“Oordeel niet” is een bijbels gebod (Mt. 7,1). En toch kunnen we niet anders dan oordelen. Volgens Augustinus is een rechter zelfs verplicht zijn ambt uit te oefenen zelfs indien hij tot een verkeerd oordeel komt op basis van onwetendheid (De civitate Dei XIX, 6).
Inderdaad, vanuit een
moreel realisme dat de verwondingen door de erfzonde erkent, kennen we de
werkelijkheid van de zonde. Maar berouw is enkel mogelijk indien we weten
waarover berouw te hebben en vergeving vereist dat we kunnen identificeren wat
vergeven dient te worden. Hieruit valt af te leiden dat elke vooruitgang in
morele aangelegenheden vereist dat we anderen en onszelf oordelen. Zoals bekend
beschouwt Thomas een broederlijke correctie als een daad van liefde (ST II-II,
33, 1).
Maar zulk een oordeel is
een oordeel over daden maar niet een oordeel over de “geheimen van het hart”
zoals Augustinus het noemt (Commentaar op de Bergrede). Maar is dit onderscheid
wel houdbaar? Augustinus geeft toe dat we soms wel in staat zijn om de intentie
van iemand te lezen zoals in het geval van blasfemie. Inderdaad, indien een
handeling constitutief is voor wie een persoon is, waarom zouden we dan enkel
handelingen mogen beoordelen maar niet diegene die de handeling uitvoert? In
zijn commentaar op de Bergrede vraagt Augustinus zich af: “Welke morele schade
bracht de onrechtvaardigheid van de vervolgers toe aan de marteleren? Nochtans
bracht het grote schade toe aan de vervolgers zelf”. Terwijl de martelaar er niet
meer is en we weten dat hij of zij in de hemel is, bevindt de vervolger zich in
moreel gevaar zelfs indien we niet diens intentie kunnen beoordelen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten