Het is bekend dat St. Thomas de gedwongen doop ten stelligste afwijst aangezien de geloofsact vrij moet zijn. Tevens is het bekend dat hij de doop van kinderen van Joden en andere ongelovigen tegen de wil van de ouders afwijst. Kinderen die nog niet het gebruik van de rede bezitten vallen immers volgens hem overeenkomstig de natuurwet onder het gezag van de ouders. Een gedwongen doop van kinderen, ook van Joden en andere ongelovigen, zou daarom tegen de natuurlijke rechtvaardigheid (iustitia naturalis) zijn en bovendien, zo voegt hij eraan toe, zou in het geval van zulk een gedwongen doop er het gevaar van terugval in ongeloof bestaan “vanwege de natuurlijke affectie voor hun ouders” (propter naturalem affectum ad parentes) (ST III, 68, 10 c).
St. Thomas onderstreept de rol van de natuurlijke orde nogmaals in zijn antwoord op de objectie dat een mens, omwille van zijn ziel die afkomstig is van God, méér toebehoort aan God dan aan zijn ouders van wie hij zijn lichaam bezit. In deze redenering zou het niet onrechtvaardig zijn kinderen van ongelovigen weg te nemen van hun lichamelijke ouders en toe te wijden aan God door middel van het doopsel. St. Thomas blijft echter bij zijn standpunt: “De mens is gericht op God door middel van zijn verstand waarmee hij God kan kennen. Daarom is een kind, vóór het gebruik van diens rede, door een natuurlijke orde gericht op God, door middel van het verstand van zijn ouders aan wiens zorg het van nature is onderworpen en het is volgens hun ordening dat de dingen toe toebehoren tot God dienen gedaan te worden met betrekking tot het kind.” (ST III, 68, 10 ad 3).
Duns Scotus daarentegen is een heel andere mening toegedaan. De vrijwillige instemming is voor hem geen absolute voorwaarde. Hij beweert dat God een mens niet verplicht tot het onmogelijke of tot iets dat in de positie waarin deze zich bevindt heel moeilijk is. (“noluit Deus obligare hominem ad impossibile, vel secundum statum huius vitae, nimis difficile”, In Sent. IV, d. 4, q. 4, ed. Vivès, t. 16, p. 416b). Volgens Scotus is het voor elkeen, wegens de zwakheid van de menselijke wil, heel moeilijk om volledig in te stemmen met de wil van God. Maar God begrijpt dit en is tevreden met eenderwelk niveau van instemming die een persoon kan geven. Dit betekent bv. dat een doopsel geldig is ook wanneer iemand ermee instemt vanwege angst of vanwege het verlangen te ontsnappen aan iets of iemand.
In deze context komt hij ook te spreken over het doopsel van Joodse kinderen (In Sent. IV, d. 4, q. 9, ed. Vivès, t. 16, p. 487a e.v.). Hij vermeldt impliciet de argumenten van St. Thomas maar beantwoordt deze als volgt.
Weliswaar kunnen private personen Joodse kinderen niet tegen de wil van hun ouders dopen maar een publieke persoon, zoals een prins, onder wiens gezag de ouders leven, kan dit wél doen. Er bestaat immers een hiërarchie waarbij God aan het hoofd staat en seculiere vorsten een intermediaire positie innemen die de positie van private personen te boven gaat. In het geval van een conflict tussen deze machten moet de hogere heersen over de lagere. Concreet betekent dit dat een prins, vanwege zijn intermediaire positie, verplicht is zijn Heer, God, te dienen op een wijze die het meest weldoend is voor God. Bijgevolg heeft een seculiere prins het recht, en zelfs de plicht, de rechten van de ouders te ‘overrulen’ en het verlangen van God, dat allen door het doopsel het christelijk geloof mogen ontvangen, in te willigen. (… per consequens non solum licet, sed debt Princeps auferre parvulos a dominio parentum volentium eos educare contra cultum Dei, qui est supremus et honestissimus dominus, et debet eos applicare cultui divino, p. 487b).
Maar er is meer. Op basis van Rom. 9,27 (“En omtrent Israël roept Jesaja uit: Al waren de Israëlieten talrijk als het zand van de zee, slechts het overschot zal gered worden” “reliquiæ salvæ fient”) en Psalm 59,12 (“Dood hen niet, want dan zou mijn volk hen vergeten”) hadden vroegere schrijvers (bv. Augustinus, De civitate Dei, 18,46, ed. CCSL 48, pp. 644-645) betoogd dat het gerechtvaardigd is de aanwezigheid van Joden, ook in een christelijke samenleving, te waarborgen. Duns Scotus citeert deze tekst en voegt eraan toe “ideo Judaeos non oportet cogere totaliter ad Baptismus scipiendum et relinquendum legem suam”, ed. Vivès, t. 16, p. 489b).
Hiermee komt Duns Scotus in een dilemma terecht. Enerzijds is hij voorstander van een gedwongen doopsel van Joden, anderzijds lijkt dit in tegenstelling met deze passages uit de Schrift.
De suggestie van Duns Scotus is als volgt: Een handvol Joden kunnen ergens op een eiland geplaatst worden waar zij de toelating krijgen om hun geloof te belijden. Hiermee wordt recht gedaan aan de profetie van Jesaja aangezien het niet nodig is dat Joden over geheel de wereld verspreid hun geloof kunnen belijden. De volledige tekst luidt als volgt: “Et si dicas, quod visa destructione Antichristi, illi qui sibi adhaeserant, convertentur, dico pro tam paucis, et sic tarde convertendis, non oporteret tot Judaeos, in tot partibus mundi, tantis temporibus sustinere in lege sua persistere, quia finalis fructus de eis Ecclesiae est, et erit modicus. Unde sufficeret aliquos paucos in aliqua insula sequestratos permitti legem suam servare, de quibus tandem illa prophetia Isaeiae impleretur.” (ed. Vives, t. 16, p. 489b).
In zijn Defensiones theologiae Divi Thomae Aquinatis vermeldt Johannes Capreolus (ca. 1380-1444), de Princeps Thomistarum en vehement criticus van Duns Scotus natuurlijk deze opinie (ed. Paban/Pègues, t. 6, p. 116).
Hij verwerpt het argument van Scotus over de rol van de prins als volgt: “baptizari et credere non pertinet ad ius humanum vel civile, sed ad naturale vel divinum.” In deze aangelegenheden is de macht van de prins “major nec superior potestate parentum, sed minor, vel forte nulla…” (ed. cit. p. 119a). Hij citeert uitvoerig (119b-121b) de mening van een andere Dominicaan Petrus de Palude (ca. 1275-1342) en besluit: “nec Imperator nec Papa debet filios infidelium ipsis invitis baptizare, quamdiu pueri ex jure divino vel natural subsunt curae parentum. Et principalis ratio est: quia Deus prohibet ne infideles, aut eorum filii ante usum rationis, cogantur ad suscipiendum fidel vel baptismum. Sed specialis ratio est de parvulus: quia, hoc faciendo, fieret injuria parentibus, et contra jus naturale.” (ed. cit. 121b).
Weliswaar zou het een minder kwaad (minus malum) zijn indien Joden of andere gelovigen beroofd zouden worden van de vrijheid hun wetten en riten na te volgen dan dat ze deze vrijheid zouden bezitten “tamen privanti eos tali libertate, et cogenti ad servandum legem Christi, esset deterius et peccatum, quia ageret contra prohibitionem Dei” (p. 121b).
Maar wat met het voorstel van Scotus dat de Joden naar een eiland zouden kunnen gebracht worden om daar hun geloof te belijden.
“Quinto, dicitur quod, quia divina praescientia et revelatio prophetica habet Judaeos per Antichristum fore pervertendos, et ad praedicationem Eliae convertendos, hoc solum debet sufficere ad propositum, quod scilicet non sunt cogendi in totum ad fidem, quia hoc esset frustra niti contra divinum praescientiam et revelationem; et, eadem ratione, neque in partem; et sic reclusio et sequaestratio illorum in quadam insula parum valeret.” (122a).
Of er vanuit de Thomistische traditie nog andere antwoorden zijn gekomen is nog niet vastgesteld. Cajetanus alvast vermeldt de opinie van Scotus niet in zijn commentaar op ST III, 68, 10.
Posts tonen met het label jodendom. Alle posts tonen
Posts tonen met het label jodendom. Alle posts tonen
dinsdag, november 01, 2016
dinsdag, maart 03, 2015
De bekering van de Joden
Ik heb op deze blog al eerder geschreven over de kwestie van de missie onder de Joden en het bidden voor de bekering van de Joden, ook in licht van één van de Goede Vrijdag – gebeden, die in de Novus Ordo een zeer ambigue formulering heeft gekregen.
Tegenstanders van de missie onder de Joden zullen vaak een beroep doen op Nostra Aetate nr. 4. Een paragraaf in dit nummer is als volgt geformuleerd:
Wie deze "vele vaders" waren, blijft onbekend. En het betitelen van een eeuwenoude, op de Schrift gebaseerde traditie, met de negatieve term “proselytisme” is ook een weinig terzake doende methode. Feit is echter dat uiteindelijk gekozen werd voor de veel vagere formulering: "Met de profeten en met dezelfde apostel ziet de Kerk uit naar de dag, aan God alleen bekend, waarop alle volken eenstemmig de Heer zullen aanroepen en "Hem zullen dienen schouder aan schouder."
Het opmerkelijke is echter dat we de niet-aanvaarde passage kunnen plaatsen naast de gewijzigde versie voor het Goede Vrijdag-gebed in het Missaal van 1962 die Benedictus XVI heeft verordend:
Tegenstanders van de missie onder de Joden zullen vaak een beroep doen op Nostra Aetate nr. 4. Een paragraaf in dit nummer is als volgt geformuleerd:
Volgens het getuigenis van de H. Schrift heeft Jeruzalem de tijd, waarin barmhartig op haar werd neergezien, niet erkend, heeft een groot deel van de Joden het Evangelie niet aanvaard, en hebben zelfs velen de uitbreiding van het Evangelie tegengewerkt. Toch blijven de Joden, volgens de Apostel, aan God, die geen berouw kent over zijn genadegaven noch over zijn roeping, zeer dierbaar omwille van de Aartsvaders. Met de profeten en met dezelfde apostel ziet de Kerk uit naar de dag, aan God alleen bekend, waarop alle volken eenstemmig de Heer zullen aanroepen en "Hem zullen dienen schouder aan schouder". (Sef. 3, 9)In de Acta Synodalia III, VIII, pagina 640 bemerken we echter dat de eerdere versie (Textus prior) van dit paragraaf als volgt luidde:
Memoria insuper dignum est adunationem populi Iudaici cum Ecclesia partem spei christianae esse. Ecclesia enim, docente Apostolo Paulo (cf. Rom. 11, 25), fide inconcussa ac desiderio magno accessum huiuspopuli exspectat ad plenitudinem populi Dei, quam Christus instauravit.Op pagina 648 noteert de relator, kardinaal Bea: "Pragraphus de spe eschatologica Ecclesiae mutata est. Permulti enim Patres rogaverunt, ut in expressione huius spei, cum agatur de mysterio, vitetur quaevis species proselytismi. Alii petierunt, ut etiam spes christiana omnes populos respiciens aliquomodo exprimatur. Praesenti paragrapho omnibus his votis satisfacere voluimus ."
[Mijn vertaling: Het is belangrijk eraan te herinneren dat de integratie van het Joodse volk in de Kerk deel uitmaakt van de christelijke hoop. Immers, volgens de leer van de Apostel Paulus (cf. Rom. 11, 25), verwacht de Kerk met onwankelbaar geloof en intens verlangen het binnentreden van dit volk in de volheid van het Volk van God, dat hersteld is geworden door Christus.]
Wie deze "vele vaders" waren, blijft onbekend. En het betitelen van een eeuwenoude, op de Schrift gebaseerde traditie, met de negatieve term “proselytisme” is ook een weinig terzake doende methode. Feit is echter dat uiteindelijk gekozen werd voor de veel vagere formulering: "Met de profeten en met dezelfde apostel ziet de Kerk uit naar de dag, aan God alleen bekend, waarop alle volken eenstemmig de Heer zullen aanroepen en "Hem zullen dienen schouder aan schouder."
Het opmerkelijke is echter dat we de niet-aanvaarde passage kunnen plaatsen naast de gewijzigde versie voor het Goede Vrijdag-gebed in het Missaal van 1962 die Benedictus XVI heeft verordend:
Oremus et pro Iudaeis. Ut Deus et Dominus noster illuminet corda eorum, ut agnoscant Iesum Christum salvatorem omnium hominum.” [Mijn vertaling: Laat ons bidden voor de Joden. Dat onze God en Heer hun harten verlichte opdat zij Jezus Christus, Heiland van alle mensen, erkenne.]
Omnipotens sempiterne Deus, qui vis ut omnes homines salvi fiant et ad agnitionem veritatis veniant, concede propitius, ut plenitudine gentium in Ecclesiam Tuam intrante omnis Israel salvus fiat. Per Christum Dominum nostrum. Amen.[Mijn vertaling: Almachtige eeuwige God, die wilt dat alle mensen gered worden en tot de kennis van de waarheid komen, verleen ons genadig dat bij de intrede van de volheid van alle volkeren in Uw Kerk geheel Israël gered wordt.]Deze formulering is beter in overeenstemming met de Textus prior van de betreffende passage in nr. 4 van Nostra Aetate.
woensdag, juni 12, 2013
Waarom is de missie onder de Joden een religieuze plicht?
Missie heeft tot doel iemand te brengen tot een vrije en ongedwongen bekering tot Jezus Christus en opname door doopsel in Zijn Kerk.
Het lijkt niet een religieuze plicht te zijn want
1/Vaticanum II zwijgt over de verplichting van missie onder Joden
2/Rom. 11, 28-29 zegt: “Al staan zij vijandig tegenover het evangelie omwille van u, toch blijven het Gods geliefden krachtens zijn uitverkiezing, omwille van de aartsvaders. Want God kent geen berouw over zijn genadegaven of zijn roeping.” Zie ook Lumen gentium 16 en Nostra aetate 4
3/Nostra aetate 4 onder verwijzing naar Rom. 11, 25-27: “Toch blijven de Joden, volgens de Apostel, aan God, die geen berouw kent over zijn genadegaven noch over zijn roeping, zeer dierbaar omwille van de Aartsvaders . Met de profeten en met dezelfde apostel ziet de Kerk uit naar de dag, aan God alleen bekend, waarop alle volken eenstemmig de Heer zullen aanroepen en "Hem zullen dienen schouder aan schouder" (Sef. 3, 9)”
4/Johannes Paulus II, Boodschap tot de Opperrabbijn van Rome, 22 mei 2004: “Già san Paolo, scrivendo ai Romani (cfr Rm 11,16-18), parlava della radice santa di Israele, sulla quale i pagani sono innestati in Cristo; «perché i doni e la chiamata di Dio sono irrevocabili» (Rm 11,29) e voi continuate a essere il popolo primogenito dell’Alleanza (Liturgia del Venerdì Santo, Preghiera Universale, Per gli Ebrei).”
Daarentegen:
1/Missie is universeel. Vaticanum II zegt ook niet dat missie beperkt is tot sommige volkeren of dat de Joden uitgezonderd zijn van deze missie. Integendeel, Ad gentes 3 zegt: “Christus Jezus immers is in de wereld gezonden als de ware middelaar tussen God en de mensen. … De heilige Vaders verklaren voortdurend, dat datgene, wat door Christus niet is aangenomen, ook niet is genezen. …Wat nu de Heer eenmaal heeft gepredikt of wat in Hem is voltrokken tot heil van de mensheid, moet worden verkondigd en verbreid tot aan het uiteinde der aarde (Hand. 1, 8), te beginnen met Jeruzalem. Zo krijgt datgene, wat eenmaal volbracht is tot heil van allen, in de loop der tijden in allen zijn uitwerking.”
Ad gentes 7 zegt: “Allen moeten dus, wanneer zij Hem door de prediking van de Kerk hebben erkend, zich tot Hem bekeren en zich door het doopsel laten inlijven bij Hem en de Kerk, die zijn lichaam is. Want Christus zelf heeft "door uitdrukkelijk het geloof en het doopsel als noodzakelijk te verklaren, tevens de noodzakelijkheid bevestigd van de Kerk, waarin de mensen door de deur van het doopsel binnengaan. Daarom kunnen die mensen niet gered worden, die weten, dat de katholieke Kerk door God, door middel van Jezus Christus, als noodzakelijk is gesticht en toch weigeren, in haar binnen te gaan, of lid van haar te blijven”.
Ad gentes 7 gaat verder: “Ofschoon dus God langs wegen die Hem bekend zijn, de mensen, die buiten hun schuld het Evangelie niet kennen, tot het geloof kan brengen zonder hetwelk het onmogelijk is, Hem te behagen (Hebr. 11, 6), toch heeft de Kerk de dwingende plicht en tevens het heilige recht, het Evangelie te verkondigen. Daarom behoudt de missieactiviteit ten volle haar zin en noodzakelijkheid tegenwoordig even goed als altijd.”
Johannes Paulus II herhaalt dit in Redemptoris missio 2: “Maar wat mij nog meer aanspoort om de dringende noodzaak van de missionaire evangelisatie te verkondigen, is dat zij de eerste dienst is die de Kerk aan iedere mens en aan de gehele mensheid kan verlenen…”
2/Christus als de vervulling van de belofte in het verbond met het Joodse volk (de Schriftuurlijke basis hiervoor is evident) sluit uit dat er vandaag twee geldige verbonden zijn. Dit gezegd zijnde, hiermee staat niet in tegenspraak dat het Joodse volk een bijzondere relatie had en heeft met de Kerk van Christus.
3/De stelling, op basis van Rom. 11, dat God zijn verbond met het Joodse volk niet herroepen heeft en waarnaar ook Johannes Paulus II verwijst, roept meerdere kwesties op. A) Volgt uit de blijvende waarde van het Oude Testament en de niet-herroepen belofte van God dat alle vormen van Jodendom na het Nieuwe Testament geldig zijn? Zeker niet, want dit is in tegenspraak met Dominus Iesus. B/De uitspraak dat de Joden “het eerstgeboren volk van het Verbond blijven” (Johannes Paulus II) staat niet in tegenstelling met de gedachte dat dit Verbond in de geschiedenis is vervuld door Christus.
Het lijkt niet een religieuze plicht te zijn want
1/Vaticanum II zwijgt over de verplichting van missie onder Joden
2/Rom. 11, 28-29 zegt: “Al staan zij vijandig tegenover het evangelie omwille van u, toch blijven het Gods geliefden krachtens zijn uitverkiezing, omwille van de aartsvaders. Want God kent geen berouw over zijn genadegaven of zijn roeping.” Zie ook Lumen gentium 16 en Nostra aetate 4
3/Nostra aetate 4 onder verwijzing naar Rom. 11, 25-27: “Toch blijven de Joden, volgens de Apostel, aan God, die geen berouw kent over zijn genadegaven noch over zijn roeping, zeer dierbaar omwille van de Aartsvaders . Met de profeten en met dezelfde apostel ziet de Kerk uit naar de dag, aan God alleen bekend, waarop alle volken eenstemmig de Heer zullen aanroepen en "Hem zullen dienen schouder aan schouder" (Sef. 3, 9)”
4/Johannes Paulus II, Boodschap tot de Opperrabbijn van Rome, 22 mei 2004: “Già san Paolo, scrivendo ai Romani (cfr Rm 11,16-18), parlava della radice santa di Israele, sulla quale i pagani sono innestati in Cristo; «perché i doni e la chiamata di Dio sono irrevocabili» (Rm 11,29) e voi continuate a essere il popolo primogenito dell’Alleanza (Liturgia del Venerdì Santo, Preghiera Universale, Per gli Ebrei).”
Daarentegen:
1/Missie is universeel. Vaticanum II zegt ook niet dat missie beperkt is tot sommige volkeren of dat de Joden uitgezonderd zijn van deze missie. Integendeel, Ad gentes 3 zegt: “Christus Jezus immers is in de wereld gezonden als de ware middelaar tussen God en de mensen. … De heilige Vaders verklaren voortdurend, dat datgene, wat door Christus niet is aangenomen, ook niet is genezen. …Wat nu de Heer eenmaal heeft gepredikt of wat in Hem is voltrokken tot heil van de mensheid, moet worden verkondigd en verbreid tot aan het uiteinde der aarde (Hand. 1, 8), te beginnen met Jeruzalem. Zo krijgt datgene, wat eenmaal volbracht is tot heil van allen, in de loop der tijden in allen zijn uitwerking.”
Ad gentes 7 zegt: “Allen moeten dus, wanneer zij Hem door de prediking van de Kerk hebben erkend, zich tot Hem bekeren en zich door het doopsel laten inlijven bij Hem en de Kerk, die zijn lichaam is. Want Christus zelf heeft "door uitdrukkelijk het geloof en het doopsel als noodzakelijk te verklaren, tevens de noodzakelijkheid bevestigd van de Kerk, waarin de mensen door de deur van het doopsel binnengaan. Daarom kunnen die mensen niet gered worden, die weten, dat de katholieke Kerk door God, door middel van Jezus Christus, als noodzakelijk is gesticht en toch weigeren, in haar binnen te gaan, of lid van haar te blijven”.
Ad gentes 7 gaat verder: “Ofschoon dus God langs wegen die Hem bekend zijn, de mensen, die buiten hun schuld het Evangelie niet kennen, tot het geloof kan brengen zonder hetwelk het onmogelijk is, Hem te behagen (Hebr. 11, 6), toch heeft de Kerk de dwingende plicht en tevens het heilige recht, het Evangelie te verkondigen. Daarom behoudt de missieactiviteit ten volle haar zin en noodzakelijkheid tegenwoordig even goed als altijd.”
Johannes Paulus II herhaalt dit in Redemptoris missio 2: “Maar wat mij nog meer aanspoort om de dringende noodzaak van de missionaire evangelisatie te verkondigen, is dat zij de eerste dienst is die de Kerk aan iedere mens en aan de gehele mensheid kan verlenen…”
2/Christus als de vervulling van de belofte in het verbond met het Joodse volk (de Schriftuurlijke basis hiervoor is evident) sluit uit dat er vandaag twee geldige verbonden zijn. Dit gezegd zijnde, hiermee staat niet in tegenspraak dat het Joodse volk een bijzondere relatie had en heeft met de Kerk van Christus.
3/De stelling, op basis van Rom. 11, dat God zijn verbond met het Joodse volk niet herroepen heeft en waarnaar ook Johannes Paulus II verwijst, roept meerdere kwesties op. A) Volgt uit de blijvende waarde van het Oude Testament en de niet-herroepen belofte van God dat alle vormen van Jodendom na het Nieuwe Testament geldig zijn? Zeker niet, want dit is in tegenspraak met Dominus Iesus. B/De uitspraak dat de Joden “het eerstgeboren volk van het Verbond blijven” (Johannes Paulus II) staat niet in tegenstelling met de gedachte dat dit Verbond in de geschiedenis is vervuld door Christus.
woensdag, september 19, 2012
Missie onder de Joden
Over de kwestie of missie onder de Joden vandaag nog noodzakelijk is, zijn twee geschriften van wijlen kardinaal Avery Dulles (1918-2008) interessant.
In "Covenant and Mission" uit 2002 geeft hij kritiek op het document van de Amerikaanse bisschoppen "Reflections on Covenant and Mission". Hij schrijft ondermeer:
In "Covenant and Mission" uit 2002 geeft hij kritiek op het document van de Amerikaanse bisschoppen "Reflections on Covenant and Mission". Hij schrijft ondermeer:
John Paul II is not so hesitant. He declares that “missionary evangelization is the primary service that the Church can render to every individual and all humanity in the modern world” (R.M., No. 2). The call to conversion, says the pope, must not be dismissed as “proselytization” in the pejorative sense of that word, since it corresponds to the right of every person to hear the good news of the God who gives himself in Christ. Conversion to Christ, he notes, is intrinsically joined to baptism as the sacrament of regeneration (No. 47). While he does not “target” Jews in any special way for conversion, he makes no exception for them. He simply assumes, as all Christians must, that if Christ is the redeemer of the world, every tongue should confess him. If Jesus offers a share in his divine life through the sacraments, all men and women, not excluding Jews, should be invited to the banquet.In "The Covenant with Israel" uit 2005 onderzoekt hij Nostra Aetate en postconciliaire documenten en schrijft ondermeer:
Some Christians, in their eagerness to reject a crude supersessionism, give independent validity to the Old Covenant. They depict the Old and New Covenants as two ‘separate but equal' parallel paths to salvation, the one intended for Jews, the other for gentiles. The commentator Roy H. Schoeman correctly remarks this thesis “has been presented as though it were the only logical alternative to supersessionism, despite the fact that it is utterly irreconcilable with both the core beliefs of Christianity and with the words of Jesus himself in the New Testament.” Joseph Fitzmyer, in his scholarly commentary on Romans, likewise opposes the theory of two separate ways of salvation: “It is difficult to see how Paul would envisage two different kinds of salvation, one brought about by God apart from Christ for Jews, and one by Christ for Gentiles and believing Jews. That would seem to militate against his whole thesis of justification and salvation by grace for all who believe in the gospel of Christ Jesus (1:16). For Paul the only basis for membership in the new people of God is faith in Christ Jesus.”
maandag, april 27, 2009
Ter zake: de Duitse filosoof Robert Spaemann
"'Kom, we gaan voor ons volk' zijn de laatste, overgeleverde woorden van de filosofe en karmelietes Edith Stein aan haar zuster Rosa, wanneer ze beiden in Nederland afgehaald worden voor het transport naar Auschwitz. Deze zin wordt sindsdien vaak geciteerd, maar in het algemeen zonder dat men weet wat het "voor" eigenlijk betekende. Dit komt men te weten in het testament van Edith Stein van 1939. Terwijl ze een vermoeden heeft van haar gewelddadige dood, schrijft ze dat ze haar leven geeft "voor de verzoening van het ongeloof van het Joodse volk."
Zo opent een bijdrage in de FAZ van de Duitse filosoof Robert Spaemann over de brochure van het ZdK (Zentralkomitee der deutschen Katholiken) getiteld: „Nein zur Judenmission - Ja zum Dialog zwischen Juden und Christen“.
Een tweede bijdrage, getiteld "Was heisst 'das Zweite Vatikanum annehmen'" gaat in op de discussie rond de kwijtschelding van de excommunicatie van de vier door Mgr. Lefebvre gewijde bisschoppen. Ook wij gingen op deze vraag enige tijd geleden nader in. Verre van een "bevroren traditie" zoals sommigen dit thema in karikatuur-vorm geschilderd hebben, toont Spaemann dat de aanname van het Concilie niet kan betekenen "allen Beschlüssen des Konzils vollinhaltlich bedingungslos zustimmen." Immers - en hier komt de punchline - "Wenn es [dieses Verständnis] richtig wäre, dann müsste ein großer Teil der heutigen katholischen Theologieprofessoren, aber auch der Bischöfe, exkommuniziert, aber zumindest suspendiert werden. Denn sie denken gar nicht an eine solche vollständige Annahme des Konzils, die sie von anderen verlangen. Hier wirft jemand aus dem Glashaus mit Steinen. Schon das Kleine Konzilskompendium von Karl Rahner und Herbert Vorgrimler erteilt munter denjenigen Texten des Konzils Zensuren, die den eigenen theologischen Vorstellungen nicht entsprechen."
Vervolgens gaat Spaemann nader in op 7 voorbeelden van openlijke ongehoorzaamheid aan het Concilie
Nr. 5 gaat ons natuurlijk bijzonder ter harte: "5. Und wenn im Dekret über die Priesterausbildung gesagt wird, die jungen Theologen sollten „mit dem Heiligen Thomas als Meister“ lernen, „in die Heilsgeheimnisse spekulativ tiefer einzudringen“, so ist doch auch dies offenkundig ein frommer Wunsch geblieben."
Zo opent een bijdrage in de FAZ van de Duitse filosoof Robert Spaemann over de brochure van het ZdK (Zentralkomitee der deutschen Katholiken) getiteld: „Nein zur Judenmission - Ja zum Dialog zwischen Juden und Christen“.
Een tweede bijdrage, getiteld "Was heisst 'das Zweite Vatikanum annehmen'" gaat in op de discussie rond de kwijtschelding van de excommunicatie van de vier door Mgr. Lefebvre gewijde bisschoppen. Ook wij gingen op deze vraag enige tijd geleden nader in. Verre van een "bevroren traditie" zoals sommigen dit thema in karikatuur-vorm geschilderd hebben, toont Spaemann dat de aanname van het Concilie niet kan betekenen "allen Beschlüssen des Konzils vollinhaltlich bedingungslos zustimmen." Immers - en hier komt de punchline - "Wenn es [dieses Verständnis] richtig wäre, dann müsste ein großer Teil der heutigen katholischen Theologieprofessoren, aber auch der Bischöfe, exkommuniziert, aber zumindest suspendiert werden. Denn sie denken gar nicht an eine solche vollständige Annahme des Konzils, die sie von anderen verlangen. Hier wirft jemand aus dem Glashaus mit Steinen. Schon das Kleine Konzilskompendium von Karl Rahner und Herbert Vorgrimler erteilt munter denjenigen Texten des Konzils Zensuren, die den eigenen theologischen Vorstellungen nicht entsprechen."
Vervolgens gaat Spaemann nader in op 7 voorbeelden van openlijke ongehoorzaamheid aan het Concilie
Nr. 5 gaat ons natuurlijk bijzonder ter harte: "5. Und wenn im Dekret über die Priesterausbildung gesagt wird, die jungen Theologen sollten „mit dem Heiligen Thomas als Meister“ lernen, „in die Heilsgeheimnisse spekulativ tiefer einzudringen“, so ist doch auch dies offenkundig ein frommer Wunsch geblieben."
Abonneren op:
Posts (Atom)