Ter uitleg van het adagium Extra ecclesiam nulla salus
volgens hier de belangrijkste teksten van het Leergezag hieromtrent. Zoals de
Zalige Johannes Paulus II zei moeten er hier twee waarheden, conform het
katholieke et-et, samengehouden en in een synthese bijeengebracht worden.
Eigen aan onze tijd is dat ook hier een protestants “sola”
heerst en met name de weegschaal doorgeslagen is naar de universele heilswil
van God.
Concilie van Florence, Cantate Domino, 4 februari 1442 (DS
1351)
“Zij [de hoogheilige Romeinse Kerk] gelooft stellig, belijdt
en preekt dat niemand die zich buiten de katholieke Kerk bevindt, niet enkel de
heidenen, maar ook de joden of de ketters en schismatiekers deelhebber kan
worden aan het eeuwig leven, maar dat zij in het eeuwig vuur zullen
terechtkomen “dat is bereid door de duivel en zijn engelen” (Mt. 25,41) tenzij
zij zich vóór het einde van hun leven bij dezelfde Kerk hebben aangesloten; dat
de eenheid van het kerkelijk lichaam dermate krachtig is dat enkel voor hen die
haar blijven de sacramenten van de Kerk weldadig zijn voor het heil en dat
vasten, aalmoezen geven en andere oefeningen van devotie en christelijke dienst
eeuwige beloning voortbrengen en dat niemand, welke aalmoezen hij ook gegeven
heeft, ofschoon hij voor de naam van Christus bloed heeft vergoten, kan gered
worden tenzij hij gebleven is in de boezem en de eenheid van de katholieke
Kerk.”
Concilie van Trente, Decreet over de rechtvaardiging, 13
januari 1547 en Decreet over de sacramenten, 3 maart 1547 (DS 1524 en 1618)
Met deze woorden [Trente verwijst naar Kol 1, 12-14: "die
ons waardig maakte om deel te hebben aan de heiligen in het Licht en ons
ontrukt aan de macht van de duisternis en ons overbrengt naar het rijk van zijn
geliefde Zoon, in wie wij verlossing en vergeving van zonden hebben."]
wordt aangeduid de beschrijving van de rechtvaardiging van de goddelozen: dat
zij een overbrenging is van de staat waarin de mens wordt geboren als zoon van
de eerste Adam, naar de staat van genade en "aanname onder de zonen"
(Rom. 8, 15) Gods, door de tweede Adam, onze Verlosser Jezus Christus;
voorzeker deze overbrenging, kan, bekend gemaakt door het Evangelie, niet zonder
het bad van de wedergeboorte of het verlangen daarnaar, zoals geschreven staat:
"Wie niet herboren is uit water en de Heilige Geest, kan niet binnengaan
in het rijk Gods." (Joh. 3, 5).
Canon 5 over het doopsel: “Als iemand zegt: het Doopsel is
vrij, d.w.z niet noodzakelijk om tot het heil te komen, hij zij verdoemd.”
OPMERKING: Door te spreken over het verlangen naar het
doopsel, specifieert Trente de bepaling van Florence “tenzij zij zich vóór het
einde van hun leven bij dezelfde Kerk hebben aangesloten”. De Zalige Pius IX
doet dit tevens door te spreken over onoverwinnelijke, onschuldige onwetendheid
Zalige Pius IX, Toespraak Singulari Quadam op het geheim
concistorie van 9 december 1854
“Niet zonder smart hebben wij kennis genomen van een andere,
niet minder funeste, dwaling die post heeft gevat in sommige delen van de
katholieke wereld en die bezit heeft genomen van de zielen van vele
katholieken, die menen dat men goede hoop kan hebben op het eeuwige heil van al
diegenen die zich buiten de Kerk van Christus bevinden. Hieromtrent hebben zij
de gewoonte dikwijls zich af te vragen welk toekomstig lot er zal zijn na de
dood en wat de toestand zal zijn van diegenen die op geen enkele wijze
onderworpen zijn aan het katholieke geloof, en, geleid door ijdele
redeneringen, geven zij een antwoord dat in de richting gaat van deze stelling.
Verre van ons, Eerbiedwaardige Broeders, om te durven grenzen te stellen aan de
goddelijke barmhartigheid die oneindig is; verre van ons om te willen
doorgronden de geheime raadsbesluiten en oordelen van God, die een diepe
afgrond zijn en niet door het menselijke denken kunnen doorgrond worden!
Maar het is Onze Apostolische taak jullie bisschoppelijke
zorg en waakzaamheid op te wekken zodat jullie, in de mate van het mogelijke,
deze zowel onvrome als funeste opinie uit de geest van de mensen kunnen
verdrijven volgens dewelke men in elke religie de weg naar het eeuwig heil kan
vinden.
Tonen jullie met de verstandigheid en de kennis waarmee
jullie uitgerust zijn aan ten overstaan van het volk dat aan jullie zorg is
toevertrouwd dat de dogma’s van het katholieke geloof op geen enkele wijze in
tegenspraak zijn met de goddelijke barmhartigheid en rechtvaardigheid. Immers,
men dient als tot het geloof behorend te houden dat buiten de Apostolische
Romeinse Kerk niemand kan gered worden, dat Zij de enige ark van het heil is en
dat wie er niet in zal binnengetreden zijn, zal vergaan in de vloed. Maar
eveneens dient als zeker gehouden te worden dat zij die werken in de
onwetendheid omtrent de ware religie, indien deze onwetendheid onoverwinnelijk
is, niet schuldig zijn vanwege dit feit aan eenderwelke fout in de ogen van de
Heer. Welnu, waarlijk, wie zou zich aanmatigen de grenzen van deze onwetendheid
te bepalen, gezien de natuur en verscheidenheid van de volkeren, landen,
mentaliteiten en andere zaken? Want waarlijk, verlost van lichamelijke ketenen,
zullen wij God zien zoals hij is en wij zullen volmaakt inzien door welke een
hechte en mooie band de goddelijke ontferming en rechtvaardigheid verbonden
zijn. Echter, zo lang wij op aarde zijn, te neer gehouden door deze sterfelijke
massa die de ziel bedrukt, laten wij als meest stellig houden, overeenkomstig
de katholieke leer, dat er slechts één God is, één geloof, één doopsel. Het is
niet toegestaan verder onderzoek hieromtrent te verrichten.
Voor het overige, zoals het wezen van de liefde dit vraagt,
laten wij onophoudelijk tot God bidden opdat van overal alle volkeren zich tot
Christus bekeren en laten wij met alle kracht werken voor het heil van alle
mensen." (vertaling BT)
Zalige Pius
IX, Encycliek Quanto conficiamur, 10 augustus 1863 (DS 2865-2867)
“Opnieuw, geliefde zonen en eerbiedwaardige broeders, is het
nodig dat Wij vermelden en censureren de zeer ernstige dwaling waarin helaas
sommige katholieken zich bevinden die menen dat zij die in dwaling leven en
verwijderd zijn van het ware geloof en van de katholieke eenheid het eeuwig
leven kunnen bereiken. Dit is ten zeerste tegengesteld aan het katholieke
geloof.
Wij weten, evenals jullie, dat zij die te maken hebben met
een onoverwinnelijke onwetendheid omtrent onze meest heilige godsdienst, en die
met zorg de natuurwet en haar voorschriften, die door God in alle harten
geplant zijn, in acht nemen en die klaar staan om God te gehoorzamen en een
eerlijk en oprecht leven leiden, dat zij kunnen, door de kracht van het
goddelijke licht en de goddelijke genade, het eeuwige leven verwerven. Immers,
God doorziet, onderzoekt en kent volledig de geesten, zielen, gedachten en
kwaliteiten van allen en in zijn zeer grote goedheid en clementie staat niet
toe dat wie dan ook eeuwige straffen ondergaat die niet schuldig is aan een
vrijwillige fout.
Maar tevens is het katholieke dogma bekend dat niemand
buiten de katholieke Kerk kan gered worden en dat zij die zich verzet hebben
tegen het gezag en de definities van deze Kerk en volhardend zich afgescheiden
hebben van de eenheid van deze Kerk en ook van de Romeinse Paus, de opvolger
van Petrus, aan wie het bewaken van de wijngaard door de Verlosser is toevertrouwd,
het eeuwig heil niet kunnen verwerven.” (Vertaling BT)
Eerbiedwaardige Pius XII, Encycliek Mystici Corporis, 29
juni 1943, nr. 104
“Gij weet, eerbiedwaardige broeders, hoe wij vanaf de
aanvang van ons pontificaat ook hen, die niet behoren tot het zichtbare verband
van de katholieke Kerk, aan Gods bescherming en leiding hebben aanbevolen en
hoe wij plechtig hebben verzekerd, dat niets ons op het voorbeeld van de goede
Herder nauwer aan het hart ligt, dan dat zij het leven hebben en in overvloed
hebben. Deze plechtige verklaring willen wij in dit rondschrijven, waarin wij
de lof van "het grote en heerlijke lichaam van Christus" hebben
bezongen, met een beroep op het gebed van geheel de Kerk herhalen, en wij
nodigen met grote liefde hen allen één voor één uit, toe te geven aan de
inwendige drang van de goddelijke genade en te trachten zich te bevrijden uit
die toestand, waarin zij niet zeker kunnen zijn van hun eeuwig heil. Want, ook
al zijn zij door een onbewuste wens en onbewust verlangen op het mystieke
lichaam van de Verlosser gericht, toch missen zij die overvloedige en machtige
hemelse gaven en hulpmiddelen, die men alleen in de katholieke Kerk kan
genieten. Laten zij dus toetreden tot de katholieke eenheid en, met ons in het
éne lichaam van Jezus Christus verenigd, zich allen in een heerlijke
liefdegemeenschap aansluiten bij het éne Hoofd. In onafgebroken gebed tot de
Geest van liefde en waarheid wachten wij hen op met breed uitgestrekte armen,
tot zij terugkeren niet naar een vreemd, maar naar hun eigen en voorvaderlijk
tehuis.”
Vaticanum II,
Lumen gentium nr. 16
“Ook is diezelfde God niet ver van hen, die in een
afschaduwing en in beelden de onbekende God zoeken, want Hij geeft aan allen
leven en adem, ja alles, en, als onze Heiland, wil Hij, dat alle mensen gered
worden. Want wie zonder schuld het Evangelie van Christus en zijn Kerk niet
kent, maar toch eerlijk God zoekt en zijn wil, zoals het geweten hem die
voorhoudt, onder de invloed van de genade, in zijn leven tracht te
verwezenlijken, kan het eeuwig heil verwerven. Ook onthoudt de goddelijke
Voorzienigheid de middelen, noodzakelijk voor het heil, niet aan wie zonder
schuld nog niet tot een uitdrukkelijke erkenning van God is gekomen, maar toch,
niet zonder Gods genade, naar een rechtschapen levenswandel streeft. Want wat
zulke mensen aan goeds en waars bezitten, wordt door de Kerk gezien als een
voorbereiding op het Evangelie, opdat hij tenslotte het leven mag bezitten. Maar
vaak worden de mensen door de Boze bedrogen, vervallen tot ijdele
bespiegelingen, en verruilen Gods waarheid voor de leugen en dienen de schepping
in plaats van de Schepper; ofwel zij leven en sterven in deze wereld zonder God
en worden bedreigd door de uiterste wanhoop. Daarom besteedt de Kerk, gedachtig
het bevel van de Heer: "Verkondigt het Evangelie aan heel de
schepping" (Mc. 16, 16), grote zorg aan het missiewerk, om zo Gods eer en
het heil van al deze mensen te bevorderen.”
OPMERKING: Voorstanders van een heilsuniversalisme zonder meer laten het tweede deel van LG nr. 16 vaak weg terwijl deze zin net de beperkende voorwaarde van het eerste deel van nr. 16 aangeeft.
Zalige Johannes Paulus II, Encycliek Redemptoris missio, 7
december 1990, nr. 9
“Men moet deze twee waarheden samenhouden, nl. de werkelijke
mogelijkheid van het heil in Christus voor alle mensen en de noodzaak van de
Kerk met betrekking tot het heil. Beide waarheden bevorderen het begrip van het
ene heilsmysterie, zo dat wij de barmhartigheid van God en onze eigen verantwoordelijkheid
kunnen ervaren. Het heil, dat altijd een gave van de Geest is, eist de
medewerking van de mens, zowel om zichzelf als om de anderen te redden.”
Congregatie voor de Geloofsleer, Dominus Iesus, 16 augustus
2000, nrs. 20-21
“Uit hetgeen hierboven in herinnering is gebracht, vloeien
ook enkele punten voort, die noodzakelijk zijn voor de richting die de
theologische reflectie moet inslaan, om de betrekkingen van de Kerk en de
religies met het eeuwige heil te verdiepen.
Vooral moet vast geloofd worden, dat de "pelgrimerende
Kerk noodzakelijk is ter zaligheid. Christus alleen immers is de Middelaar en
de weg naar het heil en in de Kerk, die zijn lichaam is, komt Hij onder ons
tegenwoordig. Hijzelf heeft uitdrukkelijk de noodzakelijkheid van het geloof en
het doopsel afgekondigd en daardoor de noodzakelijkheid van de Kerk bevestigd,
waarin de mensen door de poort van het doopsel binnengaan." Deze leer mag
niet tegenover de algemene heilswil van God gezet worden; daarom "moet men
deze beide waarheden samenhouden, namelijk de werkelijke mogelijkheid van het
heil in Christus voor alle mensen en de noodzaak van de Kerk met betrekking tot
het heil".
Zeker bevatten en bieden de verschillende religieuze
tradities elementen van godsdienstigheid, die van God komen en deel uitmaken
van hetgeen "de Geest in het hart van de mensen en in de geschiedenis van
de volkeren, in de culturen en religies bewerkt". Sommige gebeden en riten
van de andere religies kunnen feitelijk de aanneming van het evangelie
voorbereiden, voor zover zij gelegenheden bieden en ertoe opvoeden, dat de
harten van de mensen ertoe worden aangezet zich open te stellen voor de
werkzaamheid van God. Men kan hun echter niet een goddelijke oorsprong of een
heilswerkzaamheid ex opere operato toeschrijven, die aan de christelijke
sacramenten eigen is. Men kan ook niet ontkennen dat andere riten, voor zover
zij afhankelijk zijn van bijgelovige praktijken of andere dwalingen, eerder een
belemmering voor het heil vormen.”
1 opmerking:
Geplaatst door "A" Belgian Thomist? Was u niet "The" Belgian Thomist?
mvg,
The Belgian Scrutonist / The Belgian Augustino-Thomist
Een reactie posten