vrijdag, april 08, 2016

Amoris laetitia en Thomas van Aquino

 Sint-Thomas wordt zes maal in de hoofdtekst geciteerd (nrs. 99, 102, 126, 134,301, 304) en dertien maal in voetnoten (nrs. 108, 115, 116, 122, 129, 140, 144, 145, 172, 341, 342, 347, 348).
  • In nr. 99 (voetnoot 108) wordt Thomas geciteerd met de stelling dat elke mens verplicht is vriendelijk te zijn naar wie rond hem leeft (ST II-II, q. 114, a. 2, ad 1: Et ideo homo tenetur ex quodam debito naturali honestatis ut homo aliis delectabiliter convivat).
  • In nr. 102 wordt Thomas geciteerd, nl. “dat het méér eigen is aan de liefde te willen beminnen dan willen bemind te worden” en dat immers “moeders, zij die het meeste beminnen, proberen méér te beminnen dan bemind te worden” (ST II-II, q. 27, a. 1, ad 2).
  • In nr. 120 verwijst men naar de gedachte die Thomas haalt bij Pseudo-Dionysius over de liefde als ‘vis unitiva’ (voetnoot 115 en 116)
  • Nr. 123, voetnoot 122 citeert Thomas die in Summa contra Gentiles, III, 123 de huwelijksliefde, na de liefde tot God, de hoogst mogelijke vriendschap noemt.
  • In nr. 126 wordt I-II, q. 31, a. 3, ad 3 geciteerd, nl. de etymologie van vreugde, laetatia, als uitbreiding, vergroting (dilatio) van het hart.
  • Nr. 127, voetnoot 129 verwijst opnieuw, met behulp van I-II, q. 26, a. 3 naar de huwelijksliefde als vriendschap.
  • Nr. 134 citeert II-II, q. 24, a. 7 met betrekking tot de groei in de liefde: “De liefde, wegens haar natuur, heeft geen grens aan de groei aangezien zij een deelname is aan de oneindige liefde die de H. Geest is. …Evenmin kan er van de kant van het subject een grens geplaatst worden omdat met de groei in de liefde er ook altijd meer een groei ontstaan in het vermogen tot een steeds verdere groei.”
  • Nr. 145 spreekt over de morele neutraliteit van een passie onder verwijzing naar I-II, q. 24, a. 1.
  • Nr. 148 spreekt over de opvoeding in en van emoties en verwijst naar de negativiteit van ongecontroleerde emoties met beroep op I-II, q. 32, a. 7 en II-II, q. 153, a. 2, ad 2 (voetnoten 144-145).
  • Betreffende de waarde van de maagdelijkheid en het celibaat citeert nr. 162 (voetnoot 172) II-II, q. 27, a. 1 opnieuw dat beminnen méér eigen is aan de liefde dan bemind te worden.
  • Tot slot en meest fundamenteel wordt de autoriteit van Thomas ingeroepen in nrs. 301 en 304 omtrent de morele impact van omstandigheden en situaties en met name I-II, q. 65, a. 3, ad 2 en 3; De malo, q. 2, a. 2 (voetnoten 341-342); I-II, q. 94, art. 4 (voetnoot 347) en Sententia libri Ethicorum, VI, 6 (voetnoot 348).

Geen opmerkingen: