maandag, september 03, 2018

Een ietwat andere Duitse kardinaal


Van 22 januari 1459 tot en met 6 oktober 1460 werd de Duitse kardinaal Nicolaus Cusanus (1404-1464) door Paus Pius II aangesteld als vicaris-generaal (vicarium generalem in temporalibus cum pleno apostolice sedis legati de latere officio). In die hoedanigheid schrijft in de eerste helft van Juli 1459 zijn Reformatio generalis. Daarin stelt hij voor dat in een eerste fase de paus en de curie worden gevisiteerd door drie “ernstige en volwassen” (graves et maturos) mannen die de waarheid liefhebben, de ijver voor God bezitten en niet streven naar eer en rijkdom en aldus vrij zij te oordelen, denken en handelen (qui veritatem        cunctis praeferant, zelum dei scientiamque ac prudentiam habeant opportunam nihilque amplius honoris et divitiarum habere exspectent, ut sint in iudicio, cogitatione et opere liberi et mundi…).  

Aangaande de visitatie van de paus schrijft hij:
“Dat zij niet afgeschrikt worden de Paus te visiteren wanneer zij dezelfde die zij als plaatsvervanger van Christus zien, ook als dienaar van de christenen zien, de vader der vaderen ook als dienaar van de dienaren, diegene die met uitzonderlijke waardigheid de hoogste en heiligste is ook als samen met de anderen tot zonde geneigd en zwak en zich als zodanig erkent en volgens het Evangelie verklaart dat zijn prioriteit en hoogheid niet ligt in het heersen (dominatione) maar in de dienst tot opbouw van de Kerk. Wie dus in ons [de Paus] iets vindt dat niet opbouwt maar veeleer de Kerk ergernis geeft, zegge dit ons opdat wij ons verbeteren.” (Nec terreantur papam visitare, quando eundem, quem vident vicarium Christi, vident et christianorum ministrum, et quem vident patrem patrum, vident et servum servorum, et quem vident singulariter dignitate altissimum et sanctissimum, vident etiam communiter cum aliis hominibus peccabilem et infirmum et se pro tali cognoscentem et iuxta evangelicam doctrinam profitentem prioritatem et maioritatem non in dominatione, sed in ministerio aedificandae ecclesiae consistere. Quidquid igitur in nobis invenerint, quod non aedificat, sed scandalizat potius ecclesiam, omnino nobis manifestent, ut emendemus.)