zondag, oktober 18, 2009
Mons. Gherardini over oecumene
Aangezien Mons. Gherardini van 1967 tot 1995 ecclesiologie en oecumene doceerde aan de Universiteit van Lateranen te Rome, zijn zijn opmerkingen over het conciliaire decreet Unitatis Redintegratio van gewichtig belang. Hij publiceerde tevens talrijke werken over Karl Barth, Luther, Schleiermacher en de kerkopvatting van het protestantisme (zie zijn Festschrift 'Miscellanea Brunero Gherardini' Libreria Editrice Vaticana, 1996, pp. 2-21).
Wij hopen dat deze en andere bijdragen duidelijk hebben gemaakt dat een Nederlandse vertaling van groot belang zou zijn, te meer daar een Engelse en Franse vertaling in voorbereidinge zijn.
Mons. Gherardini over Unitatis Redintegratio (UR) nr. 19-23 welke handelen over de zij die gescheiden zijn van de Apostolische Stoel van Rome:
“Helaas komt de oppervlakkigheid aan het licht, vooral in dit deel van het decreet, gewijd aan de christenheid van het Westen, afgescheiden van Rome: de voorvallen van de Reformatie en van de reformatoren, Luther op de eerste plaats, konden niet een minder gepaste behandeling verkrijgen dan deze zowel op historisch als op theologisch vlak en gezien de weinige artikels die UR eraan besteedt en bovendien op basis van niet-wetenschappelijke criteria. De intentie was bovendien niet om een traktaat te presenteren maar de dialoog aan te vangen: over het Geloof, de H. Schrift, de sacramenten, het christelijk leven. Het betreft niet enkel de inhoud van de dialoog; ook de dialoog kan niet verhullen dat over elk van deze punten de posities verschillen. Het Geloof, dat zich weliswaar centreert op Christus in een schijnbaar gemeenschappelijke christologische belijdenis, is onderworpen aan uiteenlopende interpretaties wat betreft het verlossingswerk van het Mensgeworden Woord, de werkelijkheid en functie van de Kerk, de leer over de sacramenten, de cultus van Maria en de Heiligen. … Over de sacramenten is de onenigheid quasi totaal en dit niet enkel door de protestantse weigering van wel vijf sacramenten, maar omwille van het begrip ‘sacrament’ als zodanig. Wat betreft Maria, is het weliswaar juist dat Luther niet geheel tegen Maria was, alhoewel hij Maria betrok in de ontkenning van de cultus van de Heiligen; en het is bovendien waar dat enkele groepen van het huidige protestantisme wat betreft Maria zeer interessante revisies en doctrinele correcties hebben doorgemaakt maar de officiële positie verandert niet. Ik zie daarom niet in wat een dialoog –grotendeels tussen doven – erin slaagt om iets waarlijks effectief bij te dragen tot de doeleinden van UR.
Ik kan tot slot niet in stilte voorbijgaan aan de verklaring over het christelijk leven en het leven van de genade in een protestante context. Ik twijfel er absoluut niet aan de Heer in staat is om ook van stenen kinderen van Abraham te maken (Mattheus 3, 9; Lucas 3, 8); maar een leven van genade, in de historische heilseconomie, hangt af van condities die door God zelf zijn in gesteld en die de protestantse wereld ofwel niet volledig respecteert ofwel gewoonweg verwerpt. Ik refereer bv. naar de onaantastbaarheid van het leven vanuit het eerste begin, aan de leer over het huwelijk, euthanasie. Zulke voorbeelden zouden echter verdergezet kunnen worden door de aandacht te vestigen op de wijze waarop men de geloofsact opvat, het mysterie van de Drie-eenheid uitlegt en beleeft, naar de bronnen van de genade verwijst. Bovendien zou men ook de aandacht moeten vestigen op de verwerping - die nog altijd niet herroepen is ondanks enkele recente pogingen- van de evangelische raden, op de wezenlijke afwezigheid van het ideaal van heiligheid als vervolmaking van de liefde, op de totale afwezigheid van de sacramentele penitentie.” (pp. 195-196)
Wat betreft Lumen Gentium 15: “De Kerk voelt zich met hen, die gedoopt zijn en de naam van christen dragen, maar niet het volledige geloof belijden of niet in de eenheid van gemeenschap leven onder de opvolger van Petrus, om meerdere redenen verbonden.”
Uit de commentaar van Brunero Gherardini:
“Is de overtuiging dat om meerdere redenen de katholieke Kerk zich verbonden voelt met de broeders die behoren tot andere christelijke denominaties al dan niet gefundeerd? Het vervolg van LG 15 is slechts een poging om expliciet op deze vraag te antwoorden: welke zijn deze redenen? De eer voor de Heilige Schrift, de religieuze ijver, geloof in God de Vader en in Christus-Verlosser, het herboren worden in de doop en de aanwezigheid van andere sacramenten, de eucharistische eredienst, de Maria-verering? Ik wil deze opsomming niet als weinig correct kwalificeren, maar niemand zou moeten de grenzen vergeten waarin het geloof van de reformatoren en hun epigonen wordt gereduceerd:
geen incompatibiliteit tussen christelijk leven en ‘ethiek’ van abortus, scheiding en ‘diversiteit;
verdrukking van tenminste vijf sacramenten;
opvatting van het sacrament als teken, maar ontdaan van het “veroorzaken van de genade die het betekent”;
reductie van de Eucharistie tot de viering van het “testament” van Christus;
eer voor de Heilige Schrift die uitgehold is door tegengestelde gedachten over de werkelijke inspiratie van de Heilige Schrift;
afwezigheid van een ware cultus van Maria zoals van de Heiligen;
niet enkel afwezigheid maar ontkenning van het ambt van de Paus en, zelfs daar waar het heerst, wordt het bisschopsambt heel anders gerespecteerd dan dewelke die voortkomt uit de apostolische successie.” (pp. 203-204)
Voor Mons. Gherardini zijn zowel wat geloof en sacramenten betreft integendeel weinig redenen om zich verbonden te voelen. Een betere uitdrukking aan deze problematiek gaf Pius XII met ‘Mystici corporis’ waarin hij sprak over een “werkelijk, effectief” (reapse) toebehoren aan de Kerk en sprak over een “een onbewuste wens en onbewust verlangen” naar de Kerk vanwege zij die zich buiten de katholieke Kerk bevinden en “trachten zich te bevrijden uit die toestand, waarin zij niet zeker kunnen zijn van hun eeuwig heil.”
Hij gaat verder: “Deze leer van Pius XII was uiteindelijke een traditionele leer welke UR 3 radicaal wijzigt door “werkelijk, effectief” te wijzigen door “volledig-niet volledig”, “volmaakt-niet volmaakt”. Het probleem was en is echter niet of “de katholieke Kerk met broederlijk respect en liefde de afgescheiden broeders omarmt” maar of “de verschillen die er bestaan op leerstellig vlak en ook qua discipline” en “de niet weinige beletselen die soms ernstig zijn voor de volledige kerkelijke gemeenschap” zich uitwissen door een eenvoudige slag van een spons: deze van “niet volledig”. Iedereen die een beetje Latijn kent en in staat is om logisch te redenen, begrijpt dat in de marge van “niet volledig” en de onbediscussieerde en totale werkelijkheid van “reapse” een afgrond gaapt. Waar en hoe is er dan een verbinding te vinden voor een hermeneutiek van de continuïteit?” (p. 205)
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten