dinsdag, december 06, 2011

De instemming met Vaticanum II

Sinds de beroemde uitspraak van kardinaal Ratzinger tot de bisschoppen van Chile in 1988 dat velen Vaticanum II zien als een "superdogma" en zijn toespraak als paus Benedictus tot de Romeinse Curie in 2005 over de hermeneutiek van de continuïteit is de vraagstelling naar de aard van Vaticanum II en de graad van instemming in een stroomversnelling geraakt. Een teken hiervan is de positie van Mons. Brunero Gherardini, welke wij eerder hier en hier hebben toegelicht als ook het congres in december 2010 in Rome met medewerking van bekende namen in dit verband als Mgr. Athanasius Schneider, Nicola Bux en Mgr. Agostino Marchetto en het verzoek van 24 september 2011.

Wij publiceren nu onze vertaling van een tekst verschenen in de Italiaanse editie van Osservatore Romano van 2 december 2011 van de hand van Mons. Fernando Ocáriz, één van de deelnemers aan de gesprekken met de Pius X-Broederschap.

P.S. Wij vragen onze lezers het evidente onderscheid te maken tussen het vermelden van stellingen in de blogosfeer en de instemming hiermee door 'A Belgian Thomist'. Alhoewel onze mening irrelevant is, stemmen wij in met religieuze volgzaamheid van wil en verstand met volgende uitspraak van een voorganger van Paus Benedictus XVI: "sine Pontefice Maximo religio catholica iam non esset talis, sed etiam quod, si in Christi Ecclesia Petri munus pastorale summum, efficax, decretorium deesset, unitas dissolveretur."
Fernando Ocáriz

Over de instemming met het Tweede Vaticaans Concilie

De aanstaande vijftigste verjaardag van de convocatie van het Tweede Vaticaans Concilie (25 december 1961) is een reden om te vieren maar ook om opnieuw na te denken over de receptie en toepassing van de conciliaire documenten. Naast de meer direct praktische aspecten van deze receptie en toepassing, met hun licht- en schaduwzijden, lijkt het gepast om ook het wezen van de gevraagde intellectuele instemming met de onderrichtingen van het concilie in herinnering te roepen. Alhoewel het hier een leer betreft die goed gekend is en waarover een uitvoerige literatuur bestaat is het toch niet overbodig te herinneren aan de wezenlijke kenmerken hiervan, rekening houdend met het voortbestaan van misverstanden hieromtrent – ook in de publieke opinie – wat betreft de continuïteit van sommige conciliaire onderrichtingen in relatie tot voorafgaande onderrichtingen van het leergezag van de Kerk.

Vooreerst lijkt het nuttig eraan te herinneren dat de pastorale intentie van het Concilie niet betekent dat het Concilie niet leerstellig van aard is. Het pastoraal perspectief is immers en kan niet anders dan gebaseerd zijn op de leer. Maar het is vooral nodig te benadrukken dat de leer gericht is op het heil en dat dus het onderricht van de leer een integraal deel is van de pastoraal. Daarenboven is het evident dat er in de conciliaire documenten vele onderrichtingen zijn die strikt leerstellig van aard zijn: over de goddelijke Openbaring, over de Kerk, etc. Zoals de zalige Johannes Paulus II schreef: “Met Gods hulp hebben de Concilievaders gedurende vier jaar van inzet een aanzienlijk geheel van leerstellige uiteenzettingen en pastorale richtlijnen kunnen uitwerken die aangeboden worden aan de hele Kerk.” (Apostolische constitutie Fidei depositum, 11 oktober 1992, inleiding).

De vereiste instemming met het leergezag

Het Tweede Vaticaans Concilie definieert geen enkel dogma, in de zin dat het niet door middel van een definitieve handeling eenderwelke leer voorlegt. Het feit dat een handeling van het leergezag van de Kerk niet wordt uitgeoefend door middel van het charisma van de onfeilbaarheid betekent nochtans niet deze handeling kan beschouwd worden als ‘feilbaar’ in de zin dat het een ‘provisoire leer’ of ‘gezaghebbende opinies’ doorgeeft. Elke uitdrukking van het authentieke leergezag dient ontvangen te worden voor wat het waarlijk is: een onderrichting, gegeven door Herders die, staande in de apostolische opvolging, spreken met het “charisma van de waarheid” (Dei verbum, n. 8), “bekleed met het gezag van Christus” (Lumen gentium, n. 25), “in het licht van de Heilige Geest” (Ibidem).

Dit charisma, dit gezag en dit licht waren zeker aanwezig op het Tweede Vaticaans Concilie; dit te ontzeggen aan geheel het episcopaat cum Petro en sub Petro, verzameld om de universele Kerk te onderrichten, zou betekenen iets van het wezen zelf van de Kerk te ontkennen (cf. Congregatie voor de Geloofsleer, verklaring Mysterium Ecclesiae, 24 juni 1973, nn. 2-5).

Natuurlijk hebben niet alle uitspraken in de conciliaire documenten dezelfde leerstellige waarde en vereisen zij dus niet dezelfde graad van instemming. De verschillende graden van instemming met de leerstellingen van het leergezag zijn in herinnering geroepen door Vaticanum II in de n. 25 van de constitutie Lumen gentium en vervolgens samengevat in de drie clausules toegevoegd aan de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel in de formule van de Professio fidei, gepubliceerd in 1989 door de Congregatie voor de Geloofsleer met de goedkeuring van Johannes Paulus II.

De uitspraken van het Tweede Vaticaans Concilie die geloofswaarheden in herinnering roepen vereisen natuurlijk de instemming met goddelijk geloof, niet omdat zij geleerd zijn geworden door dit Concilie maar omdat zij reeds als zodanig onfeilbaar geleerd zijn geworden door de Kerk, ofwel door een plechtig oordeel ofwel door het gewone en universele leergezag. Zo ook vereisen de andere leerstellingen die Vaticanum II in herinnering roept en die reeds met een definitieve handeling door voorafgaande interventies van het leergezag waren geformuleerd een volledige en definitieve instemming.

De andere leerstellige onderrichtingen van het Concilie vereisen van de gelovigen een graad van instemming “met religieuze volgzaamheid van wil en verstand”. Een “religieuze” instemming dus die niet gefundeerd is op louter rationele motieven. Deze instemming neemt niet de vorm aan van een geloofsakt, maar veeleer van een akt van gehoorzaamheid, die niet louter disciplinair van aard is, maar geworteld is in het vertrouwen in de goddelijke bijstand van het leergezag en daarom “in de logica van het geloof en onder de impuls van de gehoorzaamheid aan het geloof” (Congregatie voor de Geloofsleer, instructie Donum veritatis, 24 mei 1990, nr. 23). Deze gehoorzaamheid aan het leergezag van de Kerk vormt niet een grens die gesteld wordt aan de vrijheid maar is daarentegen bron van vrijheid. De woorden van Christus “wie u hoort, hoort mij” (Lc 10, 16) zijn ook gericht aan de opvolgers van de apostelen; en luisteren naar Christus betekent in zich de waarheid ontvangen die vrijmaakt (cf. Joh. 8, 32).

In leerstellige documenten kunnen er ook elementen zijn die niet als zodanig leerstellig zijn maar in meer of minder mate een omstandigheid uitdrukken (beschrijvingen van de toestand van de maatschappij, suggesties, opwekkingen, etc.) zoals dit feitelijk ook het geval is in het Tweede Vaticaans Concilie. Deze elementen dienen met respect en dankbaarheid ontvangen te worden maar vereisen geen verstandelijke instemming in eigenlijke zin (cf. instructie Donum veritatis, nn. 24-31).

De interpretatie van de onderrichtingen
De eenheid van de Kerk en de eenheid van het geloof zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en dit betreft ook de eenheid van het leergezag van de Kerk op elk tijdstip inzover het de authentieke interpretator is van de goddelijke Openbaring, overgeleverd door de heilige Schrift en de traditie. Dit betekent onder andere dat een wezenlijk kenmerk van het leergezag is haar continuïteit en homogeniteit in de tijd. Continuïteit betekent niet afwezigheid van ontwikkeling; de Kerk doorheen de eeuwen maakt voortgang in de kennis, verdieping en het daaropvolgend leerstellig onderricht van het katholieke geloof en de katholieke moraal.

In het Tweede Vaticaans Concilie waren er verschillende nieuwigheden van leerstellige aard: over de sacramentaliteit van het bisschopsambt, de bisschoppelijke collegialiteit, de godsdienstvrijheid, etc. Alhoewel er ten aanzien van nieuwigheden in zaken die betrekking hebben op het geloof en de moraal en die niet geformuleerd zijn met een definitieve handeling instemming vereist is met religieuze volgzaamheid van wil en verstand, zijn enkele van deze nieuwigheden het object van controverse geweest en zijn ze dit nog altijd en dit met betrekking tot hun continuïteit met het voorafgaandelijk leergezag ofwel met betrekking tot hun compatibiliteit met de traditie. Ten aanzien van deze moeilijkheden die er mogelijk kunnen zijn om te begrijpen wat de continuïteit is met de traditie van enige conciliaire onderrichtingen, bestaat de katholieke houding erin, rekening houdend met de eenheid van het leergezag, te zoeken naar een eenmakende interpretatie, waarin de teksten van het Tweede Vaticaans Concilie en de voorafgaandelijke documenten van het leergezag wederzijds licht op elkaar werpen. Niet enkel dient Vaticanum II geïnterpreteerd te worden in het licht van voorafgaandelijke documenten van het leergezag maar ook worden enkele van deze voorafgaandelijke documenten beter begrepen in het licht van Vaticanum II. Dit is niet iets nieuws in de geschiedenis van de Kerk. Men dient zich bijvoorbeeld te herinneren dat belangrijke begrippen in de formulering van het trinitaire en christologische geloof (hypóstatis, ousía), gebruikt in het Eerste Concilie van Nicea, ten zeerste gepreciseerd zijn geworden wat betreft hun betekenis door latere concilies.

De interpretatie van de nieuwigheden van Vaticanum II moet daarom, zoals Benedictus XVI gezegd heeft, de hermeneutiek van de discontinuïteit met de traditie verwerpen en de hermeneutiek van de hervorming, van de vernieuwing in de continuïteit bevestigen (toespraak 22 december 2005). Het betreft nieuwigheden in de zin dat nieuwe aspecten worden geëxpliciteerd die tot dan nog niet waren geformuleerd door het leergezag maar die op het leerstellige niveau niet in tegenstelling zijn met de voorafgaandelijke documenten van het leergezag, alhoewel in enkele gevallen – bv. omtrent de godsdienstvrijheid – dit gevolgen met zich meebrengt die zeer verschillend zijn op het niveau van beslissingen doorheen de geschiedenis omtrent juridische en politieke toepassingen, gezien de veranderde historische en sociale omstandigheden.

Een authentieke interpretatie van de conciliaire teksten kan enkel gebeuren door hetzelfde leergezag van de Kerk. Daarom dient bij het theologische werk van de interpretatie van passages in de teksten van het Concilie welke vragen oproepen of moeilijkheden lijken te bevatten op de eerste plaats rekening gehouden te worden met de zin waarin deze passages door daaropvolgende interventies van het leergezag begrepen zijn geworden. Nochtans blijft er legitieme ruimte van theologische vrijheid in de wijze van uitleg van de niet-tegenstrijdigheid met de traditie van enkele formuleringen in de conciliaire teksten en dus in de uitleg van de betekenis zelf van enkele uitdrukkingen in deze passages.

Wat dit betreft lijkt het tot slot niet overbodig voor ogen te houden dat bijna een halve eeuw is verstreken sinds het einde van het Tweede Vaticaans Concilie en dat in deze decennia vier Pausen elkaar hebben opgevolgd op de stoel van Petrus. Het onderzoek van het leergezag van deze Pausen en de daarbij behorende instemming van het episcopaat zou een eventuele moeilijke situatie moeten omvormen in een serene en vreugdevolle instemming met het leergezag, de authentieke interpretator van de geloofsleer. Dit zou mogelijk en wenselijk moeten zijn ook indien er aspecten zouden blijven bestaan die rationeel niet volledig te begrijpen zijn, terwijl er niettemin legitieme ruimte voor theologische vrijheid blijft bestaan voor verdiepingswerk dat altijd gepast is. Zoals recentelijk Benedictus XVI heeft geschreven, “het is nodig dat de wezenlijke inhoud, die sinds eeuwen het patrimonium van alle gelovigen is, opnieuw bevestigd, begrepen en verdiept wordt op een altijd nieuwe manier om in de historische omstandigheden die verschillen van deze van het verleden, een coherent getuigenis te geven.” (motu proprio Porta fidei, n. 4).

dinsdag, november 29, 2011

Thomas over het bisschopsambt


Enkele gedachten van Sint-Thomas over het bisschopsambt vanuit diens commentaar op 1 Tim 3, 1-3: “Dit woord is betrouwbaar : streeft iemand naar het leidersambt (episkopos), dan begeert hij een voortreffelijke taak. Een leider in de gemeente moet onberispelijk zijn, de man van één vrouw, matig, verstandig, beschaafd, gastvrij, bekwaam om te onderwijzen, niet aan de wijn verslaafd, niet opvliegend, maar inschikkelijk, niet strijdlustig, niet geldzuchtig.” [fidelis sermo si quis episcopatum desiderat bonum opus desiderat. Oportet ergo episcopum inreprehensibilem esse unius uxoris virum sobrium prudentem ornatum hospitalem doctorem, non vinolentum non percussorem sed modestum non litigiosum non cupidum]

Zie ook Summa Theologiae IIa-IIae, q. 185, a. 1 over de vraag of het geoorloofd is te verlangen naar het bisschopsambt (hier vertaald) en Quodlibet V, q. 11, a. 2 over het weigeren van een bisschopsverkiezing (vertaald hier)

Vanuit de etymologische betekenis van ‘episkopos’, nl. ‘hoofdopzichter’, zegt Thomas dat we twee elementen moeten beschouwen, nl. de verhevenheid van de waardigheid van het bisschopsambt en het nut ervan voor het volk. Zij die kijken naar de eer die een bisschop toekomt en de macht die hij geniet en hierom het bisschopsambt nastreven “weten niet wat het is een bisschop te zijn”.

Daarom zegt Paulus niet dat zo iemands verlangen voortreffelijk is maar dat het werk, d.w.z. het nut voor het volk, iets voortreffelijks is.

Onberispelijk zijn wil niet zeggen zonder fout zijn maar wil zeggen niet slaaf zijn van een zonde waarvoor men door anderen kan berispt worden want het past niet dat iemand die dient te berispen zelf berispt kan worden.

Elke deugd richt zich op de eerste plaats tegen de passies. Er zijn nu twee deugden die de heiligheid bepalen, nl. kuisheid en matigheid want het is vooral door de lust van het vlees dat de ziel verward wordt. Thomas gaat hier niet in op het celibaat van de priester en bisschop dat hij elders zal verdedigen maar verwijst naar de betekenis van het sacrament, nl. dat Christus de Bruidegom van de Kerk is en de Kerk één is.

De matigheid : iemand die alles moet overzien mag niet onmatig zijn en Thomas verstaat hieronder vooral de dronkenschap die verhindert waakzaam te zijn en te overzien.

De verstandigheid : deze deugd regelt alle andere deugden en de bisschop is precies gekozen om anderen te leiden.

Vervolgens bespreekt Paulus de uitwendige handelingen van een bisschop en eerst in verhouding tot zichzelf (beschaafdheid) en dan in verhouding tot anderen (gastvrijheid, onderricht). De beschaafdheid (ornatum) : dit betekent dat iemands handelingen en woorden gepast en in harmonie moeten verlopen en in die zin schoon moeten zijn. Men vraagt van de bisschop dat hij beschaafd is want wij beoordelen het innerlijke vanuit wat wij uiterlijk zien: “Iemands kleding en de lach van zijn tanden en ook de gang van een mens melden wie hij is” (Sir. 19, 30).

De gastvrijheid : er twee soorten aalmoezen, een lichamelijk en een geestelijke. De bisschop dient beiden aan zijn kudde te geven. De gastvrijheid betreft de eerste soort van aalmoezen: “Beoefent de gastvrijheid” (Rom 12, 13). De tweede soort betreft de uitspraak “bekwaam om te onderwijzen”, dit is de bijzondere taak van de hoofden van de Kerk volgens Jer. 3, 15: “Ik geef u herders naar mijn hart die u zullen leiden met kennis en inzicht.”

Vanaf vers 3 verwerpt Paulus de tegenovergestelde ondeugden, nl. de begeerte van het vlees, de begeerte tot woede en tot hebzucht. “Niet aan de wijn verslaafd”: de toekomstige bisschop mag zich niet overlaten aan excessen van de mond of overdadigheid: “bedwelmt u niet met wijn, wat tot losbandigheid leidt” (Ef. 5, 18)

Ten aanzien van de woede geeft hij twee regels: ten aanzien van zijn handelingen, niet opvliegend zijn, dat is immers wat dronkenschap vaak doet, maar vriendelijk en geduldig (Ps. 92, 15). Wat zijn woorden betreft: niet strijdlustig zijn: “een dienstknecht van de Heer moet niet twisten” (2 Tim. 2, 24), “als iemand meent dit te moeten betwisten: wij kennen zulk een gewoonte niet en de Kerk van God evenmin” (1 Kor. 11, 16). De bisschop is opvolger van de Apostelen en Jezus heeft tegen hen gezegd dat ze de vrede moeten verkondigen: “Ik geef u mijn vrede, ik laat u mijn vrede” zei hij tijdens zijn Passie.

Wat betreft rijkdom zegt de Apostel niet geldzuchtig te zijn. De bisschop is immers aangesteld tot rechter en bestuurder (ordinator) van de Kerk en indien hij geldzuchtig is, dan kan hij makkelijk afwijken van de rechtvaardigheid: “Gij zult geen geschenken aannemen want geschenken maken de zienden blind en de rechtvaardigen tot leugenaar.”

donderdag, november 24, 2011

De rol van doctrinaire commissies in de schoot van een bisschoppenconferentie


Door de instructie vanwege de Congregatie voor de Geloofsleer van 23 februari 1967 is het verplicht dat elke bisschoppenconferentie een doctrinaire commissie opricht.
In een schrijven van 10 juli 1968 aan de voorzitters van de bisschoppenconferenties worden de doelen van deze doctrinaire commissie uiteengezet. Allereerst dient deze commissie “vanuit een positieve houding” de gewijde leer uiteenzetten. Vervolgens dient deze commissie de bisschoppen bij te staan in hun taak te waken over de gezonde leer in allerlei publicaties. Tot slot dient “minstens éénmaal per jaar” een verslag bij de Congregatie ingediend te worden over hun activiteiten waarin men ook suggesties kan doen over initiatieven die men noodzakelijk acht.
In een schrijven van 23 november 1990, van de hand van kardinaal Ratzinger, aan de voorzitters van de bisschoppenconferenties “herinnert” de Congregatie aan deze twee documenten en “preciseert” enige aspecten.
De leden van deze commissie kunnen enkel bisschoppen zijn, gekozen door de bisschoppenconferentie. Wel kan men zich laten bijstaan voor advies maar de bisschoppen blijven de enige verantwoordelijken aangezien het hier gaat om een bisschoppelijke conferentie.
In punt 7 van dit schrijven heet het: “De zorg van deze doctrinaire commissies is het bevorderen van de verspreiding van de geloofsleer. In het bijzonder bieden zij een hulp aan de bisschoppenconferenties in het verspreiden en becommentariëren van de documenten van het pauselijk Leergezag, op een wijze die aangepast is aan de noodzaken en de urgenties van het gebied. In samenwerking met de competente bisschoppelijke commissie bevorderen deze doctrinaire commissies ook de voorbereiding van teksten vanwege auteurs die een erkende wetenschappelijke aanzien genieten en een standvastige trouw aan het Leergezag van de Kerk bezitten of tenminste de samenstelling van een lijst van boeken ("indicem librorum"), goedgekeurd voor het onderricht.”
Tevens wijst dit schrijven op de noodzaak dat elke bisschop zijn taak van onderscheiding inzake publicaties naar behoren uitoefent. Tevens wordt herhaald dat minstens éénmaal per jaar een rapport wordt gezonden over de voortgang en verdere suggesties ten aanzien van te ondernemen stappen.

Is het vreemd dat deze stukken nog niet naar het Nederlands vertaald zijn?

zaterdag, november 19, 2011

De kruistekens in de Romeinse Canon - Wat Sint-Thomas hierover zegt!

Betreffende de buitengewone vorm wordt dikwijls verwezen naar de 'vele' kruistekens die tijdens de Romeinse Canon door de priester dienen te worden gemaakt. Af en toe zelfs met verwijzing naar  Sacrosanctum Concilium nr. 34: "Ritus nobili simplicitate fulgeant, sint brevitate perspicui et repetitiones inutiles evitent, sint fidelium captui accommodati, neque generatim multis indigeant explanationibus.".
Afgezien van het feit dat deze uitspraak niet kan geïdentificeerd worden met het resultaat in de gewone vorm, nl. de quasi-volledige verwijdering van het gebruik van kruistekens in de Romeinse Canon, is het goed om Sint-Thomas' uitleg over de betekenis van de kruistekens in de Romeinse Canon opnieuw te lezen. Voor Sint-Thomas betekenen de kruistekens het tegenwoordig stellen van het lijden en de offerdood van Jezus Christus en verwijzen de kruistekens op deze manier onophoudelijk naar wat het Heilig Misoffer is, nl. het op sacramentele wijze tegenwoordigstellen van het kruisoffer van Christus. In zijn allegorische verklaring wordt de ritus zelf tot gebed en worden vorm en inhoud verenigd.

Summa Theologiae, Tertia Pars, q. 83, a. 5
Objectie 3: Wat bij de sacramenten van de Kerk gebeurt, mag niet herhaald worden. Dus is het niet passend, dat de priester meermalen een kruis maakt over dit Sacrament.

Antwoord op bedenking 3:
Bij de Mis maakt de priester kruistekens om het lijden van Christus uit te drukken, dat op het Kruis werd voleindigd. Maar het lijden van Christus heeft trapsgewijze plaats gehad. Vooreerst werd Christus overgeleverd door God, door Judas en door de Joden. Dit wordt weergegeven door het driemaal bekruisen bij de woorden: “Deze gave, deze geschenken, deze heilige en onbevlekte Offers”.

Vervolgens werd Christus verkocht, en wel door de priesters, schriftgeleerden en Farizeeën. Om dat aan te duiden worden er een andere maal drie kruistekens gemaakt bij de woorden “gezegend, opgeschreven, wettig”. — Dit kan ook aanduiden de prijs van de verkoop, nl. dertig zilverlingen. — Er worden nog twee kruistekens aan toegevoegd bij de woorden: “Opdat het voor ons het Lichaam en Bloed” enz., om aan te geven de persoon van Judas, die verkocht en van Christus, die verkocht werd.

Ten derde was er een voorafbeelding van het lijden van Christus in het Laatste Avondmaal. Om dit aan te geven worden er voor de derde maal twee kruistekens gemaakt, één bij de consecratie van het Lichaam en een ander bij de consecratie van het Bloed, wanneer bij elk gezegd wordt: “ Hij zegende het”.

Op de vierde plaats was er het lijden van Christus zelf. Daarom heeft er voor de vierde maal een bekruising en wel vijfvoudige plaats, om de vijf wonden aan te duiden, bij woorden: “Een zuiver Offer, een heilig Offer, een vlekkeloos Offer, het heilig Brood van het eeuwig leven en de kelk van het altijddurende heil”.

Ten vijfde wordt uitgebeeld, dat het Lichaam werd uitgerekt en het Bloed vloeide, en het lijden vruchtbaar was, door drie kruistekens bij de woorden: “Wij die het Lichaam en nuttigen van allen zegen” enz.

Ten zesde wordt in herinnering gebracht het drievoudige gebed, dat Christus op het Kruis bad, nl. een gebed voor de vervolgers, toen Hij sprak: “Vader, vergeef het hun”; een ander voor bevrijding van de dood, toen Hij uitriep: “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?”; het derde behoort bij het verwerven van de glorie, toen Hij zei: “Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest”. Daarvoor de drie kruistekens bij de woorden: “Gij heiligt, maakt levend en zegent”.

Ten zevende worden de drie uren uitgebeeld, gedurende dewelke Hij op het Kruis hing, nl. van het zesde tot het negende uur. Daarvoor weer drie kruistekens bij de woorden: “Door Hem, en met Hem en in Hem”.

Ten achtste wordt de scheiding van Ziel en Lichaam uitgebeeld door de twee kruistekens die onmiddellijk daarna buiten den kelk gemaakt worden.

Ten negende wordt de verrijzenis op den derden dag uitgebeeld door de drie kruistekens, die gemaakt worden bij de woorden: “De vrede van de Heer zij altijd met u”
Men kan het ook korter zeggen. De consecratie van dit Sacrament en het aannemen van dit Offer en zijn vruchten hangen af van de kracht van Christus' Kruis. Daarom maakt de priester overal, waar melding wordt gemaakt van één van deze drie zaken, een kruisteken.

zondag, november 06, 2011

Cappafobie! Nog altijd in de Lage Landen

Wij konden helaas vandaag niet in de St. Agneskerk zijn! Maar zo te horen is ons artikel uit 2008 over "cappafobie" nog altijd actueel!
Of nog:
"The capa magna does indeed represent the finery of the world, its power and prestige. That is why after his entrance wearing it, the prelate is publicly stripped of this finery and humbled before the congregation. Then, vestment by vestment, the bishop is clothed in the new man of which St Paul speaks, including the baptismal alb, the dalmatic of charity, the stole of pardon and the chasuble of mercy. When finally clothed in Christ, the prelate makes a second entrance into the church to begin the eucharistic celebration in persona Christi, the visible head of the body, the church.
It was a clear statement that the power and prestige of the world have no place at the altar, but it is expressed in a liturgical ritual or symbol, which, unfortunately, are often lacking in the contemporary rites and thus hard to grasp." (Bron)
Met dank aan Zijne Eminentie Kardinaal Burke, onze studenten en oud-studenten daar aanwezig en alle organisatoren van deze hemelse gebeurtenis!

maandag, oktober 17, 2011

Jaar van het Geloof in het licht van de hermeneutiek van de continuïteit

"Quibusdam sub aspectibus Veneratus Decessor Noster hunc Annum quandam “consecutionem et necessitatem postconciliarem”[8] respexit, prorsus sibi illius temporis gravium difficultatum conscius, praesertim quod ad veram fidem profitendam eandemque recte interpretandam attinent. Censuimus Annum fidei incohari, quinquagesimo anno transacto a Concilio Vaticano II incepto, opportunam dare occasionem, ut intellegatur scripta, hereditate a Patribus accepta, ad beati Ioannis Pauli II verba, pretium non amittere nec fulgorem. Necesse est ut congruenter legantur et noscantur et approprientur uti textus idonei et directorii Magisterii, in ambitu Ecclesiasticae Traditionis ... Ut quam maxime assumimus officium ostendendi Concilium uti summam gratiam qua Ecclesia saeculo XX est ditata: in eo nobis tutissimus offertur index ad iter hoc ineunte saeculo detegendum”. Nos quoque magnopere id confirmare volumus quod de Concilio paucis post mensibus a Nostra ad Petri Successoris munus electione diximus: “Si id legimus ac recta hermeneutica percipimus, ipsum esse fierique magis ac magis potest magna vis ad Ecclesiam renovandam, quod est semper necessarium”

Bron: Apostolische Brief Motu Proprio Data "Porta fidei"

Vragen aan het Concilie

In verband met een eerdere posts over het werk van Prof. Brunero Gherardini en zijn Verzoek aan paus Benedictus XVI (zie hier, hier en hier), geven wij hier in Nederlandse vertaling een hernieuwd en breder Verzoek aan paus Benedictus. Het betreft een aantal wezenlijke vragen omtrent de interpretatie van teksten van Vaticanum II. Dit dient inderdaad de insteek te zijn zowel wat betreft de beoordeling van de Buitengewone Vorm als het Concilie: de betekenis van de tekst en de gezaghebbende interpretatie van het Leergezag.

Verzoek
Aan de Heilige Vader Paus Benedictus XVI, dat hij moge bevorderen een grondig onderzoek van het pastoraal Concilie Vaticanum II

Heiligheid,
Mons. Brunero Gherardini, priester van het bisdom Prato en kanunnik van de Basiliek van Sint-Petrus, voormalig Hoogleraar ecclesiologie aan de Pauselijke Universiteit van Lateranen en Decaan van de Italiaanse theologen, heeft in 2009 aan Uwe Heiligheid een dringend maar evenzeer respectvol Verzoek gericht om een kritisch debat te openen over de teksten van Vaticanum II, een debat dat op grondige en publieke wijze zou gevoerd worden. Dit Verzoek werd in 2010 ondersteund door Professor Roberto de Mattei, docent kerkgeschiedenis en geschiedenis van het christendom aan de Europese Universiteit van Rome en vice-president van de Nationale Raad voor Onderzoek.
In zijn Verzoek schreef Professor Gherardini:
“Omwille van het heil van de Kerk  - en in het bijzonder omwille van de realisatie van het zielenheil (salus animarum), welke de eerste en hoogste wet is – [CIC 1983, can. 1752] en na decennia van vrije creativiteit op het gebied van de exegese, theologie, liturgie, geschiedenis en pastoraal in naam van het Tweede Oecumenisch Vaticaans Concilie lijkt het mij een dringende noodzaak dat er wat helderheid komt door met gezag te antwoorden op de vraag omtrent de continuïteit van dit Concilie – niet door dit af te kondigen maar door dit aan te tonen – met de andere Concilies en omtrent de trouw ervan ten aanzien van de Overlevering zoals zij altijd al van kracht is in de Kerk.”
“Het lijkt immers moeilijk, zo niet onmogelijk, te komen tot de gewenste hermeneutiek van de continuïteit [met het gehele voorafgaandelijke Leergezag] indien men niet eerst is gekomen tot een aandachtige en wetenschappelijke analyse van de afzonderlijke documenten, in hun geheel en in hun afzonderlijke argumenten, van de onmiddellijke en verwijderde bronnen ervan maar daarentegen voortgaat erover te praten en enkel de inhoud ervan te herhalen en deze voor te stellen als een absolute nieuwigheid.”
“Een onderzoek van deze draagwijdte overstijgt ten zeerste de mogelijkheden van één enkele persoon, en dit niet enkel omdat éénzelfde argument vereist behandeld te worden vanuit verscheidene perspectieven, - historisch, patristisch, juridisch, filosofisch, liturgisch, theologisch, exegetisch, sociologisch, wetenschappelijk – maar ook omdat elk document aan tientallen en tientallen argumenten raakt die enkel door de geleerden in deze gebieden kunnen effectief beantwoordt worden.”
“Reeds lang geleden ontstond in mij het idee – dat ik nu durf voor te leggen aan Uwe Heiligheid – van een plechtige en zo mogelijk definitieve verklaring over het laatste Concilie in al haar aspecten en inhouden. Het lijkt inderdaad logisch en noodzakelijk dat elk aspect en elke inhoud zou worden bestudeerd in zichzelf en in de context van al het overige en dit met het oog op alle bronnen en vanuit de specifieke invalshoek van het voorafgaande kerkelijke  - zowel plechtig als gewoon – Leergezag. Op basis van zulk een breed en objectief wetenschappelijk werk zal het vervolgens mogelijk zijn om materiaal te leveren voor een zekere en objectieve beoordeling van Vaticanum II bij de beantwoording van volgende – naast de vele andere – vragen:
1.            Wat is haar ware aard/wezen?
2.            In welke verhouding staat het pastorale karakter van Vaticanum II - een begrip dat men op gezaghebbende wijze zal moeten preciseren - tot het eventueel dogmatisch karakter? Verzoent zich het pastorale karakter met het dogmatische karakter?
3.            Is het daadwerkelijk mogelijk om dogmatisch Vaticanum II te definiëren? En dus naar het Concilie te verwijzen als zijnde dogmatisch; nieuwe theologische beweringen funderen op het Concilie; in welke zin en met welke limieten?
4.            Is het een "gebeurtenis" in de zin van de professoren uit Bologna [de Alberigo-school, verantwoordelijk voor een invloedrijke geschiedenis van Vaticanum II], die de verbindingen met het verleden verbreekt een tijdperk instelt dat in elk aspect nieuw is? Of herleeft het verleden in Vaticanum II "eodem sensu eademque sententia"?
Het is vanzelfsprekend dat de hermeneutiek van de breuk en de hermeneutiek van de continuïteit afhangen van de antwoorden op deze vragen. Maar indien de wetenschappelijke conclusie leidt naar de hermeneutiek van de continuïteit als de enig mogelijke en aanvaardbare conclusie, dan zal het noodzakelijk zijn te bewijzen – en dit meer dan het louter declameren ervan – dat deze continuïteit werkelijk is en dat deze zich toont, enkel in de onderliggende dogmatische identiteit. Indien dit, geheel of ten dele, niet zou wetenschappelijk bewezen worden, dan is het noodzakelijk dit rustig en eerlijk te zeggen en dit in antwoord op het verlangen naar helderheid waarop men al bijna een halve eeuw wacht.”[1]

In zijn recente, zeer gedocumenteerde en vernieuwende geschiedenis van Vaticanum II, welke eindelijk aan het publiek een nauwkeurig en realistisch kader geeft van de prangende en dramatische gebeurtenissen van dit Concilie besluit professor de Mattei als volgt:
“Tot besluit van dit werk zij het mij toegestaan mij met verering te richten tot Zijne Heiligheid Benedictus XVI, in wie ik de opvolger van Petrus herken waarmee ik mij onlosmakelijk verbonden voel en hem van harte mijn dank te betuigen dat hij de poorten heeft opengezet voor een ernstig debat over Vaticanum II. Ik herhaal dat ik een bijdrage tot dit debat heb willen leveren als historicus, niet als theoloog maar ik verenig mij met de verzoeken van die theologen die met eerbied en kinderlijke gehoorzaamheid aan de Plaatsvervanger van Christus op aarde vragen een grondig onderzoek te bevorderen van Vaticanum II, in al haar complexiteit en omvang, om op deze wijze de continuïteit van dit Concilie met de twintig voorafgaande Concilies te verifiëren en de schaduwen en twijfels uit te bannen, die bijna een halve eeuw de Kerk doen lijden, in de zekerheid echter dat de poorten van de Hel Haar nooit zullen overwinnen (Mt. 16, 18).”[2]
Wij, ondertekenaars, eenvoudige gelovigen, sluiten ons geheel en al aan bij deze gezaghebbende en respectvolle vragen. In de zekerheid dat het ons niet ontbreekt aan kinderlijk respect voor Uwe Heiligheid, staan wij onszelf toe enkele van deze “vele andere vragen” toe te voegen – en dit als een verdere, zij het beknopte illustratie van de delicate materie – welke volgens onze bescheiden mening vast en zeker eindelijk een verhelderend antwoord zouden verdienen, en dit op basis van de resultaten van de analyses van Prof. Gherardini en van andere theologen en intellectuelen, welke al sinds het begin van het postconciliaire tijdperk gevochten hebben om helderheid te verkrijgen over Vaticanum II:

5.           Wat is de exacte betekenis van het begrip “levende traditie” in de constitutie Dei Verbum over de goddelijke Openbaring? In zijn recente, grondige studie over het begrip ‘katholieke traditie’ stelt Prof. Gherardini dat in Vaticanum II zich daarentegen een echte ‘copernicaanse revolutie’ zou hebben voorgedaan in de opvatting omtrent de Traditie van de Kerk, omdat de dogmatisch waarde van de Traditie er niet helder gedefinieerd wordt (DV 8); er is daar een ongewone reductio ad unum van de twee bronnen van de Goddelijke Openbaring (Schrift en Traditie) welke steeds erkend zijn geworden in de Kerk en bevestigd in de dogmatische Concilies van Trente en Vaticanum II (DV 9); er verschijnt zelfs een aanslag op het dogma van de inerrantie van de Heilige Geschriften omdat “nadat bevestigd is geworden dat alles wat de gewijde schrijvers stellen van de Heilige Geest komt, het kenmerk van de inerrantie enkel wordt toegeschreven aan ‘heilswaarheden’ of ‘verlossingswaarheden’, aan een deel van het geheel (“veritatem, quam Deus nostrae salutis causae Litteris Sacris consignari voluit”). Maar indien de Heilige Geest alles heeft geïnspireerd wat de gewijde schrijvers hebben geschreven, dan zou de inerrantie moeten toegepast worden op het geheel en niet enkel op heilswaarheden. De tekst lijkt daarom onlogisch.[3]
6.          Wat is de exacte betekenis die men dient toe te schrijven aan de nieuwe definitie van de Katholieke Kerk in de dogmatische constitutie (welke nochtans geen dogma’s definieert) Lumen gentium over de Kerk? Indien deze definitie samenvalt met deze van alle tijden – dat enkel de katholieke Kerk de enige en ware Kerk van Christus is omdat deze de enige is die doorheen de eeuwen ongeschonden de geloofsschat, ingesteld door Onze Heer en door de Apostelen onder leiding van de Heilige Geest, heeft bewaard – waarom heeft men deze dan veranderd door te schrijven – op een manier die niet makkelijk te begrijpen is voor de eenvoudige gelovige en die nooit duidelijk is uitgelegd geworden (men moet dit durven zeggen) – dat “de enige” Kerk van Christus “subsisteert in de katholieke Kerk, bestuurd door de opvolger van Petrus en de bisschoppen in gemeenschap met hem ofschoon men buiten haar meerdere elementen van heiliging en waarheid vindt, die, als eigen gaven van Christus' Kerk, een uitnodiging zijn tot de katholieke eenheid.” (LG 8). Lijkt het niet dat in deze formulering de katholieke Kerk verschijnt als louter een deel van de Kerk van Christus? Een deel omdat de Kerk van Christus, naast de katholieke Kerk, ook “meerdere elementen van heiliging en waarheid”, geplaatst “buiten” de katholieke Kerk zou bevatten? Met als gevolg dat de “enige ware godsdienst welke subsisteert in de katholieke Kerk (DH 1) deze zou zijn van een “Kerk van Christus” die “elementen” bevat die buiten de katholieke Kerk zouden liggen. Wie wil kan dit misschien ook zo begrijpen dat de “enige ware godsdienst” volgens het Concilie ook subsisteert in de niet-katholieke “elementen van de “Kerk van Christus”.
7.            Wat is de ware betekenis die men moet toeschrijven aan het begrip van de Kerk algemeen begrepen als “Volk van God” (LG 9-17), een begrip dat in het verleden enkel een deel van het geheel aanduidde, het geheel dat daarentegen vertegenwoordigd werd door het “Mystieke Lichaam van Christus”?
8.            Welke betekenis dient men toe te schrijven aan de weglating van de termen ‘bovennatuurlijk’ en ‘transsubstantiatie’ in de teksten van het Concilie? Betreft deze weglating misschien ook de daarmee verbonden concepten, zoals sommigen beweren?
9.            Wat is de exacte betekenis van de nieuwe wijze waarop de collegialiteit verstaan wordt? Hoe moeten we de interpretatie die de Nota esplicativa praevia, geplaatst aan het begin van Lumen gentium (ten einde de controverse hierover onder de concilievaders te beslechten) hiervan geeft, beschouwen in het licht van het altijdgeldende onderricht van de Kerk. Wij verwijzen naar de twijfels zoals deze in zijn tijd helder zijn uiteengezet door Romano Amerio:
“De Nota praevia verwerpt de klassieke interpretatie van de collegialiteit, volgens de welke het subject van de hoogste macht in de Kerk enkel de Paus is die deze meedeelt, wanneer hij wil, met de universaliteit van de bisschoppen door hem bijeengeroepen voor het Concilie. De hoogste macht is collegiaal enkel door de mededeling ad nutum van de Paus. De Nota praevia verwerpt tevens de leer van de nieuwlichters volgens de welke het subject van de hoogste macht in de Kerk het college van bisschoppen is, verenigd de Paus en niet zonder de Paus die er het hoofd van is, maar op zulke wijze dat wanneer de Paus de hoogste macht uitoefent, ook alleen, hij deze uitoefent als hoofd van het college en dus als vertegenwoordiger van het college, dat hij verplicht is te raadplegen om er te betekenis van uit te drukken. Dit is de theorie die geënt is op de stelling die spreekt over de veelzijdige [democratische] oorsprong van het gezag, een stelling die moeilijk te verzoenen is met de constitutie van de Kerk [welke hiërarchisch is en van goddelijke oorsprong, niet ontsproten aan het volk]. Terwijl de Nota praevia beide theorieën verwerpt houdt ze stevig vast aan het feit dat de hoogste macht ligt bij het college van bisschoppen, verenigd met het Hoofd [en dit is de grote nieuwigheid], maar dat het Hoofd deze macht kan uitoefenen onafhankelijk van het college, terwijl het college niet onafhankelijk kan zijn van het Hoofd [en dit zou de toegeving zijn aan de Traditie].”[4]
En is het juist te stellen dat de toeschrijving van juridisch machten, deze van een waar en eigenlijk college, aan de bisschoppenconferentie de facto de figuur van de bisschop heeft ontwaardigd en gedeformeerd? In feite lijken de bisschoppen, als bisschoppen apart, voor niets meer mee te tellen in de Kerk (Uwe Heiligheid moge ons onze openheid vergeven). Over dit punt nogmaals Amerio:
“De meest betekenisvolle nieuwigheid van de postconciliaire Kerk ligt erin dat participatie is gegeven aan alle organen van de Kerk welke juridisch gedefinieerd zijn geworden zoals de permanente synode van bisschoppen, de bisschoppenconferenties, de diocesane en nationale synodes, de pastorale raden, priesterraden, etc. […]. De constitutie van de bisschoppenconferenties heeft twee zaken voortgebracht: ze heeft de organische structuur van de Kerk gedeformeerd en het gezag van de bisschoppen ontwaardigd.
Volgens het preconciliaire recht zijn de bisschoppen de opvolgers van de Apostelen en besturen zij elk hun eigen bisdommen met gewone macht, zowel in het geestelijke als in het tijdelijke en hierbij oefenen zij legislatieve, juridische en uitvoerende macht uit (can. 329 en 335 CIC 1917). Dit gezag is precies, individueel, en behoudens de instelling van de vicaris-generaal, niet-delegeerbaar (de vicaris-generaal was daarenboven ad nutum van de bisschop) […]. Het decreet Christus Dominus over het pastorale ambt van de bisschoppen schrijft aan het episcopale corps collegialiteit toe, d.w.z. “hoogste en volledige macht over de universele Kerk” en deze macht zou in alles gelijk zijn aan deze van de Romeinse Paus indien deze macht zou kunnen worden uitgeoefend zonder de instemming van de Romeinse Paus. Deze hoogste macht is altijd toegeschreven geworden [enkel] aan de verzamelde bisschoppen, bijeengeroepen door de Paus in een oecumenisch Concilie. Maar er stelt zich de vraag of een autoriteit die enkel in werking wordt gesteld door een instantie die hoger is dan haar, kan beschouwd worden als een hoogste gezag en of dit niet neerkomt op een loutere virtualiteit en als het ware een ens rationis. Maar volgens de geest van Vaticanum II ligt de uitoefening van het bisschoppelijke macht waarin zich de collegialiteit concretiseert in de macht van de bisschoppenconferenties.
Hier is het eigenaardig te zien hoe het decreet Christus Dominus (in nr. 37) de reden voor deze nieuwe instelling vindt in de noodzaak voor de bisschoppen van eenzelfde land om samen te werken en hoe niet gezien wordt dat deze samenwerkingsband, vanaf nu juridisch bepaald, de orde van de Kerk verandert door de bisschop te vervangen door een corps van bisschoppen en de persoonlijke verantwoordelijkheid door deze van een collectieve verantwoordelijkheid, d.w.z. een verdeelde verantwoordelijkheid […]. Met de instelling van de bisschoppenconferenties is de Kerk nu een policentrisch corps geworden […]. Het eerste gevolg van deze nieuwe structuur is dus de verzwakking van de band van eenheid [met de Paus] zoals zichtbaar is geworden in de overvloed van onenigheden over zeer belangrijke zaken [bv. de leer van de encycliek Humanae vitae van 25 juli 1968]. Het tweede gevolg is het verlies aan gezag van de afzonderlijke bisschoppen; zij leggen niet meer verantwoordelijkheid af aan hun eigen volk noch aan de Heilige Stoel: in plaats van individuele verantwoordelijk komt er immers een collegiale verantwoordelijkheid, die, aangezien deze zich bevindt in het gehele corps, niet kan toegeschreven worden aan de afzonderlijke componenten van het corps.”[5]
10.        Welke betekenis dient men vandaag te geven aan de figuur van de priester, deze authentieke instelling van de Kerk?[6] Is het waar dat reeds vanaf het Concilie de priester van “priester van God” verlaagd is geworden tot “priester van het Volk Gods” en gereduceerd is geworden voornamelijk tot de functies van “animator” en “voorzitter van de verzameling” van het “Volk Gods” en tot “sociaal werker”?
·         In dit verband worden bekritiseerd: Lumen gentium 10, 2 dat lijkt op hetzelfde plan te willen stellen het “ambtelijk of hiërarchisch” priesterschap en het zogenaamde “algemeen priesterschap van de gelovigen” – dat in het verleden enkel als een eretitel werd aanzien – in de bewering dat beiden “in betrekking staan tot elkaar” (“ad invicem tamen ordinantur”) (zie ook LG, 62,2);
·         Lumen gentium 13, 3 dat het priesterschap aanduidt louter als “functie” van het “Volk Gods”;
·         het feit dat de prediking van het Evangelie als eerste wordt aangeduid betreffende de priesterlijke “functie” (Presbyterorum Ordinis nr. 4: “de priesters, als medewerkers van de bisschoppen, [hebben] als eerste taak, aan allen het Evangelie van God te verkondigen”) terwijl daarentegen het dogmatisch Concilie van Trente gesteld heeft dat datgene wat de zending van de priesterschap op de eerste plaats kenmerkt ligt in “de volmacht om Zijn Lichaam en Bloed te consacreren (consecrandi), op te dragen (offerendi) en uit te delen (ministrandi)” en ten tweede “om zonden te vergeven en niet te vergeven.” (DS 957/1764).
·         En is het waar dat Vaticanum II de facto het kerkelijk celibaat ontwaardigd heeft door de bevestiging dat de “de volmaakte en blijvende onthouding omwille van het koninkrijk der hemelen, die door Christus de Heer is aanbevolen,  […] is door de Kerk vooral voor het priesterleven altijd zeer hoog gewaardeerd. … Ze wordt weliswaar niet door het wezen zelf van het priesterschap vereist (PO 16); deze laatste bewering gerechtvaardigd door een foutieve interpretatie van 1Tim. 3, 2-5 en Tit 1, 6?
11.        Wat is de precieze betekenis van het principe van de “creativiteit” in de Heilige Liturgie, een principe dat ongetwijfeld het resultaat is van de concessies aan de bisschoppenconferenties van een omvangrijke competentie in deze materie, met in begrip van de mogelijkheid te experimenteren met nieuwe vormen van eredienst om deze aan te passen aan het karakter en de tradities van de volkeren en om deze zo veel mogelijk te vereenvoudigen? Dit alles wordt voorgesteld in de constitutie Sacrosanctum Concilium over de Heilige Liturgie: art. 22, 2 over de nieuwe competenties van de bisschoppenconferenties; 37, 38, 39 en 40 over de aanpassing aan het karakter en de tradities van de volkeren en over de criteria van de liturgische aanpassing in het algemeen; art. 21 en 34 over de liturgische vereenvoudiging. Werd een gelijkaardige mogelijkheid om te vernieuwen in de liturgie niet ten allen tijde sterk afgewezen door het Leergezag van de Kerk? Het is waar dat SC altijd de controle van de Heilige Stoel over de liturgie en de vernieuwingen ervan oplegt (SC 22, 2 en 40, 1 en 2) maar deze controle heeft zich onbekwaam getoond om de wijdverspreide vernietiging van de liturgie te verhinderen, een vernietiging die vele gelovigen van de kerken verwijderd heeft en tot op de dag van vandaag voortduurt, niettegenstaande de disciplinaire maatregelen om te komen tot de eliminering van de begonnen misdrijven, maatregelen waaraan Uwe Heiligheid stevig vasthoudt. Zou het gewenste onderzoek niet een licht kunnen werpen op de motieven van dit falen?
We kunnen natuurlijk niet op alle vragen ingaan die opgeworpen worden door de teksten van het Concilie en welke in verband staan met de huidige situatie van de Kerk. Vele vragen zouden nog gesteld kunnen worden waaronder over fundamentele themata als de gewetensvrijheid en het oecumenisme. Wat dit betreft mogen wij enkel nog het volgende hieraan toevoegen:
12.        Het principe van de godsdienstvrijheid, voor het eerst afgekondigd door het Concilie als “mensenrecht” of “natuurlijk” recht van de persoon, ongeacht zijn godsdienst, en dus prevalerend ten aanzien van het recht van de enige Geopenbaarde Waarheid (onze katholieke godsdienst), die dient beleden te worden als ware godsdienst met voorkeur ten aanzien van de anderen die niet geopenbaard zijn en dus niet afkomstig zijn van God; dit principe, dat gegrondvest is op de veronderstelling dat alle godsdiensten gelijk zijn, maar waarvan de toepassing enkel indifferentisme, agnosticisme en uiteindelijk atheïsme bevorderd heeft; dit principe, zoals het verstaan wordt door het Concilie, waarin verschilt dit werkelijk met de gewetensvrijheid zoals die een ereplaats krijgt toegewezen tussen de laïcale “rechten van de Mens”, beleden door de ultralaïcale en anti-christelijke Franse Revolutie.
13.        Lijkt ook niet het huidige oecumenisme te leiden tot een gelijkaardig resultaat (indifferentisme en verlies van het geloof), gezien het feit dat het eigenlijke doel ervan niet zozeer lijkt te zijn de bekering (in zoverre mogelijk) van het mensengeslacht tot Christus maar wel de eenheid en zelfs de vereniging van het menselijk geslacht tot een soort van nieuwe Kerk of mondiale religie, in staat om –zo wenst men – een messiaans rijk van vrede en broederschap tussen alle volkeren te beginnen? Indien dit de doeleinden van het oecumenisme zijn, welke gedeeltelijk reeds te vinden zijn in de pastorale constitutie Gaudium et spes over de Kerk en de huidige wereld, lijkt dan de actuele oecumenische dialoog niet gevaarlijk af te stevenen op een soort van “akkoord tussen Christus en Belial”?[7] Zou dan niet de gehele dialoog van de postconciliaire Kerk met de huidige wereld opnieuw onderzocht moeten worden?
Heilige Vader,
De vragen die wij U hebben durven stellen in dit nederige Verzoek kunnen zeker diegenen in de Hiërarchie ontstemmen die reeds verklaard hebben het Verzoek van twee jaar geleden vanwege Professor Gherardini niet te waarderen. Het betreft dat gedeelte van de Hiërarchie dat nog niet lijkt te hebben begrepen –sta ons toe dit te zeggen- de uitzonderlijke ernst van de crisis die nochtans reeds vijftig jaar de Heilige Kerk belaagt; een crisis waarvan de preconciliaire tekenen op het Concilie explodeerden, zoals het boek van Prof. de Mattei en daarvóór meer beknopt de werken van P. Ralph M. Wiltgen svd en Prof. Romano Amerio aangetoond hebben.
Volgens ons geweten als gelovigen lijkt deze vraag, die wij met al ons groot respect in dit Verzoek gericht hebben, in volledige harmonie te zijn  -zo durven wij zeggen- met het werk van herstel, vernieuwing en zuivering van de strijdende Kerk, een werk dat zo moedig ondernomen wordt door Uwe Heiligheid, en dit niettegenstaande het verzet en de moeilijkheden van allerlei aard zoals die bij iedereen bekend zijn. Wij verwijzen niet enkel naar het onbuigzame handelen van Uwe Heiligheid tegen de corruptie van de zeden bij een deel van de clerus noch naar de handelingen inzake het gezond maken van sommige bekende katholieke caritas-instelingen, die nauwelijks meer dan de naam ‘katholiek’ hebben behouden.
Wij verwijzen ook naar de “liberalisering” van de viering van de H. Mis in de antieke Romeinse ritus (welke oneigenlijk genoemd wordt “tridentijns’ aangezien de Canon, volgens een stevige traditie, teruggaat tot de apostolische tijd) en de toediening van de H. Sacramenten en de ritus van het exorcisme volgens het preconciliaire rituaal. Wij verwijzen ook naar Uw opheffing van de excommunicatie (omwille van welbekende disciplinaire redenen) van de bisschoppen van de Priesterbroederschap S. Pius X, gesticht door Z. Exc. Mons. Marcel Lefebvre, en dat deze “liberalisering” respectvol maar met aandrang gevraagd werd aan Uwe Heiligheid, terwijl met dit doel ook een ‘Internationale kruistocht van de H. Rozenkrans’ werd opgericht, die een brede aanhang heeft gevonden bij de gelovigen.
In al deze bepalingen, welke zeker van het hoogste belang zijn voor de wedergeboorte van de Kerk, bepalingen genomen motu proprio, in Uw volle gezag van Paus, dat Zijn potestas iurisdictionis over geheel de Kerk enkel ontleend aan Onze Heer, ziet onze sensus fidei van eenvoudige katholieken duidelijk het werk van de Heilige Geest. Wij besluiten daarom ons nederig Verzoek door de hulp van de Heilige Geest af te roepen opdat Uwe Heiligheid, bij het ondernomen werk van herstel om Christus opnieuw tot centrum te maken van het katholicisme (Ef. 1, 10), ook moge insluiten het gewenste heronderzoek van het Concilie.
Met geheel onze kinderlijke devotie en ontzag,
In Domino et in corde Mariae
24 september 2011
Ondertekenaars van dit Verzoek aan de Heilige Vader, Benedictus XVI
1. Prof. Paolo Pasqualucci, docente di filosofia; 2. Mons. Brunero Gherardini, decano dei teologi italiani, docente di Ecclesiologia; 3. Mons. Antonio Livi, professore emerito di Filosofia della conoscenza nell'Università Lateranense; 4. Prof. Roberto de Mattei, Università Europea di Roma; 5. Prof. Luigi Coda Nunziante, a titolo personale e in qualità di presidente della Associazione "Famiglia Domani"; 6. Dott. Paolo Deotto, direttore di Riscossa Cristiana, www.riscossa cristiana.it; 7. Prof. Piero Vassallo, docente di filosofia, condirettore di Riscossa Cristiana; 8. Prof. Emilio Biagini; 9. Prof. Paolo Mangiante; 10. Prof. Primo Siena; 11. Dott. Luciano Garibaldi; 12. Dott. Mauro Faverzani; 13. Dr.ssa Virginia Coda Nunziante; 14. Dott. Pucci Cipriani; 15. Dott. Normanno Malaguti; 16. Dott. Giovanni Ceroni; 17. Dott. Paolo Maggiolo; 18. Maria Viscidi; 19. Dr.ssa Carla D'Agostino Ungaretti – Roma; 20. Alfredo Bazzani – Verona; 21. Francesca Poluzzi; 22. Diacono Don Roberto Donati – Firenze; 23. Fabio Scaffardi – Firenze; 24. Dott. Giovanni Catanzaro; 25. Annarosa Berselli; 26. Tommaso Lopatriello - Policoro (MT); 27. Francesco Dal Pozzo – Bologna; 28. Don Marcello Stanzione e tutta la Milizia di San Michele Arcangelo; 29. Prof. Dante Pastorelli - Governatore della Venerabile Confraternita di S. Girolamo e S. Francesco Poverino in S. Filippo Benizi, Firenze.   Presidente di Una Voce, sez. di Firenze; 30. Maria Eleonora Bagnoli – Prato; 31. Cesaremaria Glori – Belluno; 32. Maria Matilde; 33. Calogero Cammarata - Presidente di Inter Multiplices Una Vox – Torino; 34. Dr.ssa Cristina Siccardi - Castiglione Torinese (TO); 35. Dott. Carlo Manetti - Castiglione Torinese (TO); 36. Roberto Sgaramella – USA; 37. Alessandro Gnocchi; 38. Mario Palmaro; 39. Mario Crisconio - Cavaliere di Malta, Governatore del Pio Monte della Misericordia (in Napoli), presidente di "Una Voce", sezione di Napoli; 40. Enrico Villari - ingegnere e dottore in filosofia – Napoli; 41. Marcello Paratore - docente di filosofia – Napoli; 42. Giuseppe De Vargas Machuca - Primo Governatore della Reale Arciconfraternita e Monte del SS. Sacramento dei Nobili Spagnoli – Napoli; 43. Giovanni Turco - docente universitario, presidente della "Società Internazionale Tommaso d'Aquino", sezione di Napoli; 44. Giovanni Tortelli - scrittore, studioso di diritto ecclesiastico e storia della Chiesa – Firenze; 45. Luigi Torre, avvocato – Genova; 46. Stefania Zanon Torre – Geonva; 47. Dott. Fausto Belfiori; 48. Don Roberto Donati, diacono dell'Arcidiocesi di Firenze; 49. Lucia Biancato - Mogliano Veneto (TV); 50. Prof. Corrado Gnerre - Università Europea di Roma; 51. Adriana Turcato – Treviso; 52. Umberto Bonvicini - Treviso


Vertaling uit het Italiaans: A Belgian Thomist



[1] B. GHERARDINI, Supplica al Santo Padre, in appendice a: ID., Concilio Ecumenico Vaticano II. Un discorso da fare, Casa Mariana Editrice, Frigento (AV), 2009, cm.editrice@immacolata.ws , pp. 254-256. In dit verzoek zijn alle teksten in rechte haakjes van de schrijver, niet van de geciteerde auteur.
[2] R. DE MATTEI, Il Concilio Vaticano II. Una storia mai scritta, Lindau, Torino, 2010, p. 591.
[3] B. GHERARDINI, “Quod et tradidi vobis”. La Tradizione vita e giovinezza della Chiesa, in ‘Divinitas’, Nova Series, 2010 (53) nn. 1-2-3, pp. 165-186.
[4] R. AMERIO, Iota Unum. Studiodelle variazioni della Chiesa cattolica nel secolo XX, Ricciardi, Milano-Napoli, 1986², pp. 79-80 (§ 44).
[5] Ibid., pp. 441-444 (§ 232 e 233).
[6] Noot van de vertaler: De Italiaanse grondtekst voegt hieraan toe: ribattezzato “presbitero” per motivi che al fedele restano oscuri? Lett.: “herdoopt ‘priester’ omwille van motieven die duister blijven voor de gelovigen”. Het Italiaans  werkt hier met het onderscheid tussen ‘sacerdote’ en ‘presbitero’ dat wij in het Nederlands niet kennen.
[7] B. GHERARDINI, Quale accordo fra Cristo e Beliar? Osservazioni teologiche sui problemi, gli equivoci ed i compromessi del dialogo interreligioso, Fede & Cultura, Verona, 2009.