zaterdag, januari 24, 2009
Christus is dáár, in het Tabernakel, op het Altaar
De katholieke leer over de werkelijke aanwezigheid van Christus in de gedaanten van brood en wijn bevat de ‘claim’ dat 1/ de aanwezigheid niet verklaard kan worden door een beroep te doen op subjectieve of psychologische elementen. M.a.w. Christus is niet aanwezig omdat ik (of de priester) dit geloof of wil. 2/ de geconsacreerde ‘zaken’ zijn, wat betreft hun fysieke eigenschappen en vermogens, net hetzelfde als zouden ze niet zijn geconsacreerd. M.a.w. het Lichaam van Christus en het Bloed van Christus zien er hetzelfde uit, zijn qua smaak hetzelfde, etc. als brood en wijn. 3/ de geconsacreerde ‘zaken’ zijn niet enkel een symbool van Christus in de zin dat ze enkel verwijzen naar iets anders zoals een verkeersteken verwijst naar een bepaalde verkeersregel. De bewering dat deze ‘zaken’ Zijn Lichaam en Bloed zijn is letterlijk waar: indien iemand naar de geconsacreerde elementen zou wijzen en zeggen ‘Dat is Christus’, dan zou deze uitspraak letterlijk waar zijn.
Sint-Thomas en de andere middeleeuwse leraren drukken deze geloofswaarheid uit door te zeggen dat het Lichaam en Bloed van Christus in de Eucharistie “per modum substantiae” of “secundum modum substantiae” er is. “Het Lichaam van Christus is in dit sacrament eigenlijk en onmiddellijk op de wijze van de substantie” (S. Th. III, q. 76, a. 3 ad 2) op dezelfde wijze waarin eerst, voorafgaand aan de consecratie, de substantie van brood en wijn er zijn onder dezelfde gedaanten of accidenten, die na de consecratie, overgebleven zijn en de eucharistische gedaanten vormen. Immers de ‘verandering’ gaat van substantie (brood) naar substantie (Lichaam en Bloed van Christus): “de substantie van het Lichaam van Christus volgt in dit sacrament de substantie van het brood op” (S. Th. III, q. 76, a. 5).
Stap 1: Natuurlijke toestand
Om dus tot op zekere hoogte te verstaan hoe het Lichaam en Bloed van Christus bestaan in dit sacrament, is het nodig om te onderzoeken op welke wijze het brood, d.w.z. de substantie van het brood, eerst bestond. De aanwezigheid van deze hostie voorafgaand aan de consecratie –zoals in elk ander stuk brood- heeft de volgende kenmerken (die trouwens toekomen aan de aanwezigheid van de substantie in eender welk lichaam): 1/Het brood als zodanig wordt niet gevat door de zintuigen. De zintuigen zijn enkel vatbaar voor de accidenten van het brood: geur, smaak, etc. Het brood als zodanig wordt gevat door het verstand. (Dit is de leer dat de substantie een sensibele per accidens is, zie Elders, L., De natuurfilosofie van Sint-Thomas van Aquino, Brugge 1989); 2/Het brood is in geheel de hostie, dus in elk van de delen; 3/ Voorafgaand aan de consecratie, zijn er in de hostie, naast de substantie, tevens accidenten die gemeenschappelijk zijn aan alle lichamen of accidenten die kenmerkend zijn voor het brood en waarneembaar door de zintuigen. In het bijzonder is er het accident van de uitgebreidheid, waardoor aan deze portie brood een plaats gegeven wordt die exclusief toekomt aan dit brood. Door deze uitgebreidheid kan het brood zich hier bevinden en niet elders op hetzelfde moment. De plaats van de hostie is het bepaalde gedeelte van de ruimte dat ingenomen wordt door de uitgebreidheid of oppervlakte van het brood op een bepaald moment.
Stap 2: Bovennatuurlijke toestand
Passen we dit nu toe op de geconsacreerde hostie. De aanwezigheid van het Lichaam van Christus “op de wijze van de substantie” (per modum substantiae) in de geconsacreerde hostie heeft dus 1/ als gevolg dat het Lichaam van Christus niet waargenomen kan worden door de zintuigen maar enkel met het verstand, verlicht door het geloof. 2/Het Lichaam van Christus bevindt zich in geheel de hostie en in elk deel ervan. 3/ Echter, het grote verschil met het brood in de niet-geconsacreerde hostie is dat in de geconsacreerde hostie ook de accidenten van het Lichaam van Christus, zoals de vorm, kleur, etc. niet aanwezig zijn volgens de hun natuurlijke wijze, d.w.z. volgens hun eigen wijze (dit is het Lichaam van Christus zoals zich dat in de hemel bevindt), maar op de wijze van de substantie.
Wanneer we moeten zeggen dat het Lichaam van Christus, substantie en accidenten, is in het Tabernakel of op het Altaar “op de wijze van de substantie”, d.w.z. zonder een plaats in te nemen, dan is dit in feite een antwoord op de evidente vraag van het verstand hoe het mogelijk is dat een menselijk lichaam van normale dimensie zoals het lichaam van Christus zich helemaal in een klein stukje, geconsacreerde hostie zich kan bevinden. Maar er is meer. Sint-Thomas zegt dat “op geen enkele wijze het Lichaam van Christus in dit sacrament plaatselijk (localiter)” aanwezig is. Maar dit betekent niet dat het Lichaam van Christus niet, zoals het katholieke geloof en Sint-Thomas stelt “waarlijk, werkelijk en substantieel” in dit sacrament is. Dit betekent ook niet dat men geen precieze plaats zou kunnen aanwijzen. Zoals gezegd is de plaats van een lichaam het deel van de ruimte dat ingenomen wordt door de dimensie van het lichaam. Inderdaad nemen de dimensies van het eucharistisch Lichaam van Christus geen ruimte in aangezien zij op de wijze van de substantie aanwezig zijn. Maar het Lichaam van Christus in de geconsacreerde hostie is in de gedaanten of accidenten van brood en wijn gebleven na de consecratie. Eén van deze gedaanten bestaat in de dimensie of oppervlakte van brood en wijn. Deze oppervlakten nemen een plaats in in de ruimte, zijn op een plaats, zoals dit het geval was voorafgaand aan de consecratie toen deze accidenten verenigd waren met de eigenlijke substantie, nl. brood en wijn. Door middel van de oppervlakte en van de andere accidenten van brood en wijn, hebben het Lichaam en het Bloed van Christus een verhouding met de plaats. “Christus, als tegenwoordig onder dit sacrament, heeft geen verhouding tot de plaats krachtens Zijn eigen afmetingen maar krachtens de afmetingen van de sacramentele gedaanten, met als gevolg dat overal, waar die gedaanten zijn, ook Christus Zelf (ipse Christus) is.” (S. Th. III, q.81, a. 1 ad 2) Dus de plaats, d.w.z. het gedeelte van de ruimte waar de geconsacreerde hostie zich bevindt, “is niet in eigenlijke zin gevuld door de substantie van het Lichaam van Christus, die er niet ‘localiter’ is, maar door de sacramentele gedaanten.” (S. Th. III, q. 76, a. 5, ad 2).
Besluit
In deze zin moeten we dus zeggen dat het Lichaam van Christus werkelijk aanwezig is op het altaar, in het Tabernakel, in de mond van wie de H. Communie ontvangt etc. en tegelijkertijd in een onmetelijk aantal andere plaatsen, d.w.z. waar zich de eucharistische gedaanten bevinden.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten