Apostolische Exhortatie van zijne heiligheid PAULUS VI, door
de goddelijke voorzienigheid paus, aan alle bisschoppen die in vrede en
gemeenschap leven met de Apostolische Stoel, ter gelegenheid van het
negentiende eeuwfeest van de marteldood van de heilige apostelen Petrus en
Paulus te Rome
Paus Paulus VI groet zijn eerbiedwaardige broeders en zendt
hun zijn apostolische zegen.
De apostelen Petrus en Paulus worden door de christenen
terecht als de voornaamste pijlers beschouwd niet alleen van deze Heilige Stoel
van Rome, maar van geheel de Kerk van de levende God in heel haar verspreiding
over de wereld. Wij achten het daarom in overeenstemming met ons apostolisch
ambt u allen, eerbiedwaardige broeders, met nadruk aan te bevelen om elk in uw
eigen bisdom en in eensgezindheid met ons het negentiende eeuwfeest te laten
vieren van het martelaarschap dat deze twee te Rome zo moedig hebben ondergaan:
Petrus, die door Christus de Heer als fundament van zijn Kerk is gekozen en als
bis schop van deze heilige stad, en Paulus, de leraar van de heidenen (vgl. 1
Tim 2,7), leermeester en vriend van de
eerste christen gemeente van Rome.
…
Terwijl bij de mens van onze tijd het religieus gevoel, dat
als het ware de grondslag is waarop het geloof steunt, aan het afnemen is,
breken zich hier en daar op het veld van de katholieke leer nieuwe exegetische
en theologische op vattingen baan, die vaak ontleend zijn aan stoutmoedige maar
onbruikbare wijsgerige systemen. Deze opvattingen stellen de authentieke
betekenis in twijfel van de waarheden die de Kerk uit kracht van haar gezag
onderwijst, of misvormen haar; ja, onder voorwendsel het religieus denken aan
te passen aan de huidige mentaliteit, verwaarlozen zij de richtlijnen van het
kerkelijk leergezag, drukken een duidelijk, wat men noemt, historicistisch
stempel op het theologisch onderzoek en gaan zover het getuigenis van de
Heilige Schrift zijn gewijd karakter en historische betrouwbaarheid te
ontzeggen; zelfs spant men zich in het volk van God een zogenaamde
postconciliaire mentaliteit bij te brengen.
Een dergelijke mentaliteit betekent
evenwel een miskenning van de onwrikbare samenhang die er bestaat tussen
enerzijds de rijke ontwikkelingen van het oecumenisch concilie op leerstellig
en wetgevend gebied en anderzijds het gewijde erfgoed van kerkelijk leergezag
en kerkelijke discipline; zij dreigt de traditionele geest van trouw jegens de
Kerk af te breken en geeft voedsel aan een illusoir verlangen om het
christendom een nieuwe interpretatie te geven, een interpretatie die echter
nooit anders dan onrijp en onvruchtbaar kan zijn. Wat zou er overblijven van
onze geloofswaarheden en van het geloof zelf, die theologale deugd, als
dergelijke pogingen erin zouden sla gen zich aan het kerkelijk leergezag te
onttrekken en de overhand te krijgen?
Om daarentegen een werkelijk authentiek geloof te versterken,
om de studie te bevorderen van de bepalingen van het jongste oecumenisch
concilie, om het katholiek denken te ondersteunen in zijn zoeken naar nieuwe
theologische uitdrukkingsvormen, die overigens overeen moeten stem men met het
geheel van de leer van de Kerk als gelijk naar inhoud en gelijk naar betekenis
(vgl.Vincentius van LĂ©rins, Commonitorium 1, 23; PL 50, 668; DS 3020); om ons
met dit alles, herhalen wij, op weg te helpen, brengt de tijd ons nu het
eeuwfeest van deze apostelen.
AAS
59 (l967), pp. 193-200
Geen opmerkingen:
Een reactie posten