dinsdag, januari 28, 2020

Petrum et Paulum, 12 februari 1967


Apostolische Exhortatie van zijne heiligheid PAULUS VI, door de goddelijke voorzienigheid paus, aan alle bisschoppen die in vrede en gemeenschap leven met de Apostolische Stoel, ter gelegenheid van het negentiende eeuwfeest van de marteldood van de heilige apostelen Petrus en Paulus te Rome

Paus Paulus VI groet zijn eerbiedwaardige broeders en zendt hun zijn apostolische zegen.

De apostelen Petrus en Paulus worden door de christenen terecht als de voornaamste pijlers beschouwd niet alleen van deze Heilige Stoel van Rome, maar van geheel de Kerk van de levende God in heel haar verspreiding over de wereld. Wij achten het daarom in overeenstemming met ons apostolisch ambt u allen, eerbiedwaardige broeders, met nadruk aan te bevelen om elk in uw eigen bisdom en in eensgezindheid met ons het negentiende eeuwfeest te laten vieren van het martelaarschap dat deze twee te Rome zo moedig hebben ondergaan: Petrus, die door Christus de Heer als fundament van zijn Kerk is gekozen en als bis schop van deze heilige stad, en Paulus, de leraar van de heidenen (vgl. 1 Tim 2,7),  leermeester en vriend van de eerste christen gemeente van Rome.


Terwijl bij de mens van onze tijd het religieus gevoel, dat als het ware de grondslag is waarop het geloof steunt, aan het afnemen is, breken zich hier en daar op het veld van de katholieke leer nieuwe exegetische en theologische op vattingen baan, die vaak ontleend zijn aan stoutmoedige maar onbruikbare wijsgerige systemen. Deze opvattingen stellen de authentieke betekenis in twijfel van de waarheden die de Kerk uit kracht van haar gezag onderwijst, of misvormen haar; ja, onder voorwendsel het religieus denken aan te passen aan de huidige mentaliteit, verwaarlozen zij de richtlijnen van het kerkelijk leergezag, drukken een duidelijk, wat men noemt, historicistisch stempel op het theologisch onderzoek en gaan zover het getuigenis van de Heilige Schrift zijn gewijd karakter en historische betrouwbaarheid te ontzeggen; zelfs spant men zich in het volk van God een zogenaamde postconciliaire mentaliteit bij te brengen. 

Een dergelijke mentaliteit betekent evenwel een miskenning van de onwrikbare samenhang die er bestaat tussen enerzijds de rijke ontwikkelingen van het oecumenisch concilie op leerstellig en wetgevend gebied en anderzijds het gewijde erfgoed van kerkelijk leergezag en kerkelijke discipline; zij dreigt de traditionele geest van trouw jegens de Kerk af te breken en geeft voedsel aan een illusoir verlangen om het christendom een nieuwe interpretatie te geven, een interpretatie die echter nooit anders dan onrijp en onvruchtbaar kan zijn. Wat zou er overblijven van onze geloofswaarheden en van het geloof zelf, die theologale deugd, als dergelijke pogingen erin zouden sla gen zich aan het kerkelijk leergezag te onttrekken en de overhand te krijgen?

Om daarentegen een werkelijk authentiek geloof te versterken, om de studie te bevorderen van de bepalingen van het jongste oecumenisch concilie, om het katholiek denken te ondersteunen in zijn zoeken naar nieuwe theologische uitdrukkingsvormen, die overigens overeen moeten stem men met het geheel van de leer van de Kerk als gelijk naar inhoud en gelijk naar betekenis (vgl.Vincentius van LĂ©rins, Commonitorium 1, 23; PL 50, 668; DS 3020); om ons met dit alles, herhalen wij, op weg te helpen, brengt de tijd ons nu het eeuwfeest van deze apostelen. 

AAS 59 (l967), pp. 193-200  


Geen opmerkingen: