Vervolg op onze eerdere bijdragen (hier en hier) over kardinaal Mercier en het modernisme. Deel 2 van zijn beschouwingen over het modernisme, toegevoegd aan de vastenbrief van 1908 n.a.v. de encycliek Pascendi Dominici Gregis. (Voor deel 1, zie hier)
De modernistische geest van Tyrrell**
Degene, die in de modernistische beweging van de tegenwoordige tijd het diepst is doorgedrongen, die haar streven het meest nauwlettend heeft gadegeslagen, degene, die haar geest het best heeft weten te beoordelen en er allicht het meest door aangestoken is, zal wel de Engelse priester Tyrrell zijn.
Welnu, in de talrijke geschriften, in de loop der laatste tien jaren door hem in het licht gegeven, is, naast bladzijden vol innige godsvrucht, — die wij onzerzijds met stichting gelezen hebben en waarvoor wij de schrijver onze hartelijkste dank weten, — dikwijls zelfs in de geest, welke die bladzijden ademen, de hoofddwaling vervat van DöIIinger, m. a. w. het hoofdidee van het protestantisme.
Dit baart overigens waarlijk zulk een verwondering niet, want Tyrrell is een bekeerling, wiens opvoeding oorspronkelijk protestants was.
Steeds nauwkeurig en bijna uitsluitend lettend op de inwendige stem van het geweten, weinig of niet vastgehouden door de traditionele leer van het dogma en de kerkelijke geschiedenis, bovenal bezorgd, diegenen van onze tijdgenoten in de schoot van de Kerk te houden, welke door de sensatieverwekkende stellingen van de ongelovigen in de war gebracht worden, ongelovigen die, nu eens in naam van de natuurwetenschappen, dan weer in naam van de historische kritiek, hun filosofische vooroordelen en onzekere hypothesen willen doen doorgaan voor gevolgtrekkingen, gemaakt door de wetenschap maar in strijd met ons geloof, heeft Tyrrell veertig jaar later een streven hernieuwd, niet ongelijk aan dat van de apostaat Döllinger.
De Openbaring, aldus redeneert hij, is geen pand van leringen, dat aan de hoede van de lerende Kerk toevertrouwd is en waarvan de gelovigen de authentieke uitleg verplicht zijn aan te nemen op ieder gegeven ogenblik in de geschiedenis. Zij maakt het leven uit van de gezamenlijke godsdienstige zielen of beter nog, van alle zielen van goede wil, die er naar streven hier op aarde een hoger ideaal te verwezenlijken dan het laag bij de grondse van de zelfzuchtige geesten. De Heiligen van het christendom vormen de uitgelezen kern van deze onzichtbare maatschappij, van deze gemeenschap van Heiligen. Terwijl het godsdienstig leven onveranderlijk zijn gang gaat in de diepten van het christelijk bewustzijn, wordt het “theologisch geloof” in de gemoederen ontwikkeld, wordt het weergegeven in formules, die opgedrongen worden door de behoefte van het ogenblik, maar des te minder in overeenstemming met de bestaande werkelijkheid van het geloof, naarmate het theologisch geloof wint in scherpte van omlijning. Het gezag in de Rooms-katholieke Kerk — de Bisschoppen met de Paus — vertolkt het inwendig leven van de gelovigen, geeft de uitkomsten op van het algemeen bewustzijn en zet die om in dogmatische formules. Doch het inwendige, godsdienstige leven zelf blijft het voornaamste richtsnoer van geloof en dogma s. Daarbij, omdat het streven van de geesten aan duizenderlei wisselingen onderworpen is, is ook het wetboek van het geloof veranderlijk; de dogma’s van de Kerk veranderen op hun beurt, zo-al-niet noodzakelijkerwijze in formulering, dan-toch van betekenis, tegelijk met de (verschillende) geslachten, waaraan zij verkondigd worden; desniettemin blijft de katholieke Kerk één en getrouw aan haar beginselen, omdat, sinds Jezus Christus, eenzelfde geest van godsdienst, van heiligheid de elkander opvolgende geslachten der christelijke maatschappij bezielt en alle per slot van rekening met elkaar overeenkomen met betrekking tot eenzelfde gevoel van kinderlijke godsvrucht voor onze Vader, die in de hemel is en in eenzelfde gevoel van liefde voor de mensheid, van broederschap in het algemeen.
Oorzaken, die de ontwikkeling van het modernisme in de hand hebben gewerkt.
Het hoofdidee van het systeem is krachtig beïnvloed geworden door de filosofie van Kant, die zelf protestant was en een bijzondere theorie heeft opgezet, volgens welke de algemene zekerheid der wetenschap wordt beschouwd als in tegenspraak met de uitsluitend persoonlijke zekerheid van het godsdienstig gevoel. Zij (die filosofie van Kant nl.) is het zonder twijfel geweest, welke, door haar even algemene als onbesuisde vooringenomenheid, zoveel goedgezinden er toe brengt, volgens hun goeddunken en a priori op de geschiedenis, vooral op de geschiedenis van onze heilige boeken en ons dogmatisch geloof een hypothese — de evolutionistische hypothese — toe te passen, die, in de verste verte geen algemene wet van de menselijke gedachte, zelfs niet bewaarheid wordt in het omheinde kamp van de formatie der plant- en diersoorten. Maar in zichzelf is het idee, dat in het begin verschillende moedige kampioenen der katholieke geloofsverdediging bezielde en hen deed afdwalen tot het modernisme eigenlijk geen ander, dan het protestantse individualisme, dat zich in plaats stelt van de katholieke opvatting van een leergezag, door Onze Heer Jezus Christus ambtshalve ingesteld en last hebbend ons te zeggen, wat wij op straf van eeuwige veroordeling verplicht zijn, te geloven.
Overal hangt deze modernistische geest in de lucht. En zonder twijfel richt daarom vooral de Paus, op bijzondere wijze geleid door de Voorzienigheid, aan de katholieken der gehele wereld een Encycliek, wier leerstellige inhoud klaarblijkelijk slechts een betrekkelijk weinig ledentellende fractie van Frankrijk, Engeland en Italië op het oog heeft.
De leer, door de Encycliek veroordeeld, jaagt de christelijke gewetens schrik aan, alleen reeds als zij uiteengezet wordt. Doch er ligt in de modernistische strevingen iets verlokkends; ze maken indruk op sommigen, overigens oprecht gehecht aan het geloof van hun doopsel.
Wat is daarvan de reden? Vanwaar die aantrekkingskracht tot het modernisme bij de jeugd? Wij menen, dat voor dit verschijnsel twee voorname oorzaken bestaan.
Het zijn nl. twee verkeerde uitleggingen, die ik in het tweede deel van dit herderlijk schrijven uiteen zou willen zetten.
Eerste verkeerde uitleg. Voorgewende bestrijding door de Kerk van de vooruitgang van de wetenschap.
De ongelovige pers bazuint luide uit, dat de Paus, door zijn veroordeling van het modernisme, zich heeft gekant tegen den vooruitgang en den katholieken het recht ontzegt, met hun tijd mede te gaan. Bedrogen door deze leugen, waaraan zekere katholieke polemisten onvoorzichtig-weg een glimp van waarheid hebben trachten te geven, buigen inige brave zielen, steeds getrouw aan de Kerk, het hoofd, verliezen de moed en verbeelden zich geheel ten onrechte, dat zij niet tegelijkertijd aan hun christelijk geweten kunnen gehoorzamen en de zaak dienen van den wetenschappelijke vooruitgang.
Ik reken het mij ten plicht op deze lasterlijke beschuldiging der vijandige pers te antwoorden in een uiteenzetting, meer bepaaldelijk aan de geestelijkheid gericht en waaraan zij daar, waar zij het dienstig zal oordelen, ten uwen nutte enige uittreksels kan ontlenen.
Is het overigens wel nodig de ware gelovigen in België te doen inzien, dat men, om mét de Paus tegen het modernisme te zijn, desniettemin met zijn tijd kan meegaan, om den vooruitgang te steunen en de wetenschap hoog te houden ?
God zij dank, de katholieke Belgen zijn, wij hebben u dit reeds gezegd, ontsnapt aan de modernistische ketterijen. De vertegenwoordigers van het filosofisch en theologisch onderwijs aan onze Universiteit en van onze vrije Faculteiten, van de Seminaries en de religieuze congregaties hebben eenparig en uit eigen beweging verklaard en getoond in een document, door eenieder hunner ondertekend, dat de Paus door zijn kloeke Encycliek het geloof gered heeft en de wetenschap in bescherming genomen.
Welnu, hebben diezelfde ondertekenaars niet het recht, zich vrijmoedig tot hun beschuldigers te wenden en hun namens de katholieke inrichtingen, die zij vertegenwoordigen, te vragen: welke wetenschap bestaat er dan, die wij niet gediend hebben en niet even goed, zo niet beter dienen, dan gij ? Vrezen onze leeraars misschien met de uwen vergeleken te worden? Overtreffen de leerlingen, die wij vormen en die de openbare examens in tegenwoordigheid van uw leerlingen brengen, in de regel de uwen niet?
De innigheid der overtuiging en de oprechtheid der liefde worden getoetst aan het offer, dat gebracht wordt en wellicht weet gij te spreken van de offervaardigheid van ongelovigen ten bate van de wetenschap. Nu, daarover verheug ik mijzelf; doch zonder de minste vrees, vraag ik u, die eens te vergelijken met de miljoenen, die de edelmoedigheid van de Belgische katholieken ten koste legt aan lager, meer-uitgebreid en hoger onderwijs.
Tweede verkeerde uitleg. De onzinnige gelijkstelling- van de inrichting van de Kerk met de moderne, politieke organisaties.
De tweede verkeerde uitleg, die bijdraagt tot het doordringen van den modernistische geest onder de jonge lieden en die hem somtijds iets-verlokkelijks schenkt in het oog der menigte, is de onzinnige gelijkstelling van de inrichting der Kerk met de politieke organisaties van onze moderne maatschappij.
Onder de parlementairen regeringsvorm wordt ieder burger verondersteld, het recht te hebben tot meespreken in het bestuur der openbare aangelegenheden; de revolutionaire theorieën, in omloop gebracht door J. J. Rousseau en opgezet in de Verklaring van de rechten van de mens van 1789, hebben onder de menigte het onzinnige idee verspreid, dat het besturend gezag van een land voortkomt uit de wil van de gezamenlijke individuen van de sociale gemeenschap. De vertegenwoordigers van het gezag worden dus beschouwd als afgevaardigden, wier rol uitsluitend bestaat in het aangeven en het doen gelden van het denken en willen hunner afvaardigers.
Die opvatting van het „gezag" heeft ook Döllinger willen toepassen op de Bisschoppen, ten Vaticane in Concilie vergaderd. Op zijn beurt past Tyrrell die toe zowel op de Bisschoppen als op de gelovigen, hetzij geestelijken, hetzij leken van de christelijke gemeenschap, met het doel, de Bisschoppen en zelfs het hoogst gezag, de Paus, alleen het recht van controle toe te kennen, alsook dat, om op gezagvolle wijze te verklaren, wat de verspreide leden van de christenheid en zelfs van de gemeenschap der godsdienstige zielen hebben gedacht, bemind, gevoeld.
Die gelijkstelling gaat niet op. De burgerlijke maatschappij, die een natuurlijke wet volgt, spruit voort uit de vereniging en samenwerking-van-wil van de leden, welke haar vormen. Maar de Kerk, een bovennatuurlijke maatschappij, is uiteraard positief van inrichting, m. a. w. zichtbaar en móet door haar leden erkend worden met die organisatie, welke haar door haar goddelijke Stichter verleend is. Aan Christus-zelf staat het, ons zijn wil kenbaar te maken.
Hoort Gods Zoon, mensgeworden, zijn soevereine en onveranderlijke bevelen geven aan zijn Apostelen: „Gaat", aldus zegt Hij hun, „in de gehele wereld en predikt het Evangelie aan alle schepselen. Wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar wie niet geloofd zal hebben, zal veroordeeld worden”. (Marc. XVI, 15, 16).
De heilige Evangelist Marcus, welke die woorden aanhaalt op het einde van zijn Evangelie, besluit zijn verhaal met deze woorden: „En de Heer Jezus, na tot hen gesproken te hebben, werd opgenomen in de hemel, en is gezeten aan de rechterhand Gods. En zij, uitgegaan zijnde, predikten overal, terwijl de Heer medewerkte".(Marc. XVI, 19, 20).
Welnu, de Bisschoppen volgen de Apostelen op in hun zending. De gelovigen zijn dus verplicht, naar hen te luisteren, hun leer aan te nemen en hun te gehoorzamen op straf van eeuwige veroordeling.
“En luistert hij naar de Kerk niet”, aldus zegt onze Heer daarenboven, “zo zij hij u als de heiden en de tollenaar" (Matth. XVIII, 17), d.w.z. als iemand zonder geloof. Want “al wat gij zult gebonden hebben op aarde, zal ook in den hemel gebonden zijn en al wat gij zult ontbonden hebben op aarde, zal ook in den hemel ontbonden wezen”. (Matth. XVI, 18)
**George Tyrrell, een bekeerling uit het Protestantisme, trad in de Sociëteit van Jezus, waarin hij, als novice, uitmuntte door vurige ijver. Vóór enige jaren deed hij verschillende werken het licht zien o. a. : ..Hard sayings. nova et vetera" (Meditaties); ,.La religion exterieure" (Een verzameling toespraken, gehouden voor de studenten van Oxford). Zijn verschillende werken hadden werkelijk succes en de twee laatste werden zelfs in het Frans vertaald, doch het boek, dat Tyrrell naam deed maken —helaas — was , Lex orandi" of „Gebed en Geloof," verschenen in 1904. Dat werk, hetwelk bij vergissing het „Imprimatur" droeg van den Bisschop van Southwark, alsmede de goedkeuring van Pater Charnley S. J., bevatte tal van dwalingen en werd veroordeeld door de Congregatie van den Index. In het begin van 1906 trad Tyrrell uit de Sociëteit. Sinds dien tijd heeft de ex-jezuïet zich niet alleen niet onderworpen, doch tot spreekbuis verschillende bladen genomen en revue's (o.a. .,The quaterly review"), waarin hij steeds-onrechtzinniger ideeën ontwikkelt. 't Valt moeilijk uit te maken, tot welke bijzondere modernistische school Tyrrell wel behoort; van alle heeft hij iets overgenomen. Zie vooral over hem: „Bulletin de littérature ecclésiastique de Toulouse" (février 1906) en ,,Revue pratique d'apologétique" (juillet 1907—avril 1908) alsook ,,Etudes”, nrs. de mars, avril, mai 1908.
Bron : Het modernismus, zijn verhouding tot de wetenschap, zijn veroordeling door Paus Pius X, uit het Fransch vertaald door Bas. Van Kesteren, G. Mosmans Zoon, ’s Hertogenbosch, 1909, pp. 21-46
Geen opmerkingen:
Een reactie posten