Nu de brief van paus Benedictus XVI op redelijke termijn ook in het Nederlands beschikbaar is (hier), is het goed om een quasi-officiële commentaar van kardinaal Ruini, verschenen in de Osservatore Romano van 14 maart 2009, erop na te slaan. Zoals Benedictus XVI benadrukt heeft, dienen de discussies nu over de inhoud te gaan. Kardinaal Ruini neemt meteen een voorschot en vraagt als't ware aan allen (de Williamson's, de KRO-adepten, Jean-Pierre Wils-en, de Schönborn's van deze wereld, etc.): "wat betekent het behoren tot de Kerk eigenlijk?".
Hier is de tekst:
"Een echte nieuwigheid: zo zou ik de brief noemen die Benedictus XVI heeft geschreven aan de “medebroeders in het Bisschopsambt” over de opheffing van de excommunicatie van vier bisschoppen gewijd door Mgr. Lefebvre in 1988. Een nieuwigheid die zich vooral toont in het ten zeerste persoonlijk karakter van de brief, die echter gericht is aan alle bisschoppen van de katholieke Kerk en feitelijk, door de publicatie ervan, aan alle gelovigen: een persoonlijke boodschap, die de grenzen van het officiële karakter ervan overstijgt en aan de lezer op transparante wijze toelaat om als het ware in de ziel van de Paus binnen te gaan en van binnen uit deel te nemen aan zijn pastorale bekommernis, aan de fundamentele motieven die zijn keuzes begeleiden en ook aan de inwendige houding waarmee hij zijn dienstambt beleeft.
Vanuit dit perspectief verbergt de brief zeker niet de moeilijkheden van het ogenblik en hun onmiddellijke oorzaken, integendeel de brief onderstreept deze, maar de brief gaat tevens dieper, naar de geestelijke, culturele en kerkelijke wortels van de obstakels die de weg van de Kerk bemoeilijken en die van ieder van ons bekering en vernieuwing vragen. Indien we enige vergelijkingen willen vinden voor deze brief, dan moeten we denken aan enkele brieven die, vooral in de eerste eeuwen van het christendom, bisschoppen van belangrijke zetels – in het bijzonder de bisschoppen van Rome- gezonden hebben aan hun medebroeders over problemen die toen nog meer zorgwekkend waren.
Benedictus XVI heeft met deze precisering die hem eigen is, de positieve betekenis en de grenzen van de maatregel van de opheffing van de excommunicatie verduidelijkt: het zou daarom nutteloos zijn om terug te keren naar wat perfect duidelijk is in zijn brief. Het kan daarentegen zeer nuttig zijn om na te denken -en zo ons deze ten zeerste eigen te maken- over de grote prioriteiten van zijn pontificaat, die hij heeft duidelijk gemaakt vanaf het begin ervan en die hij opnieuw voorlegt en uitdiept met pijn in het hart –en ik zou zeggen- en met dramatische overtuiging in deze brief.
De eerste prioriteit is de broeders in het geloof bevestigen: concreet, in deze tijd, “is het de allereerste prioriteit God aanwezig te stellen in deze wereld en voor de mensen de weg naar God te openen”, naar de God die zich volledig getoond heeft in Jezus Christus. Wanneer we kijken naar onze broeders in de mensheid, maar ook binnen de Kerk en vooral in ons zelf, dan kunnen we ons er rekenschap van geven dat dit daadwerkelijk, in de concreetheid van het leven en van de geschiedenis, de beslissende vraag is: een vraag die vaak genegeerd of verwijderd wordt, of afgedaan als voorbijgestreefd, maar in werkelijkheid is het de vraag waar alles vanaf hangt, de enige sleutel die geheel de rechtmatige en noodzakelijke ruimte voor het denken van de mens kan openen en voor het hart van de mens een solide hoop kan bieden.
Binnen de hoogste prioriteit die aan God toekomt, vindt de mens meteen de prioriteit van de liefde en van de gemeenschap tussen ons; concreet, de prioriteit van de eenheid van de gelovigen in Christus en de prioriteit van de vrede tussen alle mensen. Van hieruit komt het lijden dat Benedictus XVI niet verbergt ten aanzien van de neiging om “elkaar te bijten en te klauwen”, welk helaas vandaag aanwezig is tussen ons net zoals het aanwezig was tussen de Galaten waarvoor Sint-Paulus schreef.
We raken hier aan een zenuwpunt dat het katholicisme de afgelopen eeuwen ontdekt heeft, een punt van breekbaarheid en lijden waarvan wij ons beter en meer bewust moeten worden. Ik verwijs naar het verzwakken en soms praktisch uitdoven van wat het betekent kerkelijk toe te behoren, d.w.z. van de vreugde en de dankbaarheid deel uit te maken van de katholieke Kerk. Het betreft hier niet iets secundair of bijkomstig dat terecht zou moeten plaats maken voor onze individuele vrijheid en onze persoonlijke verhouding tot God of ook voor vele andere wijzen van toebehoren die meer concreet en meer belonend lijken.
Het is daarentegen nodig om in onszelf deze overtuiging van het geloof, die vanaf het begin kenmerkend is geweest voor het christendom, te herstellen, volgens dewelke de betekenis van de Kerk een wezenlijk deel is van ons toebehoren aan Christus. Hier liggen de wortels van het ontvangen van het leergezag van de Kerk en de kracht om ons leven te richten naar haar onderrichtingen, maar ook van een houding die de sfeer van de gevoelens omarmt en zich spontaan vertaalt in het gevoelen van affectie voor diegenen die in het geloof vaders en broeders zijn. Indien deze gevoelens levend zouden zijn in ons, dan zouden wij ver blijven van de bittere smaak van het vinden van schuld in onze vermeende tegenstander, die in werkelijkheid onze broeder is, een houding die helaas opbloeit in vele woorden, gebaren en stiltes, zoals de brief van de Paus, in oprechtheid en smart, ons helpt in te zien.
Kardinaal Camillo Ruini, Emeritus Vicaris-Generaal van Rome
Bron: Osservatore Romano 14 maart 2009
Vertaling uit het Italiaans: A Belgian Thomist
1 opmerking:
link bovenaan verwijst niet naar het juiste document
Een reactie posten