dinsdag, april 24, 2012

Pro multis = voor velen

Nu onze Heilige Vader (zie hier) in een voor hen beschamend schrijven aan de Duitstalige bisschoppen opnieuw heeft onderstreept dat 'pro multis' wel degelijk dient vertaald te worden met 'voor velen' en we ons opnieuw kunnen afvragen waar de sinds 2006 gevraagde catechese vanwege de Nederlandstalige bisschoppen blijft, wil ik graag herinneren aan mijn bijdrage uit 2010 waar ik uitvoerig op de historische en theologische achtergronden van deze kwestie ben ingegaan.

Zo schrijft Sint-Thomas hierover: (In Matth. 26,28): "Weliswaar werd het Bloed tot vergeving van de zonden vergoten niet voor velen maar voor allen volgens 1 Joh. 2,2: "Hij is de verzoening voor onze zonden, maar niet enkel voor onze zonden maar ook voor die van de gehele wereld." Maar omdat velen zich onwaardig maken om zulk een werking te ontvangen (se reddunt indignos), wordt wat betreft de werkzaamheid (quantum ad efficaciam) gezegd dat het Bloed voor velen vergoten werd."

UPDATE TER CORRECTIE EN AANVULLING 25 APRIL 2012

In  het mededelingenblad van de Nederlandse Kerkprovincie (Rkkerk.nl, Blad voor katholiek Nederland, 5 (2007)), nr. 1, p.19-21; overgenomen in het Bulletin van de Vereniging voor Latijnse Liturgie) verscheen van de hand van Mag. Dr. J. Hermans, secretaris van de NRL, begin 2007 de korte bijdrage “Vaticaan vraagt wijziging in vertaling van de consecratiewoorden ‘pro multis’.” Hier wordt het theologische en pastorale belang van de nieuwe vertaling als volgt verwoord: het is "een oproep na te denken over het wezen van de verlossing door Jezus Christus en het menselijk antwoord van iedereen die voor de vraag gesteld wordt of men Christus daadwerkelijk toelaat en ontvangt als de Verlosser van eigen zondighei" (p. 21).

De stilte van de Romeinse Canon


“Terwijl een diepe stilte alles omgaf en de nacht was voortgesneld tot de helft van zijn baan, daalde uw almachtig Woord, o Heer, van zijn koninklijke troon, alleluia” (Magnificat-antifoon van de Vespers van 26 december)

Eén van de meest opvallende verschillen tussen de beide vormen van de Romeinse Ritus is de stilte waarmee in de buitengewone vorm de Romeinse Canon wordt gebeden.
Net zoals bij de gebedsrichting zwijgt Sacrosanctum Concilium in alle talen over het eeuwenoude gebruik de Romeinse Canon in stilte te bidden. Daarom spreekt ook Paulus VI in zijn Apostolisch Motu Proprio Sacram Liturgiam over het van kracht worden van bepaalde voorschriften van de Constitutie over de Heilige Liturgie van 25 januari 1964 niet hierover.
Maar in nr. 48 van Inter Oecumenici, de Instructie voor de uitvoering ([sic!] van de Constitutie over de heilige Liturgie vanwege het Concilium ter uitvoering van de Constitutie heilige liturgie van 26 september 1964 wordt bepaald dat de doxologie van de Romeinse Canon hardop dient gebeden te worden.
Drie jaar later bepaalt de Congregatie voor de Riten in Tres abhinc annos, de tweede Instructie voor de juiste uitvoering [sic!] van de Constitutie over de H. Liturgie  van 4 mei 1967 in nr. 10 dat “In Missen met gelovigen, ook al worden ze geconcelebreerd, mag de celebrant de canon hardop lezen, naargelang het hem goed dunkt.”
Vanzelfsprekend is men in beide gevallen (1964 en 1967) niet in staat om deze bepaling te funderen vanuit Sacrosanctum Concilium!

Het eeuwenoude gebruik gaat terug tot de vroege 9e eeuw (zie Jungmann, Missarum Sollemnia II, 131). Het Concilie van Trente zag zich genoodzaakt deze praktijk te verdedigen: “Si quis dixerit, Ecclesiae Romanae ritum, quo submissa voce pars canonis et verba consecrationis proferuntur, damnandum esse; aut lingua tantum vulgari Missam celebrari debere; aut aquam non miscendam esse vino in calice offerendo, eo quod sit contra Christi institutionem: an. s.” (DH 1749). ‘Submissa voce’ of ‘secreto’ zoals het Missaal van 1570 dit bepaalt betekent volgens ditzelfde missaal dat de celebrant zijn eigen stem moet kunnen horen.

Deze eeuwenlange traditie heeft zeer goede gronden.

1/De mysteries van onze verlossing (Menswording, Dood en Verrijzenis) gebeurden in stilte. De liturgie stelt deze mysteries weer tegenwoordig en dus is het gepast deze tegenwoordigstelling opnieuw met stilte te omhullen, om “de onuitsprekelijke waarheden met een eerbiedwaardige stilte te vereren” (Pseudo-Dionysius, De divinis nominibus I, 3).

2/De stilte bewaart en beschermt het geheim dat gevierd wordt: “de waardigheid van de mysteries wordt het best bewaard door de stilte” (Basilius, De spiritu sancto, nr. 66).

3/De canon is als het allerheiligste van de tempel te Jeruzalem dat enkel de hogepriester éénmaal per jaar betreden mocht (Hebr. 9, 7). De stilte van de canon is er omwille van de heiligheid van het gebeuren waar enkel de priester in binnentreedt. De stilte van de canon brengt daarom op uitzonderlijke wijze de bijzondere plaats van de priester als middelaar ‘in persona Christi’ naar voren. De priester die ‘versus orientem’, naar God gericht, in stilte de canon bidt, geeft uitdrukking aan het woord van Hebr. 5, 1: “Want elke hogepriester wordt genomen uit de mensen en aangesteld voor de mensen, om hen te vertegenwoordigen bij God en om gaven en offers op te dragen voor de zonden”. De stilte van de canon is zo uitermate geschikt om de priesterlijke identiteit van het wijdingsambt te vormen en verdiepen.
Het is daarom niet verwonderlijk dat Luther dit beschouwt als een duivelse daad (“Hat nit hie der Teufel uns daö Hauptstuck von der Messe meisterlich gestohlen, und in ein Schweigen bracht?” (1520: Ein Sermon von dem neuen Testament, das ist von der heiligen Messe (Weimar Ausgabe 6, 362). Terecht heeft het Concilie van Trente daarom hierover een anathema uitgesproken! Het betreft hier de grondslagen van het katholieke geloof, nl. het gewijde priesterschap!

4/Het besef dat de priester geheel en al opgenomen is in het Christus-mysterie, zonder communicatie met het volk, vormt het hart van de priester zodanig dat er, wars van alles wat er rondom gebeurt, innerlijke ruimte wordt geschapen tot een persoonlijke vereniging met Christus die zich hier op het altaar in het offer als gave schenkt.

5/Het luidop bidden van de canon verhindert dat het volk komt tot een participatio actuosa. Meer of minder aandachtig hoort men wel naar de woorden maar tot echt gebed komt het niet. Of zoals een Nederlandse bisschop ooit zei: “De mensen hebben opgehouden te bidden toen ze alles begonnen te verstaan en hun handmissaals niet meer konden gebruiken”. Paradoxalerwijze gebeurt hier vaak wat men aan de ‘oude’ Mis verweet, nl. dat het volk enkel erbij zit en luistert. Niet enkel ondanks maar precies dankzij het feit dat nu de woorden ogenschijnlijk verstaan worden, ontstaat er een passiviteit van het horen. De stilte daarentegen vereist een inwendige deelname om zich met de heilige handeling te verenigen. Bovendien wordt het volk niet beperkt tot het horen zoals in de novus ordo; integendeel, het allerheiligste hart van de H. Mis dat in stilte geschiedt laat de mogelijkheid om naar eigen vermogen en aard en dus op velerlei wijze in het geheim binnen te treden.
De stilte van de canon maakt bij uitstek mogelijk te komen tot een contemplatieve beschouwing en ontmoeting met Christus.


donderdag, april 12, 2012

Feiten omtrent de celebratie 'versus orientem'


Wetenschappelijk feit 1: de bewijslast ligt bij hen die een eeuwenlange traditie van gebedsrichting ‘versus orientem’ of ‘versus apsidem’ willen wijzigen.
Immers, zowel in het antieke heidendom als in het jodendom is de gebedsrichting op het Allerheiligste gericht. De mens richt zich bij het offeren naar Diegene aan wie hij het offer opdraagt en niet voor diegene en met diegene voor wie en met wie hij offert.
Bovendien is er geen enkele katholieke of orthodoxie liturgie die ‘versus populum’ celebreert, minstens tijdens het Hooggebed.
Daarenboven is er de uitspraak van Pius XII: “Het tabernakel van het altaar scheiden is het scheiden' van twee dingen, die door hun oorsprong en hun aard verenigd moeten blijven.” (22 sept. 1956).
Daarenboven is er het feit dat Sacrosanctum Concilium zwijgt over dit onderwerp en dus veranderingen niet gewenst heeft.
Wetenschappelijk feit 2: De ‘oude Kerk’ kende geen celebratie ‘versus populum’ ondanks de misverstanden die Romeinse basilieken kunnen veroorzaken. Zelfs in deze architectonische context is er geen ‘versus populum’ in de zin van een tegenover elkaar staan en elkaar aankijken van celebrant en volk. De studie van Uwe Michael Lang heeft dit aangetoond.
Wetenschappelijk feit 3: Celebratie ‘versus orientem’ maakt de theologie van de H. Mis zichtbaar. De uitwendige richting van gebed is een manifestatie van de inwendige richting van het gebed. De gebeden richten zich immers niet tot de gelovigen maar tot de Vader. Er is hier geen sprake van dialoog maar van aanbidding. Door deze gebedsrichting wordt er een dam opgeworpen tegen het huidige gevaar de liturgie te reduceren tot een pedagogie en catechese.
Wetenschappelijk feit 4: Elke H. Mis wordt gevierd in de verwachting van de wederkomst van Christus en geeft in zekere zin daar een voorsmaak van. De celebratie ‘versus orientem’ verhindert dat de gemeenschap zichzelf viert, bijna letterlijk als in een kring maar integendeel als in een processie naar de komende Heer opgaat.
Wetenschappelijk feit 5: Indien zoals wij belijden de H. Mis op de eerste plaats een offer is waarbij de priester ‘in persona Christi’ handelt en dus ipso facto op God de Vader gericht is, dan is ‘versus orientem’ de aangewezen celebratierichting en niet ‘versus populum’ aangezien dan, zoals de praktijk geleerd heeft alhoewel niet de iure, de H. Mis primair verstaan wordt als een maaltijd waarbij het volk dialoogpartner is en de priester ‘voorzitter’. Integendeel, bij het offer richt de offeraar zich naar de persoon aan wie het offer gebracht wordt.
Wetenschappelijk feit 6: Celebratie ‘versus orientem’ de-individualiseert de priester terwijl ‘versus populum’ riskeert een schadelijk klerikalisme te installeren bij de ‘voorzitter’. De priester die ‘versus orientem’ celebreert heeft geen ‘publiek’ waarvan hij afhankelijk kan worden maar concentreert zich volledig op het gevierde mysterie. De gelovigen wordt een grotere gelegenheid tot innerlijke deelname aan het offer geboden en dit net doordat gedeelten van het offer voor hen verborgen en verhuld worden zodanig dat de gelovigen zich net niet fixeren op het zichtbare handelen van de priester maar op het onzichtbare handelen van de Hogepriester.