vrijdag, maart 26, 2010

De heiligheid van de Katholieke Kerk

In het oog van de storm heerst een stille rust. Daarom leek ons deze tekst van Sint-Augustinus wel toepasselijk:

"Laten wij onze Heer God beminnen, laten wij Zijn Kerk beminnen; Hem als een vader, Haar als een moeder; Hem als een heer, Haar als Zijn dienstmaagd aangezien wijzelf zonen van de Dienstmaagd zijn. Maar dit huwelijk wordt bij elkaar gehouden door een grote liefde: niemand beledigt de ene en verdient gunsten van de ander. Laat niemand zeggen: “Ik ga inderdaad naar de afgoden, ik raadpleeg bezetenen en waarzeggers: echter ik verlaat de Kerk van God niet, ik ben katholiek." Terwijl je vasthoudt aan jouw moeder, heb je jouw vader beledigd. Een ander zegt: “Dat zij verre van mij: ik raadpleeg geen waarzegger, ik zoek geen bezetene op noch godslasterlijke orakels, ik aanbid geen demonen noch buig ik voor stenen maar toch maak ik deel uit van de partij van Donatus." Wat levert het je op jouw Vader niet te beledigen indien Hij jouw beledigde Moeder wreekt? Wat levert het je op indien je de Heer belijdt, God eert en Hem verkondigt, Zijn Zoon erkent en belijdt dat Hij aan de rechterhand van de Vader zit en Zijn Kerk godslastert? Corrigeert het voorbeeld van het menselijk huwelijk je niet? Stel dat je een heer hebt die je elke dag gewillig bent, wiens deur je platloopt om hem te dienen, dagelijks –ik bedoel niet om hem te groeten maar om hem te aanbidden-, aan wie je trouwe gewilligheid betoont; indien je nu ook maar één keer zijn echtgenote valselijk zou beschuldigen, zou je dan opnieuw zijn huis kunnen betreden? Blijft dus, dierbaren, blijft allen eensgezind in God de Vader en de Kerk onze Moeder. Viert in soberheid de geboortedag van de heiligen opdat wij mogen nabootsen diegenen die ons zijn voorgegaan en dat zij die voor ons bidden zich in u mogen verheugen; opdat de zegen van de Heer altijd op jullie mogen rusten. Amen. Amen. (Ennarationes in Psalmos 88/2 n. 14-PL 36, 1140; vertaling: Belgian Thomist)

Heiligheid
Dat de katholieke Kerk heilig is, vinden we in de oudste belijdenissen (zie DS 1-10): “ik geloof in de heilige Kerk (sanctam Ecclesiam, hagían ekkleisian)” en berust op o.a. op Ef. 5, 25-27: “Mannen, heb uw vrouw lief, zoals ook Christus de kerk heeft liefgehad en zich voor haar heeft overgeleverd om haar heilig en rein te maken, door het waterbad en het woord, om haar tot zich te voeren in haar luister, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, maar heilig en onbesmet.”
De fundamentele theologie of apologetica spreekt over de heiligheid van de Kerk als één van de “nota ecclesiae”, kenmerken van het ware kerk-zijn en criterium voor de geloofwaardigheid van de katholieke Kerk als Kerk van Christus. Bekend is de vergelijking van Ambrosius die zegt dat Maria weliswaar verloofd is, maar toch maagd blijft omdat Zij het voorbeeld van de Kerk is, die ook onbevlekt is maar toch gehuwd is met Christus (cf. In Luc 1, 17 – PL 15, 540).
Pius XII schrijft in Mystici corporis nr. 66: "Zeker, de Kerk, onze goede Moeder, straalt smetteloos in de sacramenten, waardoor zij kinderen voortbrengt en voedt; in haar geloof, dat zij te allen tijde ongerept bewaart; in haar heilige wetten, die zij allen oplegt, en in de evangelische raden waartoe zij aanspoort; ten slotte in de hemelse gaven en charismata, waardoor zij met onuitputtelijke vruchtbaarheid een ontelbare schare van martelaren, maagden en belijders verwekt. Maar men mag het haar niet aanrekenen, als sommigen van haar leden zwak of ziek zijn, in wier naam zij dagelijks tot God bidt: "Vergeef ons onze schuld", en aan wier geestelijke genezing zij onophoudelijk haar moederlijke en sterke zorgen wijdt".
Lumen gentium verwoordt dit als volgt: “Terwijl de Kerk in de allerheiligste Maagd reeds de volmaaktheid heeft bereikt, waardoor zij zonder vlek of rimpel is, streven de gelovigen nog ernaar de zonde te overwinnen en te groeien in heiligheid.” (LG VIII, 3) De heiligheid van de Kerk is er dus niet één die in de toekomst als hoop ligt of enkel ligt in de heiligheid van Haar ingesteld-zijn door Christus en in Haar leer. Maar in alle beproevingen blijft de Kerk in volmaakte trouw de waardige bruid van de Heer: “Te midden van beproevingen en lijden vindt de Kerk sterkte in de kracht van Gods genade, die haar door de Heer is beloofd, om bij alle zwakheid van het vlees niet te kort te schieten in volmaakte getrouwheid, maar om de waardige bruid van haar Heer te kunnen blijven en zich onder de werking van de Heilige Geest steeds weer te kunnen vernieuwen, om eindelijk door het kruis te komen tot het licht, dat geen ondergang kent.” (LG II, 9)
We kunnen daarom ons de aansporing van Augustinus ter harte nemen: “Nu, ik maan jullie aan om tenminste op te houden kwaad te spreken over de katholieke Kerk, door de gewoonten van mensen te veroordelen die de Kerk ook veroordeelt en die de Kerk dagelijks met grote zorg probeert te corrigeren als slechte kinderen.” (De moribus I, c. 33 – PL 32, 1342)

De Kerk is op geen enkele manier zondig
Voortdurende vooruitgang maar geen terugkeer of afkeer door de zonde: “De Kerk van haar kant, die de glorie van Christus nastreeft, wordt meer gelijk aan haar verheven Beeld door voortdurend toe te nemen in geloof, hoop en liefde en door in alles de goddelijke wil te zoeken en te vervullen”. (LG VIII, 3) Het niet-kunnen-zondigen vanwege de Kerk heeft niet enkel betrekking op de eeuwigdurende waarheid van Haar leer en op de onverbreekbare trouw van God die in de Kerk werkzaam is, maar ook op de morele heiligheid van de Kerk. Hierdoor is elke collectieve schuld of zonde door de universele Kerk uitgesloten. De universele Kerk bezit de goddelijke garantie altijd en ononderbroken haar opdracht als licht van de wereld en zout der aarde te kunnen vervullen en te vervullen.

Met het lichaam of met het hart tot de Kerk behoren
Christus heeft de Kerk ook vergeleken met een sleepnet waarin vissen van allerlei soort in terecht komen (cf. Mt. 13, 47). Maar wanneer de Kerk over zichzelf in Lumen gentium spreekt als “ecclesia semper reformanda”, dan betekent dit niet dat de Kerk zichzelf ziet als een “zondige Kerk” of een “Kerk van zondaars” zoals Karl Rahner meent (Schriften zur Theologie VI, Einsiedeln 1965, 301-347, vooral 336-340). Elke keer dat een lid van de Kerk zondigt en in de mate dat hij zondigt, scheidt hij zich af van de Kerk en dus van Christus. Er zijn nu graden wat betreft deze afscheiding: behalve in geval van een schisma of ketterij, is de afscheiding niet volledig  en blijft de zondaar toebehoren aan de Kerk. Maar indien iemand lid is van de Kerk, dan is dit niet wegens of zelfs met zijn zonden, maar ondanks zijn zonden. Als de H. Geest de ziel is van de Kerk, dan is het onmogelijk dat iemand zondigt als zijnde bewogen door de Geest van God.
Men kan dus aan de zondaars niet zomaar het lidmaatschap van de Kerk ontnemen, maar men kan ook niet de zondigheid van één of meerdere leden op de Kerk zelf overdragen. Immers, de zondaar behoort niet met maar ondanks zijn zonde tot de Kerk. Hij is weliswaar “in Ecclesia” maar niet “de Ecclesia” (Hieronymus, In Eph. Liber 3, c. 5 (PL 26, 531C) of met de woorden van Augustinus: hij behoort weliswaar “met het lichaam” maar niet “met het hart” tot de Kerk (De Baptismo V, 28, PL 43, 197, geciteerd in Lumen gentium II, 14). In de woorden van Yves Congar OP: “Le pécheur qui se souille lui-meme ne fait pas que l’Eglise soit pécheresse. Auf fond, c’est le pécheur qui, pour autant qu’il pèche, sort de l’Eglise" (Vraie et fausse réforme dans l’Eglise, Paris 1950, p. 77).

Natuurlijk kan en moet de heilige Kerk de zonde van haar kinderen erkennen en boeten doen, net zoals Christus als zuiver en vlekkeloos Lam onze zonden op zich genomen heeft, maar net zoals Christus daardoor niet zondig geworden is, wordt ook de Kerk hierdoor niet zondig.

PS. Hier zou opgeworpen kunnen worden 2 Kor. 5, 21: “Hem die geen zonde heeft gekend, heeft God voor ons tot zonde gemaakt (Christus pro nobis peccatum factum est)”. Dit kan alleszins niet betekenen dat Christus in en doorheen zijn ledematen, de gelovigen, zondigt (vgl. de veroordeling op het geldige deel van het Concilie van Basel, sessie 22). Sint-Thomas geeft in zijn commentaar drie mogelijke betekenissen: 1/”zonde” betekent hier als pars pro toto “offer voor de zonde” zoals gebruikelijk was tijdens de Oude Wet en hij verwijst hier naar Hosea 4,8: “Zij eten van de zonde van mijn volk”, d.w.z. van de offers voor de zonde. Christus werd tot slachtoffer voor de zonde gemaakt. 2/zonde wordt soms gezegd in de betekenis van gelijkenis op de zonde of straf voor de zonde volgens Rom. 8,3: “wegens de zonde heeft Hij zijn Zoon gezonden in de gelijkenis van het zondige vlees en voor de zonde heeft Hij de zonde gevonnist in het vlees (Vulgaat: Deus Filium suum mittens in similitudinem carnis peccati et de peccato damnavit peccatum in carne). Christus nam een sterfelijk en lijdend vlees aan. 3/iets wordt zo genoemd, niet omdat het zo is, maar omdat de mensen het zo beschouwen. “Christus werd tot zonde gemaakt” betekent dan “Christus werd beschouwd als zondaar” volgens Jesaja 53, 12: “Hij werd gerekend onder de opstandigen.”

Geen opmerkingen: