Summa Theologiae II-II, 83, 13
Is het voor het gebed noodzakelijk dat het aandachtig is?
Deze vraag komt vooral ter sprake bij het mondgebed. En wat
dit betreft, moet men weten dat iets op twee manieren noodzakelijk wordt
genoemd.
1/Ten eerste als datgene, waarmee men beter het doel
bereikt. Op deze manier is aandacht absoluut noodzakelijk voor het gebed.
2/Ten tweede noemt men iets noodzakelijk, als zonder dit
iets een ding zijn doel niet kan bereiken.
Het gebed nu heeft een drievoudig
gevolg.
A/Het eerste is gemeenschappelijk aan alle door de liefde
gevormde daden, nl. het verdienen. En voor dit gevolg is het geen noodzakelijke
vereiste, dat er bij het gehele gebed aandacht is, maar het is de kracht van de
eerste bedoeling, waarmee iemand begon te bidden, die het gehele gebed
verdienstelijk maakt, zoals dit ook bij andere verdienstelijke handelingen
gebeurt.
B/Het tweede gevolg van het gebed is er aan eigen, nl. iets
verkrijgen. En ook voor dit gevolg is de eerste bedoeling, waarom God vooral
let, voldoende. Ontbreekt echter de eerste bedoeling, dan heeft het gebed noch
verdiensten, noch verkrijgt het iets, want “dat gebed verhoort God niet, waar
hij die bidt, niet op let”, zoals Gregorius zegt [In feite Hugo van
Sint-Victor, Espos. in Reg. S. Aug. c. 3].
C/Het derde gevolg van het gebed is echter, wat het onmiddellijk
uitwerkt, nl. een geestelijke verkwikking. En hiervoor is aandacht bij het
gebed noodzakelijk. Daarom staat er in 1 Kor. 14, 14 [Vulg.]: “Als ik met de
tong bid, blijft mijn geest zonder vrucht”.
Men moet echter weten dat er bij het mondgebed drie soorten
aandacht kunnen zijn.
1/Eén is gericht op woorden om zich daarin niet te
vergissen.
2/De tweede is gericht op de betekenis van de woorden.
3/De derde op
het doel van het gebed, nl. op God en de dingen, waarvoor men bidt; en deze
laatste vooral is het meest noodzakelijk. Deze aandacht kunnen ook
ongeletterden bezitten. En soms is er zulk een overvloed van dit soort
aandacht, waarmee de geest zich op God richt, dat de geest al het andere
vergeet, zoals Hugo van Sint-Victor zegt [De modo orandi, c. 2]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten