Wij reproduceren de opiniebijdrage van J. Oostveen, Ecclesia Dei Delft en vicevoorzitter van IFUV, gepubliceerd in het Katholiek Nieuwsblad van 9 januari, 2009
De Tridentijnse liturgie
Met belangstelling heb ik de mening van de heer Bodar in KN van 19 december gelezen. Allereerst wil ik mij aansluiten bij de vreugde dat de verzoening tussen de St.-Willibrordusgemeenschap en het aartsbisdom Utrecht tot stand is gekomen. Dit des te meer daar ik namens het bestuur van de St.-Willibrordstichting als bemiddelaar de eerste voorbereidende gesprekken met het aartsbisdom heb gevoerd. Met de heer Bodar hoop ik dat de gewone en de buitengewone uitdrukking van de Romeinse ritus in de Utrechtse ‘Willie’ vreedzaam naast elkaar zullen bestaan, en wel iedere zondag beide uitdrukkingen van het Romeinse Missaal. En dat de gewone uitdrukking (Missaal 1969) niet alleen op een goede en juiste wijze door de buitengewone uitdrukking (Missaal 1962 of ‘Tridentijnse liturgie’) zal worden bevrucht, maar dat deze bevruchting ook mag doorwerken in de zielen van de priesters en de gelovigen die ermee in aanraking komen.
Daarentegen kan ik mij niet vinden in Bodars oordeel “Ik vind de nieuwe Mis mooier.” Natuurlijk is dit een subjectief oordeel en mag iedereen er anders over denken. Echter, daar waar hij ter onderbouwing van zijn stelling wat meer op de buitengewone uitdrukking van de Romeinse ritus ingaat, slaat hij toch enige planken flink mis. Kennelijk is hij onvoldoende geïnformeerd om een juist oordeel te geven.
Een feit is dat inzake de Tridentijnse liturgie er vele verschijningsvormen bestaan: van de ingetogen ‘stille’ Mis tot de uitbundige polyfonie en meerstemmig gezongen Missen, alsook de meer mystieke vorm die geheel in het gregoriaans gezongen wordt. Hierin bestaat feitelijk geen onderscheid tussen de buitengewone en een goede uitvoering van de gewone uitdrukking. Tenslotte is het allergrootste deel van de kerkmuziek veel ouder dan het Missaal van 1969 en juist voor de Tridentijnse liturgie geschreven.
Zo is de Tridentijnse liturgie geen liturgie van de zestiende eeuw, maar gaat zij als de Romeinse liturgie veel verder terug. Inderdaad is deze liturgie naar aanleiding van het Concilie van Trente in lichte mate herzien, waaraan zij de uitdrukking ‘Tridentijnse liturgie’ heeft te danken, maar haar oorsprong dateert uit de eerste eeuwen van de Kerk. Daarom ook zegt onze H. Vader Benedictus XVI in het motu proprio Summorum Pontificum dat “de buitengewone uitdrukking wegens het eerbiedwaardige en oude gebruik ervan de gepaste eer dient te genieten”.
Zo is de door Bodar aangehaalde “verticaliteit” van de Tridentijnse liturgie niet een in de zestiende eeuw toegevoegd element. Integendeel: zij behoort vanaf de oorsprong van de Kerk tot de Lex orandi, Lex credendi van de Kerk. Ditzelfde geldt ook voor zijn opmerking over de “vele herhalingen, het eindeloos gekniel, eindeloos kruisjes”, waarbij de kanttekening gemaakt moet worden dat juist in de hervorming van Trente het aantal keren knielen en kruistekens maken reeds is gereduceerd ten opzichte van ervoor. Met dit alles liggen de Lex orandi en de Lex credendi van de Tridentijnse liturgie volledig verankerd binnen een liturgische traditie van twintig eeuwen. [Ter onderstreping van dit element, verwijzen wij graag naar de door ons gepubliceerde vertaling van de uitleg door Sint-Thomas van Aquino (1224/5-1274) over de betekenis van de kruistekens in de Romeinse Canon. Tevens raden wij de lectuur aan van het Rationale Divinorum Officiorum van Wilhelm Durandus (1237-1296) een analyse en waardering van de symboliek van de liturgie. Twee pre-Tridentijnse en dus 'onbevooroordeelde'getuigen!]
Dit laatste is, helaas, niet het geval met het Missaal uit 1969. Deze hervorming is op diverse punten zelfs in strijd met de wil van de Concilievaders van Vaticanum II. De wijzigingen en aanpassingen in dit Missaal zijn zo veeltallig en zo groot als zich nooit te voren in de geschiedenis heeft voorgedaan. Hierdoor zijn vele gebeden in dit Missaal niet meer zo eenduidig als in het Missaal van 1962. Natuurlijk kunnen deze gebeden op een juiste wijze volgens de Lex orandi, Lex credendi van de Kerk worden gelezen en bezit een op deze wijze gecelebreerde Mis een zekere schoonheid. Echter, een garantie daartoe hebben we niet.
Dat deze intrinsieke garantie ontbreekt, kan onder verwijzing naar vele praktijken in het recente verleden en het heden zonder meer worden vastgesteld. Daarbij gaat het veelal om de hermeneutiek (uitleg) van de continuïteit tegenover hermeneutiek van de discontinuïteit (de breukideologie). Bij de hermeneutiek van de continuïteit staat Vaticanum II als een continu element binnen de Traditie en worden zijn documenten in eenheid met de Traditie verklaard. Terwijl inzake de discontinuïteit Vaticanum II als een breuk tegenover het verleden wordt geplaatst, een nieuw begin met nieuwe verworvenheden die staan tegenover de traditionele gebruiken en waarbij Vaticanum II met een beroep op de “geest van het Concilie” wordt verklaard volgens allerlei eigen interpretaties die niets meer met de Conciliedocumenten van doen hebben.
Daarom ligt hier, in tegenstelling tot wat de eerwaarde heer Bodar meent dat de paus denkt, de kern van de zaak in de hervorming van de hervorming van 1969, met als norm het Missaal van 1962 en de wil van de Concilievaders. Het motu proprio Summorum Pontificum is hierin een stap tot bevrijding van het Missaal van 1969 uit de klauwen van de breukideologie. Het ontideologiseren van het Missaal van 1969, door de eenduidige Lex orandi, Lex credendi van de Kerk in de vorm van het Missaal van 1962 ernaast te plaatsen, opdat vervolgens de hervorming van de hervorming min of meer pijnloos kan plaatsvinden.
Ir. J.P. Oostveen, Stichting Ecclesia Dei Delft en internationale vicevoorzitter van Una Voce.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten