zondag, januari 05, 2014

Omtrent Extra Ecclesiam nulla salus



Ter uitleg van het adagium Extra ecclesiam nulla salus volgens hier de belangrijkste teksten van het Leergezag hieromtrent. Zoals de Zalige Johannes Paulus II zei moeten er hier twee waarheden, conform het katholieke et-et, samengehouden en in een synthese bijeengebracht worden.
Eigen aan onze tijd is dat ook hier een protestants “sola” heerst en met name de weegschaal doorgeslagen is naar de universele heilswil van God.

Concilie van Florence, Cantate Domino, 4 februari 1442 (DS 1351)
“Zij [de hoogheilige Romeinse Kerk] gelooft stellig, belijdt en preekt dat niemand die zich buiten de katholieke Kerk bevindt, niet enkel de heidenen, maar ook de joden of de ketters en schismatiekers deelhebber kan worden aan het eeuwig leven, maar dat zij in het eeuwig vuur zullen terechtkomen “dat is bereid door de duivel en zijn engelen” (Mt. 25,41) tenzij zij zich vóór het einde van hun leven bij dezelfde Kerk hebben aangesloten; dat de eenheid van het kerkelijk lichaam dermate krachtig is dat enkel voor hen die haar blijven de sacramenten van de Kerk weldadig zijn voor het heil en dat vasten, aalmoezen geven en andere oefeningen van devotie en christelijke dienst eeuwige beloning voortbrengen en dat niemand, welke aalmoezen hij ook gegeven heeft, ofschoon hij voor de naam van Christus bloed heeft vergoten, kan gered worden tenzij hij gebleven is in de boezem en de eenheid van de katholieke Kerk.”

Concilie van Trente, Decreet over de rechtvaardiging, 13 januari 1547 en Decreet over de sacramenten, 3 maart 1547 (DS 1524 en 1618)
Met deze woorden [Trente verwijst naar Kol 1, 12-14: "die ons waardig maakte om deel te hebben aan de heiligen in het Licht en ons ontrukt aan de macht van de duisternis en ons overbrengt naar het rijk van zijn geliefde Zoon, in wie wij verlossing en vergeving van zonden hebben."] wordt aangeduid de beschrijving van de rechtvaardiging van de goddelozen: dat zij een overbrenging is van de staat waarin de mens wordt geboren als zoon van de eerste Adam, naar de staat van genade en "aanname onder de zonen" (Rom. 8, 15) Gods, door de tweede Adam, onze Verlosser Jezus Christus; voorzeker deze overbrenging, kan, bekend gemaakt door het Evangelie, niet zonder het bad van de wedergeboorte of het verlangen daarnaar, zoals geschreven staat: "Wie niet herboren is uit water en de Heilige Geest, kan niet binnengaan in het rijk Gods." (Joh. 3, 5).
Canon 5 over het doopsel: “Als iemand zegt: het Doopsel is vrij, d.w.z niet noodzakelijk om tot het heil te komen, hij zij verdoemd.”
OPMERKING: Door te spreken over het verlangen naar het doopsel, specifieert Trente de bepaling van Florence “tenzij zij zich vóór het einde van hun leven bij dezelfde Kerk hebben aangesloten”. De Zalige Pius IX doet dit tevens door te spreken over onoverwinnelijke, onschuldige onwetendheid

Zalige Pius IX, Toespraak Singulari Quadam op het geheim concistorie van 9 december 1854
“Niet zonder smart hebben wij kennis genomen van een andere, niet minder funeste, dwaling die post heeft gevat in sommige delen van de katholieke wereld en die bezit heeft genomen van de zielen van vele katholieken, die menen dat men goede hoop kan hebben op het eeuwige heil van al diegenen die zich buiten de Kerk van Christus bevinden. Hieromtrent hebben zij de gewoonte dikwijls zich af te vragen welk toekomstig lot er zal zijn na de dood en wat de toestand zal zijn van diegenen die op geen enkele wijze onderworpen zijn aan het katholieke geloof, en, geleid door ijdele redeneringen, geven zij een antwoord dat in de richting gaat van deze stelling. Verre van ons, Eerbiedwaardige Broeders, om te durven grenzen te stellen aan de goddelijke barmhartigheid die oneindig is; verre van ons om te willen doorgronden de geheime raadsbesluiten en oordelen van God, die een diepe afgrond zijn en niet door het menselijke denken kunnen doorgrond worden!
Maar het is Onze Apostolische taak jullie bisschoppelijke zorg en waakzaamheid op te wekken zodat jullie, in de mate van het mogelijke, deze zowel onvrome als funeste opinie uit de geest van de mensen kunnen verdrijven volgens dewelke men in elke religie de weg naar het eeuwig heil kan vinden.
Tonen jullie met de verstandigheid en de kennis waarmee jullie uitgerust zijn aan ten overstaan van het volk dat aan jullie zorg is toevertrouwd dat de dogma’s van het katholieke geloof op geen enkele wijze in tegenspraak zijn met de goddelijke barmhartigheid en rechtvaardigheid. Immers, men dient als tot het geloof behorend te houden dat buiten de Apostolische Romeinse Kerk niemand kan gered worden, dat Zij de enige ark van het heil is en dat wie er niet in zal binnengetreden zijn, zal vergaan in de vloed. Maar eveneens dient als zeker gehouden te worden dat zij die werken in de onwetendheid omtrent de ware religie, indien deze onwetendheid onoverwinnelijk is, niet schuldig zijn vanwege dit feit aan eenderwelke fout in de ogen van de Heer. Welnu, waarlijk, wie zou zich aanmatigen de grenzen van deze onwetendheid te bepalen, gezien de natuur en verscheidenheid van de volkeren, landen, mentaliteiten en andere zaken? Want waarlijk, verlost van lichamelijke ketenen, zullen wij God zien zoals hij is en wij zullen volmaakt inzien door welke een hechte en mooie band de goddelijke ontferming en rechtvaardigheid verbonden zijn. Echter, zo lang wij op aarde zijn, te neer gehouden door deze sterfelijke massa die de ziel bedrukt, laten wij als meest stellig houden, overeenkomstig de katholieke leer, dat er slechts één God is, één geloof, één doopsel. Het is niet toegestaan verder onderzoek hieromtrent te verrichten.
Voor het overige, zoals het wezen van de liefde dit vraagt, laten wij onophoudelijk tot God bidden opdat van overal alle volkeren zich tot Christus bekeren en laten wij met alle kracht werken voor het heil van alle mensen." (vertaling BT)

Zalige Pius IX, Encycliek Quanto conficiamur, 10 augustus 1863 (DS 2865-2867)
“Opnieuw, geliefde zonen en eerbiedwaardige broeders, is het nodig dat Wij vermelden en censureren de zeer ernstige dwaling waarin helaas sommige katholieken zich bevinden die menen dat zij die in dwaling leven en verwijderd zijn van het ware geloof en van de katholieke eenheid het eeuwig leven kunnen bereiken. Dit is ten zeerste tegengesteld aan het katholieke geloof.
Wij weten, evenals jullie, dat zij die te maken hebben met een onoverwinnelijke onwetendheid omtrent onze meest heilige godsdienst, en die met zorg de natuurwet en haar voorschriften, die door God in alle harten geplant zijn, in acht nemen en die klaar staan om God te gehoorzamen en een eerlijk en oprecht leven leiden, dat zij kunnen, door de kracht van het goddelijke licht en de goddelijke genade, het eeuwige leven verwerven. Immers, God doorziet, onderzoekt en kent volledig de geesten, zielen, gedachten en kwaliteiten van allen en in zijn zeer grote goedheid en clementie staat niet toe dat wie dan ook eeuwige straffen ondergaat die niet schuldig is aan een vrijwillige fout.
Maar tevens is het katholieke dogma bekend dat niemand buiten de katholieke Kerk kan gered worden en dat zij die zich verzet hebben tegen het gezag en de definities van deze Kerk en volhardend zich afgescheiden hebben van de eenheid van deze Kerk en ook van de Romeinse Paus, de opvolger van Petrus, aan wie het bewaken van de wijngaard door de Verlosser is toevertrouwd, het eeuwig heil niet kunnen verwerven.” (Vertaling BT)

Eerbiedwaardige Pius XII, Encycliek Mystici Corporis, 29 juni 1943, nr. 104
“Gij weet, eerbiedwaardige broeders, hoe wij vanaf de aanvang van ons pontificaat ook hen, die niet behoren tot het zichtbare verband van de katholieke Kerk, aan Gods bescherming en leiding hebben aanbevolen en hoe wij plechtig hebben verzekerd, dat niets ons op het voorbeeld van de goede Herder nauwer aan het hart ligt, dan dat zij het leven hebben en in overvloed hebben. Deze plechtige verklaring willen wij in dit rondschrijven, waarin wij de lof van "het grote en heerlijke lichaam van Christus" hebben bezongen, met een beroep op het gebed van geheel de Kerk herhalen, en wij nodigen met grote liefde hen allen één voor één uit, toe te geven aan de inwendige drang van de goddelijke genade en te trachten zich te bevrijden uit die toestand, waarin zij niet zeker kunnen zijn van hun eeuwig heil. Want, ook al zijn zij door een onbewuste wens en onbewust verlangen op het mystieke lichaam van de Verlosser gericht, toch missen zij die overvloedige en machtige hemelse gaven en hulpmiddelen, die men alleen in de katholieke Kerk kan genieten. Laten zij dus toetreden tot de katholieke eenheid en, met ons in het éne lichaam van Jezus Christus verenigd, zich allen in een heerlijke liefdegemeenschap aansluiten bij het éne Hoofd. In onafgebroken gebed tot de Geest van liefde en waarheid wachten wij hen op met breed uitgestrekte armen, tot zij terugkeren niet naar een vreemd, maar naar hun eigen en voorvaderlijk tehuis.”

Vaticanum II, Lumen gentium nr. 16
“Ook is diezelfde God niet ver van hen, die in een afschaduwing en in beelden de onbekende God zoeken, want Hij geeft aan allen leven en adem, ja alles, en, als onze Heiland, wil Hij, dat alle mensen gered worden. Want wie zonder schuld het Evangelie van Christus en zijn Kerk niet kent, maar toch eerlijk God zoekt en zijn wil, zoals het geweten hem die voorhoudt, onder de invloed van de genade, in zijn leven tracht te verwezenlijken, kan het eeuwig heil verwerven. Ook onthoudt de goddelijke Voorzienigheid de middelen, noodzakelijk voor het heil, niet aan wie zonder schuld nog niet tot een uitdrukkelijke erkenning van God is gekomen, maar toch, niet zonder Gods genade, naar een rechtschapen levenswandel streeft. Want wat zulke mensen aan goeds en waars bezitten, wordt door de Kerk gezien als een voorbereiding op het Evangelie, opdat hij tenslotte het leven mag bezitten. Maar vaak worden de mensen door de Boze bedrogen, vervallen tot ijdele bespiegelingen, en verruilen Gods waarheid voor de leugen en dienen de schepping in plaats van de Schepper; ofwel zij leven en sterven in deze wereld zonder God en worden bedreigd door de uiterste wanhoop. Daarom besteedt de Kerk, gedachtig het bevel van de Heer: "Verkondigt het Evangelie aan heel de schepping" (Mc. 16, 16), grote zorg aan het missiewerk, om zo Gods eer en het heil van al deze mensen te bevorderen.”
OPMERKING: Voorstanders van een heilsuniversalisme zonder meer laten het tweede deel van LG nr. 16 vaak weg terwijl deze zin net de beperkende voorwaarde van het eerste deel van nr. 16 aangeeft.

Zalige Johannes Paulus II, Encycliek Redemptoris missio, 7 december 1990, nr. 9
“Men moet deze twee waarheden samenhouden, nl. de werkelijke mogelijkheid van het heil in Christus voor alle mensen en de noodzaak van de Kerk met betrekking tot het heil. Beide waarheden bevorderen het begrip van het ene heilsmysterie, zo dat wij de barmhartigheid van God en onze eigen verantwoordelijkheid kunnen ervaren. Het heil, dat altijd een gave van de Geest is, eist de medewerking van de mens, zowel om zichzelf als om de anderen te redden.”

Congregatie voor de Geloofsleer, Dominus Iesus, 16 augustus 2000, nrs. 20-21
“Uit hetgeen hierboven in herinnering is gebracht, vloeien ook enkele punten voort, die noodzakelijk zijn voor de richting die de theologische reflectie moet inslaan, om de betrekkingen van de Kerk en de religies met het eeuwige heil te verdiepen.
Vooral moet vast geloofd worden, dat de "pelgrimerende Kerk noodzakelijk is ter zaligheid. Christus alleen immers is de Middelaar en de weg naar het heil en in de Kerk, die zijn lichaam is, komt Hij onder ons tegenwoordig. Hijzelf heeft uitdrukkelijk de noodzakelijkheid van het geloof en het doopsel afgekondigd en daardoor de noodzakelijkheid van de Kerk bevestigd, waarin de mensen door de poort van het doopsel binnengaan." Deze leer mag niet tegenover de algemene heilswil van God gezet worden; daarom "moet men deze beide waarheden samenhouden, namelijk de werkelijke mogelijkheid van het heil in Christus voor alle mensen en de noodzaak van de Kerk met betrekking tot het heil".
Zeker bevatten en bieden de verschillende religieuze tradities elementen van godsdienstigheid, die van God komen en deel uitmaken van hetgeen "de Geest in het hart van de mensen en in de geschiedenis van de volkeren, in de culturen en religies bewerkt". Sommige gebeden en riten van de andere religies kunnen feitelijk de aanneming van het evangelie voorbereiden, voor zover zij gelegenheden bieden en ertoe opvoeden, dat de harten van de mensen ertoe worden aangezet zich open te stellen voor de werkzaamheid van God. Men kan hun echter niet een goddelijke oorsprong of een heilswerkzaamheid ex opere operato toeschrijven, die aan de christelijke sacramenten eigen is. Men kan ook niet ontkennen dat andere riten, voor zover zij afhankelijk zijn van bijgelovige praktijken of andere dwalingen, eerder een belemmering voor het heil vormen.”

1 opmerking:

Anoniem zei

Geplaatst door "A" Belgian Thomist? Was u niet "The" Belgian Thomist?

mvg,
The Belgian Scrutonist / The Belgian Augustino-Thomist