De evangelisten Mattheus en Johannes schrijven dat bij het doopsel van Christus in de Jordaan “de Geest Gods” neerdaalde over Christus “in de gedaante van een duif” (Mt. 3, 16). Johannes de Doper getuigt hierover: “Ik heb de Geest als een duif uit de hemel zien neerdalen en Hij bleef op Hem rusten” (Joh. 1, 32). Voor de hedendaagse, ‘verlichte’ exegeet zijn deze Schriftversen ‘literaire procedés’ van de evangelist, ‘waanbeelden’ van de toeschouwers of welke ingenieuze verklaring men er ook voor geeft dat de Schrift spreekt over een werkelijke duif.
Voor Sint-Thomas van Aquino was dit echter niet het geval; hij meent dat er toen daadwerkelijk een duif op Christus neerdaalde. Laten we eens van naderbij bekijken welke argumenten Sint-Thomas hiervoor geeft in zijn Commentaar op het Johannesevangelie.
Sint-Thomas begint met de stelling dat de Heilige Geest niet kan gezien worden ‘in zijn wezen’, d.w.z. de Heilige Geest kan zijn eigen natuur niet laten zien. Sint-Thomas vindt een indicatie hiervoor in Joh. 3, 8: “De Geest blaast waarheen hij wil; gij hoort wel zijn gesuis, maar weet niet waar hij vandaan komt en waar hij heen gaat.” Vervolgens neemt hij de Menswording absoluut ernstig. Indien de Zoon van God voor ons zichtbaar is geworden doordat Hij doorheen het vlees zichtbaar is geworden, dan is het ook gepast dat diezelfde Zoon van God kenbaar wordt gemaakt aan de wereld door middel van een werkelijke, zichtbare gestalte zoals een duif. Het is dus “redelijk”, zegt hij, aan te nemen dat hier sprake is van een werkelijk dier. De Heilige Geest komt immers Christus als Zoon van God openbaar maken. Maar Christus is de Waarheid en dus moet Hij bekend gemaakt worden door een waar feit, d.w.z. een werkelijk bestaan dier. Nog duidelijker vinden we dit verwoord in de Summa theologiae (III, 39, 7): “Het was ongepast dat de Zoon van God, de Waarheid van de Vader, zou gebruik maken van iets fictief; daarom nam Hij geen imaginair maar een waar (verum) lichaam aan. En aangezien de Heilige Geest de Geest van de Waarheid wordt genoemd (Joh. 16,13) maakte Hij een werkelijke duif waarin Hij verscheen.” Anders gezegd, voor Sint-Thomas is het onredelijk te menen dat de Waarheid zelve zich manifesteert door middel van onwaarheid, d.w.z. een waanbeeld van de toeschouwer of een literair middel van een evangelist. Tot slot onderstreept Sint-Thomas dit met citaten van de kerkvaders Augustinus en Cyprianus.
Maar waarom spreekt de Schrift over een duif en niet over een ander dier? Ten eerste omwille van de argeloosheid want de duif is argeloos: “Wees dus omzichtig als slangen en argeloos als duiven” (Mt. 10,16), zo raadt Christus aan zijn leerlingen aan wanneer Hij hen in de wereld zendt. Inderdaad, zegt Sint-Thomas, de Heilige Geest doet ons ertoe neigen om maar op één ding onze ziel te richten, nl. God. De Heilige Geest maakt ons dus argeloos, eenvoudig, ‘focused’ op één doel en daarom verscheen Hij in de vorm van een duif.
Ten tweede, zo zegt Sint-Thomas, “vanwege de eenheid van de liefde want de duif gloeit van liefde: “zoals mijn duifje, mijn schoonste, is er maar één” (Hgl. 6,9). De Heilige Geest die verschijnt als een duif is dus voor Sint-Thomas een teken van de liefdesband waarmee “de eenheid van de Kerk” bewerkstelligd en bewaard wordt.
Voor de derde reden verbindt Sint-Thomas, wiens officiële titel was ‘Magister in Sacra Pagina’, twee Schriftcitaten die op het eerste zicht los van elkaar staan. Er is hier sprake van een duif, schrijft hij, omwille van de verzuchtingen want de duif heeft een zang die lijkt op verzuchtingen. We lezen immers dat de Heilige Geest “pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen” (Rom. 8, 26) en ook “het klinkt als de verzuchtingen van duiven” (Nahum 2, 7).
Een vierde reden vindt Sint-Thomas in Leviticus 5, 7 waar er sprake is van een offer van twee duiven ter genoegdoening van een zonde jegens de Heer. Sint-Thomas schrijft dat de H. Geest in de vorm van een duif neerdaalde “vanwege de vruchtbaarheid van duiven want de duif is een zeer vruchtbaar dier. Om dus de vruchtbaarheid van de geestelijke genade in de Kerk aan te duiden, verscheen de Heilige Geest in de vorm van een duif. Daarom beval de Heer een offer van twee duiven in Leviticus 5,7”.
Sint-Thomas verwijst ten vijfde naar een tekst opnieuw uit het Hooglied. Er is sprake van een duif omwille van de voorzichtigheid en omzichtigheid die eigen is aan een duif. Hij observeert dat een duif in staat is om in het water de weerspiegeling van de havik, die boven de duif vliegt, te zien en zich zo te redden van naderend gevaar. Hij verwijst naar Hooglied 5, 12: “Zijn ogen zijn duiven aan stromende beken”. Hiermee wordt aangeduid dat onze toevlucht en onze verdediging te vinden is in het doopsel en daarom is het gepast dat de Heilige Geest in de vorm van een duif verscheen.
Tot slot voegt Sint-Thomas de volgende observatie hieraan toe: “De duif beantwoordt ook aan een figuur in het Oude Testament. Want, zoals de duif die de groene olijftak droeg een teken was van de barmhartigheid van God jegens de overlevenden van de zondvloed, zo ook is in het doopsel, de Heilige Geest, die nederdaalt in de vorm van de duif, een teken van de goddelijke barmhartigheid die de zonden van de gedoopten wegneemt en genade schenkt.”
In de Summa theologiae voegt hij hier nog aan toe dat de duif ook staat voor de zeven gaven van de Heilige Geest omdat deze zeven gaven overeenstemmen met eigenschappen van de duif. Zo verblijft de duif bij het water zodanig dat, wanneer hij de havik ziet aankomen, hij snel kan ontsnappen. Dit verwijst naar de gave van de wijsheid waardoor de heiligen zich ophouden bij de wateren van de Schrift om aan de aanvallen van de duivel te ontsnappen. De duif kiest ook het betere graan uit zoals ook de heiligen doen die, met de gave van de kennis, de gezonde leer uitkiezen en zich hiermee voeden. De duif voedt ook het gebroed van andere vogels en dit verwijst naar de gave van de raad “waarmee de heiligen, door onderricht en voorbeeld, diegenen voeden die het gebroed, d.i. de nabootsers van de duivel zijn geweest.” De duif verscheurt ook niet met zijn bek en dit verwijst naar de gave van de wetenschap waarbij de heiligen de leer niet verscheuren, uiteen halen, versnipperen zoals de ketters. De duif, zo merkt Sint Thomas terecht op, heeft ook geen galblaas. Dit verwijst naar de gave van de godsvrucht die ervoor zorgt dat heiligen geen onredelijke woede hebben. (Dit verwijst naar de leer van de ‘humores’ vooral ontwikkeld door Hippocrates en Galenus; volgens de oude Grieken werd de gemoedstoestand van mensen bepaald door het (on)evenwicht tussen vier lichaamssappen of, in het Latijn, humores). De duif bouwt ook zijn nest in de nis van een rots en dit verwijst natuurlijk naar de gave van de sterkte; ook de heiligen, zo zegt Thomas, bouwen hun nest, d.w.z. zij zoeken toevlucht en steun in de wonden van Christus, “de sterke rots”. Tot slot heeft de duif ook een geluid dat lijkt op verzuchtingen, op een klaagzang. Dit verwijst naar de gave van de vrees waarmee de heiligen zich verheugen in het berouwvol jammeren over gedane zonden.
Sint-Thomas gaat er niet vanuit dat de Schrift liegt of onwaarheden bevat zoals vele moderne exegeten doen. Neen, voor Sint-Thomas draagt geheel de werkelijkheid, omdat deze door God geschapen en gewild is, sporen in zich die verwijzen naar God. In een werkelijkheid die door God geschapen is en waarin God voorziet, kan er niets zijn dat ‘zomaar’ is, zonder betekenis, zonder doel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten