zaterdag, juli 11, 2009

De CDF antwoordt op de "Recife-Case"

We maakten eerder reeds melding over het protest dat Mgr. Rino Fisichella's artikel uitgelokt had, ook bij leden van de Akademie voor het Leven (bij 27 van de 46, aldus Sandro Magister), waar hij de president van is. Het feitenrelaas is te vinden bij Sandro Magister.
Deze morgen heeft de OR het volgende artikel laten verschijnen van de Congregatie voor de Geloofsleer.

Verklaring van de Congregatie voor de Geloofsleer

Over abortus provocatus


1. Recent zijn verschillende brieven aan de Heilige Stoel gezonden geworden, ook vanwege hooggeplaatste personen in het politieke en kerkelijke leven, die navraag hebben gedaan over de verwarring die ontstaan is in verschillende landen, in het bijzonder in Latijns-Amerika, volgend op de manipulatie en instrumentalisatie van een artikel van Zijn Excellentie Mgrs. Rino Fisichella, President van de Pauselijke Academie voor het Leven, over de trieste gebeurtenissen van het “Braziliaanse meisje”. In dit artikel, verschenen in de L’Osservatore Romano van 15 maart 2009, werd de leer van de Kerk voorgesteld, evenwel rekening houdend met de dramatische situatie van het genoemde meisje, die –zoals vervolgens kon naar verwezen worden – begeleid was geworden met elke pastorale sensitiviteit, in het bijzonder door toenmalige aartsbisschop van Olinda en Recife, Zijn Excellentie Mgr. José Cardoso Sobrinho.

2. Terzake herhaalt de Congregatie voor de Geloofsleer dat de leer van de Kerk over abortus provocatus niet is veranderd en niet kan veranderen. Deze leer is uiteengezet in de nummers 2270-2273 van de Catechismus van de Katholieke Kerk op volgende wijze:
“Het menselijk leven moet volstrekt geëerbiedigd en beschermd worden vanaf het moment van de conceptie. Vanaf het eerste ogenblik van zijn bestaan moeten de rechten van de persoon voor elk menselijk wezen erkend worden, waaronder het onschendbaar recht op het leven, een recht dat aan elk onschuldig wezen toekomt. Voordat ik u in de moederschoot vormde, koos ik u uit; voordat ge geboren werd, bestemde ik u voor Mij (Jer. 1, 5). Mijn diepste wezen is U niet verborgen. Toen ik geheimnisvol werd voortgebracht, mijn levensdraden in de schoot gevlochten werden (Ps. 139, 15).”
“Vanaf de eerste eeuw heeft de Kerk voorgehouden dat elke opzettelijke abortus ("abortus provocatus") een moreel kwaad is. Dit onderricht is nooit veranderd. Het blijft een vaste leer. De rechtstreekse vruchtafdrijving, die als doel of als middel gewild wordt, is ernstig in strijd met de zedenwet: Gij zult het kind niet doden door abortus en de pasgeborene zult gij niet laten sterven. (Didachè 2,2) God immers, de Heer van het leven, heeft aan de mensen de uitmuntende taak toevertrouwd om zorg te dragen voor het leven; deze taak moet op menswaardige wijze worden vervuld. Daarom moet het leven reeds vanaf de ontvangenis met uiterste zorg worden beschermd; vruchtafdrijving en kindermoord zijn afschuwwekkende misdaden. (Gaudium et spes, 51).”
“De formele medewerking aan abortus is een zware zonde. De Kerk bestraft deze misdaad tegen het menselijk leven met de kerkelijke straf van excommunicatie: "Wie vruchtafdrijving bewerkt met daadwerkelijk gevolg, loopt een excommunicatie van rechtswege op" (CIC can 1398) "door het feit zelf dat hij het misdrijf begaat" (CIC can 1314) en volgens de voorwaarden bepaald door het kerkelijk recht. (CIC can 1323-1324) Hiermee wil de Kerk niet het terrein van de barmhartigheid inperken. Maar wel maakt ze hiermee duidelijk hoe zwaar deze misdaad is en hoe onherstelbaar de schade, toegebracht aan het onschuldige slachtoffer, aan zijn ouders en aan de hele samenleving.”

3. Het onvervreemdbaar recht op het leven van elk menselijk, onschuldig individu vormt een constitutief element van de burgerlijke gemeenschap en van haar wetgeving: “De onvervreemdbare rechten van de persoon moeten echter door de burgerlijke samenleving en de politieke overheid worden erkend en gerespecteerd; deze rechten van de mens hangen noch van de afzonderlijke individuen noch van de ouders af en vertegenwoordigen ook geen concessie van de samenleving en de staat: ze behoren tot de menselijke natuur en zijn eigen aan de persoon krachtens de scheppingsdaad, waaraan hij zijn oorsprong heeft ontleend.
Onder deze fundamentele rechten moeten in dit verband worden vermeld: het recht van ieder menselijk wezen op leven en lichamelijke integriteit vanaf het moment van de ontvangenis tot de dood; … op het moment dat een positieve wet een categorie menselijke wezens berooft van de bescherming welke de burgerlijke wetgeving hun moet verlenen, wijst de staat de gelijkheid van allen voor de wet af. Wanneer de staat zijn macht niet in dienst stelt van de rechten van ieder burger, en vooral van wie het zwakste is, worden de grondslagen van de rechtsstaat zelf ondermijnd…. Ten aanzien van de eerbiediging en bescherming welke aan het ongeboren kind vanaf zijn ontvangenis moet worden gewaarborgd, zal de wet in geëigende strafmaatregelen moeten voorzien voor elke opzettelijke schending van zijn rechten.” Congregatie voor de Geloofsleer, Instructie Donum vitae, deel 3)

4. In de encycliek Evangelium vitae heeft Paus Johannes Paulus II deze leer herbevestigd met zijn gezag als Opperste Herder van de Kerk: “Met de autoriteit die Christus heeft overgedragen aan Petrus en zijn Opvolgers, in gemeenschap met de bisschoppen - die bij verschillende gelegenheden abortus hebben veroordeeld en die in voornoemde consultatie, verspreid over de wereld als zij waren, unanieme overeenstemming met deze leer hebben betoond - verklaar ik daarom dat rechtstreekse abortus, dat wil zeggen gewild als doel of als middel, altijd een zwaar zedelijk misdrijf vormt, aangezien het opzettelijk doden van een onschuldig menselijk wezen betekent. Deze leer stoelt op de natuurwet en op het geschreven Woord van God, wordt doorgegeven door de Overlevering van de Kerk en geleerd door het gewone en algemene Leergezag.” (nr. 62)
Wat betreft de abortus provocatus in enkele moeilijke en complexe gevallen, geldt het duidelijke en precieze onderricht van Paus Johannes Paulus II: “Zeker, de beslissing om een abortus te ondergaan is vaak tragisch en pijnlijk voor de moeder, wanneer de beslissing om zich te ontdoen van de vrucht van de conceptie niet gemaakt wordt om puur egoïstische redenen of uit gemakzucht, maar vanuit de wens om bepaalde belangrijke waarden te beschermen zoals haar eigen gezondheid of een fatsoenlijke levensstandaard voor de andere gezinsleden. Soms vreest men dat het ongeboren kind zodanige levensomstandigheden te wachten staan dat het beter zou zijn als de geboorte niet plaatsvond. Niettemin kunnen deze en soortgelijke redenen, hoe ernstig en tragisch ook, het opzettelijk doden van een onschuldig menselijk wezen nooit rechtvaardigen.” (Encycliek Evangelium vitae, nr. 58)

5. Wat betreft de problematiek van welbepaalde medische behandelingen met als doel om de gezondheid van de moeder te vrijwaren, dient men goed te onderscheiden tussen twee verschillende feiten. Enerzijds een interventie die direct de dood van de foetus veroorzaakt, welke soms op zeer ongepaste wijze “therapeutische” abortus wordt genoemd en die nooit toegelaten kan zijn in de mate het de directe doding van een onschuldig menselijk wezen betreft. Anderzijds een interventie die niet in zich abortief is en als bijkomend gevolg de dood van het kind kan hebben: “Indien bijvoorbeeld de redding van het leven van de toekomstige moeder, onafhankelijk van de ernst van haar toestand, dringend een chirurgische handeling zou vragen of een andere therapeutische toepassing, welke als bijkomend gevolg zou hebben –op geen enkele wijze gewild, maar onvermijdelijk- de dood van de foetus, dan zou men zulk een handeling niet een directe aanslag op het onschuldige leven kunnen noemen. Onder deze voorwaarden kan de handeling als toegelaten beschouwd worden, zoals andere, gelijkaardige medische interventies, zelfs als het goederen van een hoge waarde, zoals het leven, betreffen en indien het niet mogelijk is om het uit te stellen tot na de geboorte van het kind, noch zijn toevlucht te nemen tot een andere, effectieve remedie. (Pio xii, Discorso al "Fronte della Famiglia" e all'Associazione Famiglie numerose, 27 november 1951).

6. Wat de verantwoordelijkheid van de gezondheidswerkers betreft, dient men de woorden van Paus Johannes Paulus II in herinnering te roepen: “Hun beroep maakt hen tot hoeders en dienaars van het menselijk leven. In de huidige culturele en sociale context, waarin de wetenschap en de praktijk van de geneeskunde het risico lopen de hun eigen ethische dimensie te verliezen, kunnen zij soms sterk bekoord worden om tot initiatiefnemers van de manipulatie met het leven of tot voltrekkers van de dood te worden. In het licht van deze bekoring is hun verantwoordelijkheid tegenwoordig enorm toegenomen. Haar diepste inspiratie en haar sterkste steun liggen in de intrinsieke en niet te ontkennen ethische dimensie van het medisch beroep, iets dat al erkend werd door de oude en nog steeds belangrijke eed van Hippocrates die van iedere dokter verlangt dat hij of zij zichzelf verbindt tot absoluut respect voor het menselijk leven en zijn heiligheid”. (Encycliek Evangelium vitae, n. 89).

(©L'Osservatore Romano - 11 juli 2009)
Vertaling: Drs. J. Vijgen

Geen opmerkingen: