Paus Pius VI (in de wereld Giovanni Angelo Conte Braschi) constateerde in 1775 in zijn eerste encycliek Inscrutabile divinae een andere besmettelijke ziekte, die veel belangrijker is.
Hier volgen enkele fragmenten in een Nederlandse vertaling:
Maar een veel ernstigere zaak, of liever onze droefenis erover, vereist dat Wij erover spreken: de besmettelijke ziekte die het kwaad van Onze tijden voortbrengt. Eensgezind en met verenigde krachten moeten Wij het noodzakelijke geneesmiddel toedienen om te vermijden dat, door Onze nalatigheid, deze plaag zodanig groeit in de Kerk dat zij niet meer te genezen is. Het lijkt er immers op dat recentelijk de “gevaarlijke tijden” aangebroken zijn waarover de apostel Paulus gesproken heeft; tijden waarin “de mensen zelfzuchtig zullen zijn, arrogant en hovaardig, lasteraars, verraderlijk, meer aan genot dan aan God gehecht, aldoor willen leren maar er nooit in slagen de kennis van de waarheid te bereiken, de schijn van vroomheid zullen zij ophouden, maar haar wezen verloochenen, hun geest is verward, hun geloof is van slechte kwaliteit.”[1] ... Jullie, die aangesteld zijn tot onderzoekers in het huis van IsraĆ«l, zien zelf heel goed de vele overwinningen die deze filosofie, vol met drogredenen, opstrijkt en het gemak waarmee het vele volkeren aan zich hecht en hierbij de eerbiedwaardige term ‘filosofie’ gebruikt om de eigen goddeloosheid te verbergen.
Ze zijn zelfs tot het punt gekomen dat zij in alle goddeloosheid beweren dat er of geen God bestaat of dat Hij nutteloos en lui is en voor niemand van ons zorg draagt en niets openbaart aan de mensen. Het is dus niet verwonderlijk dat, als er iets heiligs en goddelijk bestaat, zij kletsen dat het uitgevonden is en uitgedacht door onervaren geesten, bezorgd door de nutteloze vrees voor de toekomst en verleid door de ijdele hoop op onsterfelijkheid.
In werkelijkheid proberen deze verdorven filosofen, die deze duisternis hebben verstrooid en de godsdienst uit de harten hebben weggerukt, vooral om de mensen al de banden te laten verbreken waardoor ze onderling verbonden zijn; zowel de banden waarmee ze met hun vorsten verenigd zijn als ook de banden die aanzetten tot het vervullen van de plicht. Tot vervelens toe verkondigen zij dat de mens vrij geboren wordt en aan niemand onderworpen is. De samenleving is dus een menigte van onbekwame mannen, wier domheid hen doet neerknielen voor priesters door wie ze worden misleid en voor koningen door wie ze worden onderdrukt, zodanig dat de harmonie (concordia) tussen priesterschap en wereldlijk gezag (imperium) niets anders is dan een enorme samenzwering tegen de natuurlijke vrijheid van de mens.
“In feite”, zei de allerheiligste paus Leo, “kunnen Wij de mensen die aan ons zijn toevertrouwd niet leiden als we degenen die ruĆÆneren en diegenen die verloren zijn niet vervolgen met de ijver van het geloof in de Heer, en als Wij ons niet in alle strengheid, waar mogelijk, met diegenen die gezond zijn afscheiden (abscindamus) opdat de plaag zich niet nog meer zou verspreiden.”[1]
Bemoedig, weerleg, keur af, berisp, vrees niet; een onverschillig stilzwijgen laat degenen in dwaling die konden onderricht worden; een zeer schadelijke dwaling voor hen en voor jullie, die de plicht hadden om deze te verwijderen. De Heilige Kerk wordt des te meer gesterkt in de waarheid naarmate men vuriger voor de waarheid werkt. Wees bij deze goddelijke inspanning niet bang voor de macht of het gezag van je tegenstanders. Laat de vrees ver verwijderd zijn van de bisschop die door de zalving met de Heilige Geest is versterkt geworden; laat de vrees verwijderd zijn van de herder aan wie de Prins van de herders door zijn voorbeeld geleerd heeft zijn eigen leven te minachten omwille van het heil van de kudde; geef de lafheid en verachtelijkheid van de huurling geen plaats in het hart van een bisschop.
[1] Leo, Brief 7 (8), cap. 2
[1] 2 Tim. 3, 1-8.
[2] [2 Petr. 2, 1, impliciet]
[3] [Rom. 1, 21, impliciet]