maandag, april 25, 2022

Wat is een goede theoloog volgens Sint-Thomas van Aquino?


Sint-Thomas over de ongelovige Thomas

De commentaar van Sint-Thomas van Aquino op het evangelie van Beloken Pasen over de ongelovige Thomas uit het Johannesevangelie, hoofdstuk 20, verzen 19-31 is een mooi voorbeeld van ‘bijbels Thomisme’ en waard als geheel gelezen te worden (bv. hier). Helaas is nog zeer weinig van Sint-Thomas’ bijbelcommentaren naar het Nederlands vertaald.

Sint-Thomas schrijft in lectio 5 (nrs. 2545-2550 over verzen 24-25: “Thomas, een van de twaalf, ook Didymus genaamd, was echter niet bij hen, toen Jezus kwam.  De andere leerlingen vertelden hem: “Wij hebben de Heer gezien.” Maar hij antwoordde: “Als ik niet in zijn handen het teken van de nagelen zie en mijn vinger in de plaats van de nagelen kan steken en mijn hand in zijn zijde leggen, zal ik het niet geloven.”) dat het behoorde tot het plan van Gods mededogen dat de apostel Thomas niet aanwezig was want door de wonden in het vlees van zijn Leraar te voelen worden ook in ons de wonden van ongeloof genezen. 

Het mededogen van God, zo vervolgt Sint-Thomas, laat zelfs toe dat sommige heiligen in zonde vervallen om ons iets te leren, nl. nederig en voorzichtig te zijn opdat we niet zouden menen dat wij dit niet nodig hebben. De koppigheid van de apostel is onredelijk, zo vervolgt Sint-Thomas. Weliswaar is het niet onredelijk niet meteen te geloven overeenkomstig de Wijsheid van Jezus Sirach 19, 4 (“Wie te snel vertrouwen geeft is lichtzinnig…”) maar hierin te overdrijven toont de ruwheid (grossities) van de geest van de apostel want had hij geloofd alvorens te zien dan zou hij méér gezien hebben dan de wonden, nl. de gehele verrezen persoon van Christus.

In lectio 6 (nrs. 2251- 2568 over verzen 26-31) merkt Sint-Thomas op dat de apostel de enige was voor wie het nodig was dat Christus nogmaals verscheen maar dat Christus niettemin aan de groep van de apostelen verschijnt. Dit toont volgens Sint-Thomas dat het aan God behaagt te leven “in communitate caritatis”. Christus komt de twijfelende leerling te hulp en geeft hiermee voor de tweede maal (de eerste maal is het toelaten van de twijfel) een teken van Zijn mededogen, nl. dat God zijn uitverkorenen snel te hulp snelt zelfs wanneer ze gevallen zijn. “Want de uitverkorenen vallen soms, net zoals de verdoemden maar met dit verschil: de verdoemden worden gebroken maar de Heer ondersteunt echter met Zijn hand de uitverkorenen zodat ze op zouden staan: “mocht hij vallen, geveld is hij nooit, want de Heer heeft zijn hand reeds gegrepen” (Ps. 37, 27). Christus komt de apostel Thomas redden door tegemoet te komen aan zijn voorwaarden om te geloven(v. 25: “Als ik niet in zijn handen het teken van de nagelen zie en mijn vinger in de plaats van de nagelen kan steken en mijn hand in zijn zijde leggen, zal ik het niet geloven.”).

Vervolgens laat de Heer de apostel Thomas zijn belofte houden (“wees niet langer ongelovig, maar gelovig”). Sint-Thomas vervolgt: “Vervolgens wanneer hij zegt ‘Thomas antwoordde’ is er de belijdenis van Thomas. Hier blijkt dat Thomas dadelijk (statim factus est Thomas bonus theologus) een goede theoloog werd door het ware geloof te belijden want hij beleed de mensheid van Christus wanneer hij zei: ‘Mijn Heer’. Zo immers noemden ze Hem voorafgaand aan de passie (hfdst. 12, 13: ‘Jullie noemen mij leraar en heer’). Zo ook de goddelijkheid omdat hij zei: ‘Mijn God’. Voorafgaand hieraan immers noemden ze Hem niet God, behalve toen Petrus in Mt. 16, 16 zei: ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.’”

Geen opmerkingen: