Half April
Guido Gezelle
Gij blauwgekaakte wolken daar,
halfwit, omtrent uw' boorden,
die gruwzaam in den hemel moêrt,
en grimt in ‘t gramme noorden:
hoe lange speelt gij, koud en kil,
den baas nog hier? ‘t Is half April!
‘t Is onbermhertig koud; en ‘t kan,
de zonne ondanks, gebeuren,
dat, ‘s morgens, al dat gers is, wit
geruwrijmd, staat te treuren!
Waar wilt gij, boos geweld, naartoe,
des winters? Wij zijn wintermoe!
‘t Moet zomer zijn, geen koude lucht,
die bijt en straalt; ‘t moet open,
dat, wachtende, in de botte zit
of weêr in ‘t gers gekropen,
van schuchterheid, voor ‘t nijpen van
den hardgevuisten winterman!
Staat op, gij oostersch zonnelicht,
en schiet, bij volle grepen,
uw' schichten uit; doorkwetst, doorlijdt
het graf, daarin, genepen,
de zomer zat: verrijzenist
des konings kind! Te late al is ‘t!
Hallelu-jah! dan zingen zal,
dat ‘t wederklinkt alomme,
den gorgel los, de vogel en
de luidgekeelde blomme;
de klepel zal de klokke slaan
en kondigen den Koning aan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten