillende schemata wel en niet bedoeld kan zijn. Zo kan een lezing van de tussenkomsten van Mgr. De Smedt als relator bij de totstandkoming van Dignitatis Humanae vele moeilijkheden inzake onmogelijke lezingen uit de wereld helpen.
Vervolgens moet naar het bindend karakter van de teksten gekeken worden. Dit betreft zowel het onderscheid van de teksten zelf in dogmatische constituties (Dei Verbum, Lumen Gentium), constituties, verklaringen en decreten als ook de specifieke argumentatie en bewoording binnen de teksten zelf. Het is veelzeggend dat de postconciliaire editie van Ludwig Ott’s Grundriss der katholischen Dogmatik slechts één toevoeging kent betreffende Lumen Gentium nr. 22.
Tot slot is er de rol van het Leergezag dat in teksten van na Vaticanum II onevenwichtigheden in de lectuur van de teksten uit de wereld helpt. Opnieuw kan dit inzake Dignitatis Humanae duidelijk vastgesteld worden in de passages van de Catechismus inzake godsdienstvrijheid maar ook inzake het ‘subsistit in’ van Lumen gentium 8 door teksten van de Congregatie voor de Geloofsleer uit 2000 en 2007.
De stelling dat Vaticanum II allereerst een verzameling teksten is komt ook overeen met een correct historisch bewustzijn in zoverre Vaticanum II niet minder maar ook niet meer is dan het 21ste oecumenisch concilie.
2 opmerkingen:
Dank voor die interessante bemerkingen. De vergelijking met de Toverberg en de Negende van Mahler loopt een beetje mank aangezien daar geen (tenzij triviaal) sprake is van pre-existentie. Wat een geloofsbelijdenis (en dus bij uitbreiding een concilie) doet is iets aan het licht brengen dat er altijd al is geweest. Het is in die zin dat het woordje 'allereerst' mij blijft bevreemden -- om een gelijkaardige reden dus dat de stelling 'Jezus was allereerst een mens' mij zou bevreemden. Dat de 'incarnatie' van het geloof in precieze formuleringen, teksten en belijdenissen cruciaal is klopt inderdaad, maar dat impliceert niet dat die dingen dus 'allereerst' teksten zijn in de zijnsorde.
"Het is onzinnig te spreken over Vaticanum II zonder dat er een verzameling van teksten zou bestaan. Integendeel, deze verzameling van teksten (de gepromulgeerde Latijnse documenten) is een noodzakelijke voorwaarde voor het bestaan überhaupt van Vaticanum II."
De huwelijksdaad is een noodzakelijke voorwaarde voor het bestaan van een kind, maar dat wil niet zeggen dat een kind 'allereerst' het gevolg is van een huwelijksdaad. Dat zou mij opnieuw een zeer vreemde omschrijving lijken.
Verder, wat het dogmatisch gewicht van bv. DH betreft, is het al decennia duidelijk dat het verwerpen van DH door het magisterium als bijzonder zwaarwichtig wordt beschouwd, ook al is het 'slechts' een Declaratio.
Met allereerst bedoel ik op de eerste plaats omdat een tekst, manuscript, partituur een noodzakelijke voorwaarde is voor het bestaan hier en nu. De Negende van Mahler pre-existeert weldegelijk in een betekenisvolle zin in God.
Een reactie posten