Wij publiceren hier onze vertaling uit het Latijn van een schrijven van kardinaal Alfredo Ottaviani (29 oktober 1890-3 augustus 1979), gedateerd 24 juli 1966 en gericht aan de Bisschoppenconferenties. Deze vertrouwelijke brief vroeg o.a. aan de Bisschoppenconferenties om de Congregatie in te lichten omtrent dwalingen inzake een tien-tal thema's. Aangezien deze brief echter uitlekte (zie voetnoot onderaan onze vertaling), werd deze gepubliceerd in de Acta Apostolica Sedis.
De actuele waarde van deze brief heeft betrekking op het misbruik van de zielen van de gelovigen door nalatigheid en de dringende noodzaak van een
hermeneutiek van de continuïteit
Om deze brief te situeren, geven we enkele feiten en teksten uit de onmiddellijke voorgeschiedenis.
A) 11 oktober 1962, Gaudet Mater Ecclesia: Openingstoespraak van Vaticanum II van de Zalige Paus Johannes XXIII
"Wat onze tijd betreft maakt de Bruid van Christus echter liever gebruik van het geneesmiddel der bamihartigheid dan van de wapenen der gestrengheid; meer dan door te veroordelen wil zij de noden van deze tijd tegemoet komen door te wijzen op de kracht van haar leer. Niet omdat er geen valse leer, geen gevaarlijke meningen en begrippen zouden bestaan, waarvoor men zich moet hoeden en die men moet bestrijden; maar omdat zij alle zo duidelijk in strijd zijn met de juiste zedelijke normen en zulke verderfelijke vruchten opleveren, dat de mensen deze thans reeds uit zichzelf veroordelen, namelijk vooral die levensvormen, die God en Zijn wetten verachten, die al teveel vertrouwen doen stellen in de technische vooruitgang en die naar een voorspoed streven, welke uitsluitend op de gemakken van het leven gericht is."
Dit fragment riep bij velen het idee op dat veroordelingen door de Kerk niet meer van deze tijd waren en werd, ook door bisschoppen, ingeroepen als voorwendsel tot het zich niet kwijten van hun taak.
B) 25 december 1964: Kersttoespraak van Paus Paulus VI tot de Curie:
“Wanneer wij bij dit overzicht onze blik zouden moeten richten op andere feiten en aspecten van het kerkelijk leven, dan zou dit een zeer lange en niet altijd bemoedigende opsomming worden. kunnen wij bijv. zwijgen over onze bezorgdheid omtrent een zekere lichtvaardigheid waarmee sommigen, overigens goede katholieken overhellen naar een ideologisch en praktisch relativisme, dat de problemen van het christelijk leven meent te kunnen oplossen langs de gemakkelijke weg van een zich aansluiten bij gangbare wereldse opvattingen?”
C) 3 september 1965: Encycliek Mysterium Fidei waarin Paus Paulus VI zijn “ernstige pastorale bezorgdheid en ongerustheid” uitdrukt over “verwarrende” en “afwijkende” meningen omtrent de H. Eucharistie
D) 7 december 1965: Motu Proprio Integrae servandae: de naam en de regels van het Heilig Officie worden gewijzigd. Voortaan is de naam ‘Congregatie voor de Geloofsleer’ met als taak o.a. : “Nr. 4. Zij onderzoekt de nieuwe leerstellingen en opinies, op éénder welke wijze verspreid; bevordert onderzoek in de materie en congressen van geleerden; zij veroordeelt echter de leerstellingen waarvan zij vaststelt dat ze in tegenstelling zijn met de principes van het geloof na echter de Bisschoppen van de regio aanhoort te hebben, indien zij er een bijzonder belang bij hebben. Nr. 5: Zij onderzoekt nauwkeurig de werken die haar overhandigt worden en, indien nodig, veroordeelt deze, na echter de auteur gehoord te hebben. Aan de auteur wordt de mogelijkheid gegeven zich te verdedigen, ook schriftelijk, en de veroordeling gebeurt niet zonder eerst de Ordinarius gewaarschuwd te hebben, zoals reeds vastgelegd is in de Constitutie ‘Sollicita ac provida’ van Onze Voorganger Benedictus XIV.”
E) 3 januari 1966: Motu Proprio Finis Concilio : oprichting van de “Centrale Commissie voor de coördinatie van de werkzaamheden na het Concilie en de interpretatie van de decreten van het Concilie
F) 14 juni 1966: Notificatie Post litteras apostolicas van Kardinaal Ottaviani, Pro-Prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer (de integrale tekst luidt:)
"Immers, na ‘Integrae servandae’ –zo staat te lezen in de notificatie- zijn er vele vragen gekomen omtrent de status van de Index van verboden boeken. “Na de Apostolische Brief ‘Integrae servandae’, gegeven in de vorm van een motu proprio op 7 december 1965, zijn er niet weinig vragen gericht aan de Heilige Stoel omtrent de toestand van de Index van de verboden boeken, welke tot nu toe bewaard werd door de Kerk om, volgens goddelijk mandaat, de integriteit van het geloof en de zeden te bewaren. Om op vernoemde vragen te antwoorden, meldt de Congregatie voor de Geloofsleer dat, nadat het gesproken heeft met de Heilige Vader, de Index zijn morele kracht blijft behouden inzoverre deze het geweten van de christenen leert op de hoede te zijn, krachtens een eis van dezelfde natuurwet, voor deze geschriften die het geloof en de goede zeden in gevaar kunnen brengen. Maar tezelfdertijd meldt de Congregatie dat de Index de kracht van de kerkelijke wet heeft met de daarbij verbonden censuren.
Daarom vertrouwt de Kerk in het volwassen geweten van de gelovigen, vooral van de auteurs en de katholieke uitgevers en zij die zich bezighouden met de opvoeding van de jongeren. Zij plaatst haar meest vaste hoop in de waakzame zorg van de afzonderlijke Ordinarii en van de Bisschoppenconferenties aan wie het recht en de taak toekomt schadelijke werken te onderzoeken en ook te voorkomen en indien dit het geval zou zijn, te laken en te veroordelen.
De Congregatie voor de Geloofsleer, volgens de geest van de apostolische brief ‘Integrae servandae” en de decreten van het Tweede Vaticaans Concilie deelt mee dat zij ter volledige beschikking staat, indien nodig, van de Ordinarii van de katholieke wereld om te helpen in hun ijver om gepubliceerde werken te beoordelen, in de bevordering van een gezonde cultuur tegenover een gevaarlijke cultuur en dit in verbondenheid met instituten en universiteiten.
Indien echter leerstellingen en meningen, welke gericht zijn tegen de principes van geloof en zeden, alsnog verspreiding vinden en hun schrijvers, na welwillend uitgenodigd te zijn om deze te corrigeren, dit niet willen doen, dan zal de Heilige Stoel rechtens en vanuit haar taak zulke geschriften alsnog publiek veroordelen, om met billijke gestrengheid te voorzien in wat goed is voor de zielen.
Vervolgens zal zij op gepaste wijze erin voorzien dat de christengelovigen bekend worden met het oordeel van de Kerk omtrent de gepubliceerde werken.
Gegeven te Rome, vanuit de gebouwen van het H. Officie, op 14 juni 1966."
Hier volgt nu de vertaling van de brief van kardinaal Ottaviani, soms ook genoemd naar de openingswoorden "Cum Oecumenicum Concilium"
Aan de Eerbiedwaardige Voorzitters van de Bisschoppenconferenties
*
Aangezien het Oecumenisch Concilie Vaticanum II, dat onlangs tot een gelukkig einde is gebracht, uiterst wijze documenten heeft afgekondigd, -zowel wat betreft leerstellige als disciplinaire zaken-, om het leven van de Kerk met goed gevolg te bevorderen, rust op geheel het volk van God de ernstige taak om zich met alle kracht ertoe te bekommeren dat datgene gerealiseerd wordt wat, onder leiding van de Heilige Geest en door de zeer omvangrijke vergadering van Bisschoppen, onder het voorzitterschap van de Summus Pontifex, is voorgesteld en afgekondigd geworden.
Aan de Hiërarchie komt echter het recht en de taak toe om de vernieuwing die door het Concilie begonnen is te bewaken, te richten en te bevorderen zodat de Documenten en Decreten van datzelfde Concilie op juiste wijze geïnterpreteerd worden en met precisie worden toegepast in getrouwheid aan hun betekenis en geest. Want deze leer moet door de Bisschoppen bewaard worden, zij bezitten immers het ambt van het onderricht onder het hoofd van Petrus. Het is inderdaad lovenswaardig dat vele Herders reeds begonnen zijn de leer van het Concilie op gepaste wijze uit te leggen.
Helaas bereiken ons uit vele delen van de wereld ongunstige berichten over toenemende misbruiken in de interpretatie van de leer van het Concilie als ook over vreemdsoortige en vermetele opinies die hier en daar opduiken welke de zielen van vele gelovigen niet weinig verstoren. Studies en inspanningen om de waarheid grondiger te onderzoeken zijn lovenswaardig op voorwaarde dat goed onderscheiden wordt tussen wat geloofd moet worden en wat een mening is. Uit de documenten die door deze Heilige Congregatie zijn onderzocht geworden, blijkt dat er niet weinig uitspraken zijn die de grenzen van de loutere opinie of hypothese makkelijk overschrijden en tot op zekere hoogte het dogma zelf en de fundamenten van het geloof lijken aan te tasten.
Het is nuttig om uit deze uitspraken en dwalingen bij wijze van voorbeeld enkele te vernoemen zoals deze naar voren komen uit de rapporten van geleerde mannen als ook uit gepubliceerde geschriften.
1) Ten eerste is er de Heilige Openbaring zelf: er zijn er immers die een beroep doen op de Heilige Schrift met opzettelijke terzijdestelling van de Overleving, maar de reikwijdte en kracht van de Bijbelse inspiratie en foutloosheid beperken en de waarde van de historische teksten niet op de juiste wijze begrijpen.
2) Wat de Geloofsleer betreft: er wordt gezegd dat de dogmatische formuleringen dusdanig onderworpen zijn aan de historische evolutie dat de objectieve betekenis zelf van deze dogmatische formuleringen onderworpen is aan veranderingen.
3) Het gewone Leergezag van de Kerk, en vooral dat van de Paus van Rome, wordt soms zodanig verwaarloosd en geringschat dat het ongeveer herleidt wordt tot het domein van wat een opinie is.
4) Sommigen erkennen nauwelijks de objectieve, absolute, zekere en onveranderlijke waarheid en onderwerpen alles aan een vorm van relativisme maar dit op basis van de valse grond dat elke waarheid noodzakelijkerwijze het ritme van de evolutie van het geweten en de geschiedenis volgt.
5) Zelfs de aanbiddenswaardige Persoon van Onze Heer Jezus Christus wordt aangevallen wanneer in het heroverwegen van de christologie zulke concepten over de natuur en de persoon worden gebruikt die nauwelijks kunnen verzoend worden met de dogmatische definities. Een soort van christologisch humanisme sluipt binnen wegens de reductie van Christus tot de toestand van een loutere mens die allengs het bewustzijn van zijn goddelijk Zoonschap verwierf. Zijn maagdelijke ontvangenis, Zijn wonderen, ja zelfs Zijn Verrijzenis worden met woorden toegegeven maar in werkelijkheid herleid tot de loutere natuurlijke orde.
6) Zo ook in het theologische traktaat over de Sacramenten worden sommige elementen ofwel niet behandeld ofwel verkrijgen ze onvoldoende aandacht, vooral wat de Allerheiligste Eucharistie betreft. Het ontbreekt niet aan diegenen die de werkelijke tegenwoordigheid van Christus onder de gedaanten van brood en wijn ter discussie stellen en een overdreven symbolisme voorstaan alsof brood en wijn niet door de transsubstantiatie veranderen in het Lichaam en Bloed van Onze Heer Jezus Christus, maar louter overgebracht worden tot een bepaalde betekenis. Er zijn er ook die voorstaan dat het begrip ‘agapè’ met betrekking tot de Mis méér gepast is dan het idee van het Offer.
7) Sommigen verkiezen het Sacrament van de Penitentie te verklaren als een middel van de verzoening met de Kerk en geven hierbij onvoldoende uitdrukking aan de verzoening met God zelf die beledigd is geworden. Zij beweren ook dat voor de viering van dit Sacrament de persoonlijke belijdenis van de zonden niet noodzakelijk is en dus bekommeren zij zich om enkel uitdrukking te geven aan de sociale functie van de verzoening met de Kerk.
8) Evenmin ontbreekt het aan diegenen die de leer van het Concilie van Trente over de erfzonde ofwel geringschatten ofwel zodanig becommentariëren dat de erfschuld van Adam en de overdracht van de zonde zelf tenminste verduisterd worden.
9) Niet minder dwalingen worden uitgedragen in het gebied van de moraaltheologie. En inderdaad, niet weinigen durven de objectieve natuur van de moraliteit te verwerpen; anderen aanvaarden niet de natuurwet en verklaren dat de zogenaamde ‘situatie-moraal’ legitiem is. Schadelijke meningen worden verkondigd over de moraliteit en verantwoordelijkheid in zaken van seksualiteit en huwelijk.
10) Naast al datgene moet een opmerking toegevoegd worden over het oecumenisme. Gewis, de Apostolische Stoel looft diegenen die, in de geest van het Conciliaire Decreet over het oecumenisme, ondernemingen verrichten ter bevordering van de liefde voor de afgescheiden broeders en welke hen leiden naar de eenheid van de Kerk. Maar Zij is bedroefd omdat het niet ontbreekt aan diegenen die het Conciliaire Decreet op hun eigen wijze interpreteren en ijveren voor een bepaalde oecumenische activiteit die de waarheid van het Geloof en de eenheid van de Kerk beledigt door een gevaarlijk irenisme en onverschilligheid te verkiezen, welke volledig vreemd is aan de geest van het Concilie.
Deze dwalingen en gevaren, welke afzonderlijk her en der verbreid zijn, maar in deze brief onder de vorm van een beknopte synthese verzameld, worden aan de locale Ordinarii aangeboden opdat elkéén volgens zijn ambt en taak zich bekommert om deze te beteugelen of te trachten te voorkomen.
Dit Heilig Dicasterie vraagt echter met aandrang dat de Ordinarii van deze plaatsen, verenigd in hun Bisschoppenconferenties, deze behandelen en dit over te brengen aan de Heilige Stoel, samen met hun advies, vóór het feest van de Geboorte van Onze Heer Jezus Christus van het lopende jaar.
Deze brief, wier publicatie omwille van klaarblijkelijke redenen van voorzichtigheid niet geoorloofd is, dient onder strikt geheim gehouden te worden door de Ordinarii en door alle anderen aan wie zij oordelen deze met gegronde reden mee te delen.
Rome, 24 juli 1966
A. Kard. Ottaviani"
Bron: Acta Apostolica Sedis 58 (1966) pp. 659-661 (gepubliceerd: 30 september 1966)
* De tekst in AAS bevat ook volgende voetnoot:
"We hebben de toelating gekregen om deze brief te publiceren zodat de echte inhoud ervan bekend wordt want, alhoewel de aard van de brief alle mogelijke discretie vereist, hebben sommige kranten niet geaarzeld om delen ervan te publiceren, zonder echter de eigen aard van het document gade te slaan. Aldus is er twijfel ontstaan over de werkelijke inhoud van de brief en het doel dat de Heilige Stoel voor ogen heeft."
Na dit alles zullen sommige lezers misschien nieuwsgierig zijn naar de antwoorden van de Belgische en Nederlandse Bisschoppenconferenties. Dit zal Deo volente het onderwerp zijn van een volgende bijdrage. Alleszins lichten de teksten uit de voorgeschiedenis van deze brief al een tipje van de sluier op.