dinsdag, november 29, 2011

Thomas over het bisschopsambt


Enkele gedachten van Sint-Thomas over het bisschopsambt vanuit diens commentaar op 1 Tim 3, 1-3: “Dit woord is betrouwbaar : streeft iemand naar het leidersambt (episkopos), dan begeert hij een voortreffelijke taak. Een leider in de gemeente moet onberispelijk zijn, de man van één vrouw, matig, verstandig, beschaafd, gastvrij, bekwaam om te onderwijzen, niet aan de wijn verslaafd, niet opvliegend, maar inschikkelijk, niet strijdlustig, niet geldzuchtig.” [fidelis sermo si quis episcopatum desiderat bonum opus desiderat. Oportet ergo episcopum inreprehensibilem esse unius uxoris virum sobrium prudentem ornatum hospitalem doctorem, non vinolentum non percussorem sed modestum non litigiosum non cupidum]

Zie ook Summa Theologiae IIa-IIae, q. 185, a. 1 over de vraag of het geoorloofd is te verlangen naar het bisschopsambt (hier vertaald) en Quodlibet V, q. 11, a. 2 over het weigeren van een bisschopsverkiezing (vertaald hier)

Vanuit de etymologische betekenis van ‘episkopos’, nl. ‘hoofdopzichter’, zegt Thomas dat we twee elementen moeten beschouwen, nl. de verhevenheid van de waardigheid van het bisschopsambt en het nut ervan voor het volk. Zij die kijken naar de eer die een bisschop toekomt en de macht die hij geniet en hierom het bisschopsambt nastreven “weten niet wat het is een bisschop te zijn”.

Daarom zegt Paulus niet dat zo iemands verlangen voortreffelijk is maar dat het werk, d.w.z. het nut voor het volk, iets voortreffelijks is.

Onberispelijk zijn wil niet zeggen zonder fout zijn maar wil zeggen niet slaaf zijn van een zonde waarvoor men door anderen kan berispt worden want het past niet dat iemand die dient te berispen zelf berispt kan worden.

Elke deugd richt zich op de eerste plaats tegen de passies. Er zijn nu twee deugden die de heiligheid bepalen, nl. kuisheid en matigheid want het is vooral door de lust van het vlees dat de ziel verward wordt. Thomas gaat hier niet in op het celibaat van de priester en bisschop dat hij elders zal verdedigen maar verwijst naar de betekenis van het sacrament, nl. dat Christus de Bruidegom van de Kerk is en de Kerk één is.

De matigheid : iemand die alles moet overzien mag niet onmatig zijn en Thomas verstaat hieronder vooral de dronkenschap die verhindert waakzaam te zijn en te overzien.

De verstandigheid : deze deugd regelt alle andere deugden en de bisschop is precies gekozen om anderen te leiden.

Vervolgens bespreekt Paulus de uitwendige handelingen van een bisschop en eerst in verhouding tot zichzelf (beschaafdheid) en dan in verhouding tot anderen (gastvrijheid, onderricht). De beschaafdheid (ornatum) : dit betekent dat iemands handelingen en woorden gepast en in harmonie moeten verlopen en in die zin schoon moeten zijn. Men vraagt van de bisschop dat hij beschaafd is want wij beoordelen het innerlijke vanuit wat wij uiterlijk zien: “Iemands kleding en de lach van zijn tanden en ook de gang van een mens melden wie hij is” (Sir. 19, 30).

De gastvrijheid : er twee soorten aalmoezen, een lichamelijk en een geestelijke. De bisschop dient beiden aan zijn kudde te geven. De gastvrijheid betreft de eerste soort van aalmoezen: “Beoefent de gastvrijheid” (Rom 12, 13). De tweede soort betreft de uitspraak “bekwaam om te onderwijzen”, dit is de bijzondere taak van de hoofden van de Kerk volgens Jer. 3, 15: “Ik geef u herders naar mijn hart die u zullen leiden met kennis en inzicht.”

Vanaf vers 3 verwerpt Paulus de tegenovergestelde ondeugden, nl. de begeerte van het vlees, de begeerte tot woede en tot hebzucht. “Niet aan de wijn verslaafd”: de toekomstige bisschop mag zich niet overlaten aan excessen van de mond of overdadigheid: “bedwelmt u niet met wijn, wat tot losbandigheid leidt” (Ef. 5, 18)

Ten aanzien van de woede geeft hij twee regels: ten aanzien van zijn handelingen, niet opvliegend zijn, dat is immers wat dronkenschap vaak doet, maar vriendelijk en geduldig (Ps. 92, 15). Wat zijn woorden betreft: niet strijdlustig zijn: “een dienstknecht van de Heer moet niet twisten” (2 Tim. 2, 24), “als iemand meent dit te moeten betwisten: wij kennen zulk een gewoonte niet en de Kerk van God evenmin” (1 Kor. 11, 16). De bisschop is opvolger van de Apostelen en Jezus heeft tegen hen gezegd dat ze de vrede moeten verkondigen: “Ik geef u mijn vrede, ik laat u mijn vrede” zei hij tijdens zijn Passie.

Wat betreft rijkdom zegt de Apostel niet geldzuchtig te zijn. De bisschop is immers aangesteld tot rechter en bestuurder (ordinator) van de Kerk en indien hij geldzuchtig is, dan kan hij makkelijk afwijken van de rechtvaardigheid: “Gij zult geen geschenken aannemen want geschenken maken de zienden blind en de rechtvaardigen tot leugenaar.”

Geen opmerkingen: