In 1824 publiceerde paus Leo XII (in de wereld Annibale Francesco Clemente Melchiorre Girolamo Nicola della Genga) de encycliek Ubi primum. Zoals vele teksten van vóór hét Concilie is dit een ietwat vergeten tekst.
Nochtans bevat het zulke waarheden als:
In feite zal het nooit mogelijk zijn om aan de keizer te geven wat aan de keizer toebehoort, als men niet aan God geeft wat God toebehoort.
Een langere passage is vandaag bijzonder actueel:
Er is een sekte, die u ongetwijfeld kent, die ten onrechte de naam ‘filosofie’ voor zich opeist, en van bijna alle dwalingen falanxen heeft opgegraven uit de verstrooide as. Deze sekte, die zichzelf presenteert onder de strelende schijn van vroomheid en vrijgevigheid, belijdt ‘tolerantisme’ (tolerantismus) (zoals men zegt), of onverschilligheid (indifferentismus), en breidt het niet alleen uit tot burgerlijke zaken, waarover Wij ons niet uitspreken, maar ook tot religieuze zaken. Deze sekte leert dat God alle mensen ruime vrijheid heeft gegeven, zodat iedereen, zonder enig gevaar, de sekte en mening die ze verkiezen, kan omarmen en belijden, volgens hun eigen persoonlijke oordeel. Tegen zo’n goddeloosheid van waanvoorstellingen waarschuwt de apostel Paulus ons: “Broeders, ik vermaan u hen in het oog te houden die oorzaak zijn van allerlei tweedracht en ergernis, hetgeen strijdt met de leer die gij hebt ontvangen. Vermijdt hen. Zulke lieden dienen niet onze Heer Christus, maar hun eigen lusten, en argeloze mensen laten zich misleiden door hun fraaie en vroomklinkende woorden.” (Rom. 16, 17-18).
Alhoewel deze dwaling niet nieuw is, woedt ze vandaag de dag tegen de stabiliteit en integriteit van het katholieke geloof. Inderdaad Eusebius[1] die Rodonus citeert, meldt dat deze waanzin al was gepropageerd door een zekere Apelles, een ketter uit de tweede eeuw, die beweerde dat het niet nodig was om het geloof te verdiepen, maar dat iedereen zich moest verschansen in de mening dat hij had gevormd. Apelles beweerde dat degenen die hun hoop op het kruisbeeld hadden gevestigd, gered zouden worden, op voorwaarde dat de dood hen bereikte in de loop van goede werken. Rhetorius ook, zoals Augustinus getuigt,[2] blunderde door te beweren dat alle ketters het rechte pad bewandelden en waarheden predikten. “Maar dit is zo absurd”, merkt de Heilige Vader op, “dat het mij ongeloofwaardig lijkt.” Deze onverschilligheid heeft zich vervolgens zo uitgebreid en vergroot dat niet enkel alle sekten, die buiten de katholieke Kerk staan en enkel met de lippen de openbaring als de basis en het fundament erkennen, maar zelfs die samenlevingen die, gescheiden van de goddelijke openbaring, een zuiver deïsme en zelfs een zuiver naturalisme belijden, schaamteloos beweren dat allen het rechte pad bewandelen. De onverschilligheid van Rhetorius werd door Sint-Augustinus terecht aanzien als absurd, zelfs toen het nog binnen bepaalde perken werd gehouden. Maar zou een tolerantie die zich uitstrekt tot deïsme en naturalisme - theorieën die zelfs door de oude ketters werden verworpen - ooit kunnen worden erkend door iemand die de rede gebruikt? Nochtans (O tijden!, O leugenachtige filosofie!) wordt zo’n pseudo-filosofie goedgekeurd, verdedigd en bevorderd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten