"Aan deze beschouwingen moeten Wij enkele opmerkingen toevoegen over het tabernakel. Zoals Wij zo-even zeiden: „De Heer is in zekere zin groter dan het altaar en het offer", zouden Wij nu kunnen zeggen: „Is het tabernakel, waar de Heer woont, die te midden van zijn volk is neergedaald, hoger dan het altaar en het offer?". Het altaar wint het van het tabernakel, omdat men er het offer des Heren op draagt. Het tabernakel bezit ongetwijfeld het „Sacramentum permanens"; maar het is niet een „altare permanens', omdat de Heer zich alleen maar op het altaar als offer opdraagt gedurende de viering van de H. Mis, maar niet na of buiten de H. Mis. In het tabernakel is hij daarentegen zolang aanwezig als de geconsacreerde gedaanten voortduren, zonder zich evenwel voortdurend te offeren. Men heeft het volste recht onderscheid te maken tussen de offerande van het Misoffer en de „cultus latreuticus", die de in de Eucharistie verborgen God-Mens wordt gebracht. Een beslissing van de H. Congregatie van de Riten, gedateerd 27 juli 1927, beperkt de uitstelling van het H. Sacrament gedurende de Mis (Acta Ap. Sedis, a. 19, 1927, pag. 289) tot het minimum; maar ze wordt gemakkelijk verklaard door de zorg om gewoonlijk de offerdaad en de cultus van eenvoudige aanbidding gescheiden te houden, opdat de gelovigen duidelijk het eigen karakter zullen begrijpen.
Toch is het bewustzijn van de eenheid belangrijker dan dat van deze verscheidenheid: het is één en dezelfde Heer, die op het altaar wordt geslachtofferd en in het tabernakel wordt vereerd en van daaruit zijn zegeningen verspreidt. Als men er goed van overtuigd was, zou men menige moeilijkheid vermijden,- men zou zich ervoor wachten om de betekenis van het een ten nadele van het ander te overdrijven en zich te verzetten tegen de besluiten van de H. Stoel.
Het Concilie van Trente heeft uitgelegd, welke; zielsgesteltenissen men moet hebben jegens het Heilig Sacrament: „Si quis dixerit, in sancto Eucharistiae sacramento Christum Unigenitum Dei Filium non esse cultu latreutico, etiam externo, adorandum, atque ideo nec festiva peculiari celebritate venerandum, neque in processionibus, secundum laudabilem et universalem Ecclesiae sanctae rituum et consuetudinem, sollemniter circumgestandum, vel non publice, ut adoretur, populo proponendum, et ejus adoratores esse idololatras: anathema sit” (Conc. Trid. Sessio XIII, can. 6).[Indien iemand zegt dat in het heilige sacrament van de Eucharistie, Christus, de ééngeboren Zoon van God, niet dient aanbeden te worden, zelfs uitwendig, met de cultus latriae; en dat Hij dus noch vereerd dient te worden met een bijzonder feestelijke viering, noch feestelijk in processies dient rondgedragen te worden, volgens de lofwaardige en universele rite van de heilige Kerk; of niet publiek aan het volk ter aanbidding dient voorgehouden te worden en dat Zijn aanbidders afgodendienaars zijn, a.s.] Si quis dixerit, non licere sacram Eucharistiam in sacrario reservari, sed statim post consecrationem necessario adstantibus distribuendam, aut non licere, ut illa ad infirmos honorifice deferatur: anathema sit” (Conc. Trid. l.c., can. 7). [Indien iemand zegt dat het niet toegestaan is dat de heilige Eucharistie bewaard wordt in het heiligdom, maar dat het dadelijk na de consecratie moet uitgedeeld worden aan de aanwezigen; of dat het niet toegestaan is dat het met eer naar de zieken wordt gebracht, a.s.] Wie deze leer van harte aanvaardt, denkt er niet aan objecties te formuleren tegen de aanwezigheid van het tabernakel op het altaar. In de Instructie van het Heilig-Officie „De arte sacra" van 30 juni 1952 (Acta Ap. Sedis, a. 44, 1952, p. 542-546), dringt de Heilige Stoel onder andere op dit punt aan: „Districte mandat haec Suprema S. Congregatio ut sancte serventur praescripta canonum 1268, par. 2 et 1269, par. 1: „SSma Eucharistia custodiatur in praecellentissimo ac nobilissimo ecclesiae loco ac proinde regulariter in altari maiore, nisi aliud venerationi et cultui tanti sacramente commodius et decentius videatur.... SSma Eucharistia servari debet in tabernaculo immovibili in media parte altaris posito" [Deze Hoogst Heilige Congregatie verordent dat de heilige voorschriften van canons 1268 § 2 en 1269 § 1 getrouw dienen te worden nageleefd : “De Allerheiligste Eucharistie dient bewaard te worden in de meest uitgelezen en eerbiedwaardige plaats in de kerk en daarom als regel in het hoofdaltaar tenzij een ander meer geschikt en gepast lijkt voor de verering en de eredienst voor dit zo groot sacrament … De Allerheiligste Eucharistie moet bewaard worden in een onbeweeglijk tabernakel, geplaatst in het middendeel van het altaar] (Acta Ap. Sedis l.c.,p. 544).
Het gaat niet zozeer om de materiële aanwezigheid van het tabernakel op het altaar als wel om een tendens, waarop Wij uw aandacht zouden willen vestigen, die van een mindere achting voor de tegenwoordigheid en de werking van Christus in het tabernakel. Men stelt zich tevreden met het offer van het altaar en men vermindert het belang van Degene, die het voltrekt. Welnu, de persoon van de Heer moet het centrum van de eredienst innemen, want deze verenigt de betrekkingen van het altaar en het tabernakel en geeft er de betekenis aan.
Vooreerst stelt de Heer zich door het offer van het Altaar tegenwoordig in de Eucharistie en Hij is in het tabernakel slechts als „memoria sacrificii et passionis suae". Het tabernakel van het altaar scheiden is het scheiden' van twee dingen, die door hun oorsprong en hun aard verenigd moeten blijven."
Ceterum autem placet hic opinionem: "In Eucharistia celebranda non nos invicem spectamus, sed Christum, qui est Oriens et Salvator noster"
Geen opmerkingen:
Een reactie posten