woensdag, december 30, 2009

Woorden wekken, voorbeelden trekken

Dit aloude gezegde kan men toepassen op elk onderdeel van het menselijk leven en dus ook op het kerkelijk leven. Meer zelfs, het vormt vaak een maatstaf, ja zelfs spiegel waarmee een groter inzicht kan verworven worden in een bepaald maatschappelijk en kerkelijk fenomeen.
Kardinaal Danneels
Zo kan men, nu wij de nadagen van kardinaal Danneels als primaat meemaken, dit gezegde toepassen op de erfenis van kardinaal Danneels. Immers, hij was/is het die altijd in de media geroemd werd voor de wijze waarop hij de Kerk 'relevant' kon maken naar buiten toe en dan met name door zijn beeldrijk en spitsvondig taalgebruik. Woorden wekken...
Hierbij gaat het niet om de vraag of een andere benadering dan deze van kardinaal Danneels in staat zou zijn geweest om het anti-katholicisme in de Belgische politiek en media te keren. Dit is een vraag voor cultuurhistorici. Het gaat echter wel om de interne 'spirit' en organisatie van de katholieke Kerk. Welke katholieke ouder kan in Vlaanderen met zijn hand op het hart instaan voor de katholiciteit van de 'katholieke' school? Welke praktiserende katholiek durft  zijn hand in het vuur steken voor de orthodoxie van de Leuvense theologie-faculteit? Wie beantwoordt de gewetenslast van zovelen die in 'katholieke' ziekenhuizen geconfronteerd worden met niet-katholieke handelingen? Van welke preekstoel klinkt nog een katholiek geluid? Dit zijn enkele vragen die, nu na een tijdperk, ofwel helaas opgeworpen moeten worden of nog altijd niet beantwoord zijn geworden?
In de mate dat het Danneels-tijdperk de gewetens van katholieken heeft bezwaard, geeft de spiegel die we voorhouden een misvormd beeld.
De wereldkerk
Ook wanneer we ons gezichtsveld uitbreiden naar de wereldkerk, constateren we dat nog nooit er zulk een overvloed aan Romeinse documenten is geweest (voor wie zich wil oriënteren hierin vormt www.rkdocumenten.nl een goed uitgangspunt). Woorden wekken...
Rome liet echter niet na om, ook wanneer individuele verantwoordelijken faalden, te handelen (met de soms gebruikelijke vertraging, eigen aan een 'multinational' en het subsidiariteitsprincipe). Of het nu gaat om het kerkelijk wetboek, de catechismus, de ondersteuning van nieuwe bewegingen, de activering door bv. heilig-en zaligverklaringen of waarschuwingen en veroordelingen, dit alles zijn concrete handelingen ter implementatie van de geloofsinhoud.
De lijst van gevallen die aan deze concrete woorden en voorbeelden geen gevolg gaven is helaas ellenlang én wereldwijd. 'Geen gevolg geven' kan vele vormen aannemen: het laten voortbestaan of voorthandelen van onorthodoxe instituties en personen, schuldige onwetendheid omtrent toestanden, ja zelfs Romeinse veroordelingen (!), tot het actief ondersteunen van heterodoxe bewegingen en stromingen. Wie het katholieke nieuws in de Lage Landen en wereldwijd volgt, kan voor elk van deze mogelijkheden wel een voorbeeld geven. Woorden wekken, voorbeelden trekken.
Sint-Thomas van Aquino
Geconfronteerd met deze situatie is het als het ware de plicht van elke katholiek zich te te laten doordringen van de bronnen van het katholieke geloof; niet op een protestantse wijze als een autodidact maar met een betrouwbare leiddraad zoals daar ondermeer is Sint-Thomas van Aquino en de thomistische traditie. In het filosofische en theologische landschap van vandaag en in het bijzonder van de Lage Landen, betekent dit een moeizame en soms eenzame weg afleggen.
De Heilige Wijdingen
Een centraal inzicht van Sint-Thomas betreft de relatie tussen het gewijde ambt of "Heilige Wijdingen" en de Eucharistie (Summa Theologiae, Supplementum, qq. 36-37). Door het sacrament van de Heilige Wijdingen wordt men aangesteld om anderen in de Goddelijke Werkelijkheid binnen te leiden en een tweevoudige handeling uit te voeren. De eerste en wezenlijke handeling betreft het werkelijke Lichaam van Christus;
de tweede, en deze is secundair, betreft het mystieke Lichaam van Christus.
De tweede handeling hangt af van de eerste. De wezenlijke handeling die dus het het gewijde ambt definieert is de viering van de Eucharistie.
Daarom hangt de zending van een bisschop, alhoewel deze meer van de secundaire handeling over het mystieke lichaam van Christus vereist dan dan het geval is bij de priester, af van de wezenlijke handeling van de viering van de Eucharistie. Voor Sint-Thomas zijn bisschoppen en priesters instrumenten van het uitstromen van Christus' genade: "de dienaars van de Kerk zijn boven de anderen geplaatst, niet om iets aan zichzelf te bedelen krachtens hun eigen heiligheid (want dit behoort enkel toe aan God), maar als dienaars, als instrumenten van het uitstromen van het Hoofd naar de ledematen".
Daarom ligt het onderscheid tussen de verschillende Wijdingen in de relatie tot de Eucharistie. Priester en bisschop kunnen beiden dezelfde Eucharistie vieren,  maar de bisschop heeft een meer volkomen 'potestas' binnen dezelfde Wijding aangezien hij bv. anderen kan wijden.
De Buitengewone Vorm van de éne Romeinse Ritus
Wanneer we zo dus de Romeinse daadkracht combineren met de woorden van Sint-Thomas omtrent de relatie tussen Eucharistie en de Heilige Wijdingen, in het bijzonder van priester en bisschop, dan is het volgende bericht van immens belang.
In het kader van de conferentie voor het Jaar van de Priester, georganiseerd door Amerikaanse en Australische priesters en welke zich voltrekt in het Vaticaan en meer bepaald in Domus Sanctae Marthae, zullen zowel de Prefect als de Secretaris van de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst celebreren volgens de Buitengewone Vorm.
Woorden wekken, voorbeelden trekken

zaterdag, december 26, 2009

Nu meer dan ooit: de Sedia Gestatoria

De aanval op Onze Heilige Vader -die God zij dank zonder al te veel erg is afgelopen, maar voor hoelang nog? - heeft niet enkel de inefficiëntie van diens bewaking aan het licht gesteld, maar ook de noodzaak om de Sedia Gestatoria, voor het laatst gebruikt door Johannes Paulus I in 1978, en de Guardia Palatina en de Guardia Nobile, afgeschaft door Paus Paulus VI in 1970 terug in te voeren of tenminste de huidige Zwitserse Garde te hervormen en uit te breiden.
Als argumenten kan men naar voren halen:
1/ Op deze wijze wordt de verheven van het pauselijk ambt, als plaatsvervanger van Christus op aarde, duidelijker naar voren gebracht. De verhevenheid van het ambt staat niet in tegenstelling met de persoonlijke heiliging en nederigheid van diegene die door de H. Geest tot dit ambt is gekozen.

2/ De zichtbaarheid van de Paus -een probleem, zeker in de Sint-Pietersbasiliek maar ook op het Sint-Pietersplein en de Paulus VI-zaal- wordt vergroot.

3/ De Sedia en de menselijke barrière van het Pauselijk Hof en de Guardia vergroot aanzienlijke de veiligheid van de Paus.

4/ Het vormt een aanzienlijke verlichting van de inspanningen die de Paus moet doen, zeker in liturgische plechtigheden.

Onderstaande foto van de Eerbiedwaardige Paus Pius XII, gedragen en geflankeerd door de sediari pontifici, vervolgens door de Guardia Nobile en het Pauselijke Hof (sinds Pontificalis Domus (1968) "Pauselijk Huis" genoemd) toont duidelijk de ondoordringbaarheid voor aanvallen van omstaanders aan.


donderdag, december 24, 2009

Aanzet tot een zicht op de "definitieve betekenis" van het denken van Edward Schillebeeckx

De intellectuele eerlijkheid gebiedt ons te wijzen op de vele malen dat de Congregatie voor de Geloofsleer Prof. Schillebeeckx heeft opgeroepen publiek "dubbelzinnigheden" inzake de christologie (Cf.de brief van de Congregatie van 20 november 1980) en "belangrijke punten die niet in overeenstemming zijn met het onderricht van de Kerk" inzake de leer over het ambt (cf. Schrijven van de Congregatie van 15 september 1980) te herroepen. Een oproep waar Prof. Schillebeeckx bij leven helaas mea scientia niet aan heeft voldaan.

Moge de "relevantie" van zijn rol tijdens Vaticanum II weliswaar duidelijk zijn -zoals zo sober wordt geformuleerd door de Mgr. Van Luyn namens de Nederlandse bisschoppenconferentie- en moge vele van zijn studies inderdaad "opzien gebaard hebben", dan lijkt zijn betekenis inzake deze dubbelzinnigheden en onorthodoxe punten veeleer duidelijk te zijn.
Gebiologeerd door het hermeneutisch en existentieel relativisme, heeft zijn onderricht de preekstoelen van vele kerken bereikt en zo bijgedragen aan de doctrinele verwarring van de zestiger en zeventiger jaren.
De omzichtige maar duidelijke wijze waarmee zijn werk door Rome is onderzocht geworden, dankzij de inspanningen van o.a. pater Van der Ploeg O.P. en Prof. Cornelia de Vogel (zie P. Luykx, Cornelia de Vogel: Leven en Bekering, Hilversum, 2004, pp. 162ff.) werd door aanhangers als een niet-veroordeling geïnterpreteerd. Alhoewel de rol van Prof. Van der Ploeg en Prof. De Vogel wél op basis van archiefmateriaal onderzocht, is dit mea scientia niet het geval voor andere deelnemers.
Zo hebben wij persoonlijk in het archiefmateriaal van pater Andreas Maltha O.P. kunnen lezen dat Schillebeeckx slechts tweede keuze was in 1957. Pater Maltha werd echter afgewezen door de Nederlandse bisschoppen en na het dreigement de leerstoel te Nijmegen te onttrekken aan de Dominicanen hebben de Dominicanen Schillebeeckx uit Vlaanderen voorgesteld.

Onze negatieve beoordeling van centrale elementen van het denken van Prof. Schillebeeckx wat betreft diens kenleer (in feite het fundament van geheel zijn theologie), zijn neiging tot historische relativisme wat de dogma's betreft, zijn impliciet Nestorianisme, verwaarlozing van de Eucharistie als Christus' offer, etc. zijn gebaseerd op volgende studies. (Het is trouwens opvallend dat enkele van deze titels niet zijn opgenomen in de 'officiële' secundaire bibliografie die de Edward Schillebeeckx Stichting op hun website ter beschikking stellen)
Moge deze lijst een uitnodiging zijn om het "toekomstig onderzoek" naar het verleden te plaatsen.
"Aquinatem deserere, ... non sine magno detrimento esse" (H. Pius X, Pascendi dominici gregis, nr. 45)

Descamps, A.L., bespreking van 'Jezus, het verhaal van een levende, in: Rev. Théol.
Louv. 6 (1975) 212-223.

Elders, L., La nuova cristologia del Prof. E. Schillebeeckx, in: Divus Thomas 78 (1975) 233-253.

Elders, L., La cristologia di Schillebeeckx, in: La Rivista del clero italiano 57 (1975) 641-651.

Elders, L., L’epistomologia di Schillebeeckx e la dottrina della fede, in: La Rivista del clero italiano 58 (1976) 988-998.

Steltenpool, Th., De Jezus van Prof. Schillebeeckx: Kritische bijdrage tot binnenkerkelijk geloofsgesprek, Roermond 1977.

Amato, A., Cristologia metaecclesiale? Considerazioni sulla cristologia `metadogmatica' di E. Schillebeeckx, in: In Ecclesia, Roma, LAS, 1977, 253-280

Iammarrone, L., La teoria della identificazione ipostatica come `reinterpretazione' della definizione dogmatica del Concilio di Calcedonia nel pensiero di E.
Schillebeeckx, in: Misc. Franc. 78 (1978) 435-494

Iammarrone, L., La divinità di Cristo nell'opera `Gesù: Storia di un vivente' di E. Schillebeeckx, in: Doct. Comm. 22 (1979) 189-220.

Elders, L., El pensamiento moral de Schillebeeckx en su “Gerechtigheid en Liefde, Genade en Bevrijding”, in: Etica y teología ante la crisis contemporánea. I Simposio Internacional de Teología de la Universidad de Navarra (1979), ed. por J. L. Illanes e. a., Pamplona 1980, 223-237.

Cavalcoli, G.,Il criterio della verità secondo Schillebeeckx,in: Divus Thomas (1984) 188-205.

Scheffczyk, L., Christology in the Context of Experience: On the Interpretation of Christ by E. Schillebeeckx, in: The Thomist 48 (1984) 383-408.

Iammarrone, L., La cristologia di Schillebeeckx, Genua, Ed. Quadrivium, 1985; 368 p.

Brown, D., The Divine Trinity, Duckworth, 1985, pp 138-142

Cavalcoli, G.,La cristologia di E. Schillebeeckx, in: Divus Thomas (1987) 65-80.

Carnley, P., The Structure of Resurrection Belief, Oxford, 1987, pp. 199-222.

Reckinger, Fr., Christliche Identität – wirklich gewahrt? Zu: E. Schillbeeckx, Christliche Identität und kirchliches Amt. Plädoyer für den Menschen in der Kirche, Düsseldorf 1985, in: Forum Katholische Theologie 3 (1987) 140-154.

Macquarrie, J., Jesus Christ in Modern Thought, SCM, 1990, pp 308-313

Stöhr, J., Überlegungen zu einigen neueren Theorien nicht-begrifflicher Erfahrung der Offenbarung, in: Elders SVD, L. (Hrsg.), La doctrine de la révélation divine de saint Thomas d'Aquin. Actes du Symposium sur la pensée de s. Thomas d'Aquin tenu a Rolduc (4./5.11.1989), Libreria editrice Vaticana 1990 (Studi Tomistici 37) 250-278

Phillips, P., Schillebeeckx's Soteriological Agnosticism, in: New Blackfriars 78 (1997) 76-84

Levering, M., Sacrifice and Community. Jewish Offering and Christian Eucharist, Blackwell, 2005, pp. 19-22

Cavalcoli, G., Cavalcoli, Giovanni: La negazione dell'inferno nelle teologia di K. Rahner e di E. Schillebeeckx. In: Fides catholica 3 (2008) 433ff.

maandag, december 21, 2009

Gebeden bij het aankleden

Wie vertrouwd is met de Buitengewone Vorm kent misschien de Gebeden bij het aankleden (zie o.a. de Rubrieken van het Missaal van 1962 vertaald door pastoor Mennen). Alhoewel in onbruik geraakt in de Gewone Vorm, zijn deze zeker niet verboden!

Bovendien zijn deze gebeden recentelijk opgenomen in het Compendium Eucharisticum, uitgegeven door de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst naar aanleiding van het Jaar van de Priester.

Ter herinnering, deze gebeden zijn als volgt:

Amict
Impone, Domine, capiti meo galeam salutis, ad expugnandos diabolicos incursus.
Plaatsm o Heer, op mijn hoofd de helm van het heil, opdat ik alle duivelse aanvechtingen mag overwinnen."

Albe
Dealba me, Domine, et munda cor meum; ut, in sanguine Agni dealbatus, gaudiis perfruare
sempiternis.

Bekleed mij, o Heer en reinig mijn hart, opdat ik door het Bloed van het Lam wit gewassen, de eeuwige vruchten mag genieten.

Cingel
Praecinge me, Domine, cingulo puritatis, et exstingue in lumbis meis humorem libidinis; ut maneat in me virtus continentia et castitatis.
Omgordt mij Heer met de singel van de kuisheid en doof in mijn lendenen de drijfveer van de begeerte, opdat in mij blijve de deugd van onthouding en kuisheid.

Manipel
Merear, Domine, portare manipulum fletus et doloris; ut cum exsultatione recipiam mercedem laboris.
Moge ik, o Heer, waardig zijn de manipel van tranen en pijn te dragen opdat ik met jubel het loon van de arbeid mag ontvangen.

Stola
Redde mihi, Domine, stolam immortalitatis, quam perdidi in praevaricatione primi parentis: et,
quamvis indignus accedo ad tuum sacrum mysterium, merear tamen gaudium sempiternum.

Geef mij, o Heer het kleed van de onsterfelijkheid terug, dat ik door de val van de stamouders heb verloren en ofschoon ik onwaardig ben tot uw geheim te naderen, dat ik toch de eeuwige vruchten verdiene

Kazuifel
Domine, qui dixisti: Iugum meam suave est et onus meum leve: fac, ut istud portare sic valeam, quod consequar tuam gratiam. Amen.
O Heer, U die gezegd hebt: mijn juk is zacht en mijn last is licht, geef mij dat ik dit juk en deze last zo mag dragen dat ik tot uw genade moge komen. Amen

Don Mauro Gagliardi, consultor bij het Pauselijke Bureau voor Liturgische Vieringen heeft op Zenit een artikel gepubliceerd over de achtergrond en spirituele betekenis van deze gebeden. Klik hier voor het gehele artikel.

Zijn besluit luidt:
"In conclusion, one hopes that the rediscovery of the symbolism of the liturgical vestments and the vesting prayers will encourage priests to take up again the practice of praying as they are dressing for the liturgy so as to prepare themselves for the celebration with the necessary recollection.

While it is possible to use different prayers, or simply to lift one's mind up to God, nevertheless the texts of the vesting prayers are brief, precise in their language, inspired by a biblical spirituality and have been prayed for centuries by countless sacred ministers. These prayers thus recommend themselves still today for the preparation for the liturgical celebration, even for the liturgy according to the ordinary form of the Roman Rite."

Een eveneens waardevolle beschouwing over deze gebeden is van de hand van Martin Ramm FSSP en vertaald in het Nederlands.

zondag, december 13, 2009

Vincent Twomey s.v.d. over de Kerk in Ierland

Pater Vincent Twomey SVD van de 'Ratzinger-Schülerkreis', die vorig jaar nog te gast was in Nederland voor een aantal colleges over Humanae Vitae voor heel wat Nederlandse seminaristen, heeft in de Duitse Die Tagespost een hoogst interessante bijdrage geschreven over de achtergronden van het Murphy-rapport.

Een eerste aspect dat wij naar voren halen is de falende rol van de bisschoppenconferentie:

"Sowohl die Größe als auch das Wesen der Bischofskonferenz schwächen die Möglichkeit einer effektiven Leitung auf regionaler oder nationaler Ebene. Jeder Bischof hat Angst, den anderen auf die Füße zu treten, geschweige denn sie zu kritisieren. Noch schlimmer ist, dass es eine ausgeprägte allgemeine Tendenz innerhalb der irischen Bischofskonferenz gibt, sich hinter der Reihe der anderen Bischöfe zu verstecken, worauf schon früher einmal in einer öffentlichen Debatte in Maynooth hingewiesen wurde (veröffentlicht in The Furrow, 1994). Der Papst, damals noch Kardinal Ratzinger, brachte, wie berichtet wurde, seine Besorgnis gegenüber der Art und Weise zum Ausdruck, wie Bischofskonferenzen im Allgemeinen die persönliche Verantwortung des einzelnen Bischofs für seine eigene Diözese und für die Kirche insgesamt untergraben."

Een tweede aspect is de rol van een heterodoxe moraaltheologie:

"Ein solches Nicht-Hören auf sein Gewissen kann entweder durch Willensschwäche (Ehrgeiz, mangelndem Respekt vor einem anderen Menschen, Feigheit, Selbstgefälligkeit – die Untugend so vieler irischer Geistlicher in der Vergangenheit) bedingt sein, oder aber durch eine Schwäche des Geistes, wie etwa eine falsche, subjektivistische Vorstellung vom Gewissen, die es zu einem Rechtfertigungsmechanismus reduziert.
Das Problem wurde noch durch eine bestimmte Art von Moraltheologie verschlimmert, die in Abrede stellte, es gebe Handlungen, die in sich (intrinsisch) schlecht seien. Bestenfalls kommt dabei Untätigkeit in moralischer Hinsicht heraus; schlimmstenfalls jedoch ein lasterhaftes Verhalten. Damit das Böse gedeihen kann, reicht es aus, dass die Guten nichts tun."



zaterdag, december 12, 2009

Wijsgerig en theologisch werk van Leo Elders s.v.d.


Voor ons ligt een volumineus tweeluik van méér dan 900 pagina’s over de filosofie en de theologie van Sint-Thomas van Aquino (+1274) van de hand van de Nederlandse thomist Prof. Leo Elders s.v.d. De auteur is niet enkel sinds vele decennia actief in de priesteropleidingen van de bisdommen Roermond en Haarlem-Amsterdam, maar ook internationaal een zeer gewaarde autoriteit op het gebied van het gedachtegoed van deze “Apostel van de waarheid”, zoals Johannes Paulus II in zijn encycliek Fides et Ratio Sint-Thomas benoemd heeft. Op zijn persoonlijke website www.leoelders.org zijn een 50-tal artikelen van zijn hand in PDF te downloaden.

Dit tweeluik geeft een selectie van de vele voordrachten die professor Elders de voorbije dertig jaar gehouden heeft aan universiteiten en instituten wereldwijd, van Washington tot Buenos Aires, van Taiwan tot Pamplona en worden uitgegeven door het Instituut voor Wijsbegeerte te Parijs waar de auteur de leerstoel voor metafysica bekleedt.
Een eerste kenmerk van de 17 filosofische en 23 theologische essays in dit tweeluik is de uitgebreidheid van de thema’s die behandeld worden. Hoe dienen wij te spreken over God? Hoe kan de schoonheid een weg zijn naar de W(w)aarheid? Wat is het verband tussen waarheid en vrijheid in de moraal? Wat is de invloed van wijsgerige stromingen op de uitdrukking van het christelijk geloof? Wat betekent het wanneer wij spreken over God als Vader? Wat dienen wij te verstaat onder de ‘nieuwe Wet’, de ‘wet van de genade’? etc.
Een tweede kenmerk ligt in het beeld dat doorheen verschillende essays van Sint-Thomas naar voren komt, een beeld dat vaak vergeten wordt. Sint-Thomas was allereerst een exegeet die, geworteld in zijn diepgaande kennis van de kerkvaders, de H. Schrift las in en vanuit de Kerk. De wetenschappelijk-kritische exegese kan behulpzaam zijn om tot een beter begrip van de letterlijke betekenis te komen, en zij kan voor vergissingen behoeden, maar de werkelijke zin van de H. Schrift kan slechts in het licht van het geloof verstaan worden. Hoe dit uitpakt, laat de auteur zien aan de hand van essays over Sint-Thomas’ commentaren op de boeken Job, Jesaja en de Paulus-brieven en verschillende studies over de invloed van de kerkvaders  en vooral Johannes Chrysostomus en Hiëronymus op het denken van Sint-Thomas.
Een derde kenmerk dat de lezer zal opvallen is de (soms verrassende) actualiteit van de behandelde thema’s. Zo vinden we essays over Sint-Thomas en de mondialisering, de betekenis van de menselijke arbeid, de evangelisatie, etc.
De kern van het werk (ook letterlijk want op de pagina’s 251-285 van het theologische gedeelte) vormt een omvangrijk essay over de wortels van de heterodoxie en de bijdrage van de wijsbegeerte van Sint-Thomas. Hierin schetst de auteur allereerst op welke wijze vanaf het gnosticisme tijdens de eerste eeuwen van de Kerk tot aan de hermeneutische filosofie van Schillebeeckx een filosofie bepalend kan zijn in de vorming van heterodoxe geloofsopvattingen. Daarom pleit hij vervolgens ervoor dat de harmonieuze integratie van filosofie en theologie op de wijze van Sint-Thomas de meest geschikte weg is om te volgen, zeker in een tijd waarin inderdaad zo vele heterodoxe opvattingen de ronde doen.
Dit omvangrijke tweeluik vormt een uitstekende illustratie van dit pleidooi en laat zien dat de voorkeur van de Kerk voor het denken van Sint-Thomas diepgeworteld is in een filosofie van het gezond verstand, de H. Schrift en de rede, verlicht door het geloof. Voor wie verder wil gaan dan de gebruikelijke, algemene beschouwingen over Sint-Thomas en een filosoof en theoloog ‘in actie’ wil volgen over de fundamentele wijsgerige en christelijke thema’s biedt dit tweeluik een schat aan informatie!
  

Au coeur de la philosophie de saint Thomas d’Aquin, Parole et Silence/Presses Universitaires de l’IPC, Paris, 2009, 357 p. ISBN 987-2-84573-792-1
Sur les traces de saint Thomas d’Aquin : Étude de ses commentaires bibliques. Thèmes théologiques, Parole et Silence/Presses Universitaires de l’IPC, Paris, 2009, 590 p. ISBN 987-2-84573-813-3




vrijdag, december 11, 2009

2012: Don't go see the movie; read the Book of Revelation


Father Robert Barron, de bezieler van het Word on Fire-project en kenner van Sint-Thomas, besluit zijn bespreking van de anti-katholieke, anti-religieuse film 2012 met de woorden: "In summary, don't go see this movie, if you're interested in the Apocalyps, read the Book of Revelation, it is of course much more theologically compelling and much less boring".

zaterdag, december 05, 2009

Heiligen en Engelen in de Gewone Vorm

We hebben reeds meerdere malen de Gewone Vorm en de Buitengewone Vorm aan een vergelijkende analyse onderworpen, in het bijzonder wat betreft de oraties, de kalender en het lectionarium. Het doel van deze analyses bestaat ENKEL erin om de inhoudelijke verschillen naar voren te brengen. Deze analyses werden onlangs nog bevestigd door het artikel van Dr. Johannes Nebel fso dat we hier besproken hebben.

Laten we nu een volgend thema hieraan toevoegen, nl. dat van de heiligen en de engelen in de Gewone Vorm. In het algemeen kunnen we stellen dat de Gewone Vorm de aanwezigheid en rol van de engelen en de heiligen in zeer sterke mate terugdringt.

Onze argumenten voor deze stelling zijn de volgende:

1/Samen met de afschaffing van de voetgebeden, verdwijnt het gebed dat de priester bij het kussen van het altaar uitspreekt: “Oramus te Domine, per merita Sanctorum tuorum, quorum reliquiae hic sunt et omnium Sanctorum: ut indulgere digneris omnia peccata mea. Amen.”

2/Samen met gebed “Suscipe, Sancta Trinitas” aan het einde van het offertorium, vervalt ook de volgende passage hieruit: “et in honorem beatae Mariae semper Virginis, et beati Joannis Baptistae, et sanctorum Apostolorum Petri et Pauli, et omnium Sanctorum: ut illis proficiat ad honorem, nobis autem ad salutem: et illi pro nobis intercedere dignentur in caelis, quorum memoriam agimus in terris.”

3/De passage uit het embolisme bij het “Pater Noster”, die bestond uit het inroepen van de voorspraak van de heiligen, is geschrapt, nl. “et intercedente beata et gloriosa semper Virgine Dei Genitrice Maria, cum beatis Apostolis tuis Petro et Paulo, atque Andrea, et omnibus Sanctis,…”

4/Het eerste deel van het “Confiteor” heeft volgende passage geschrapt: “beatae Mariae semper Virgini, beato Michaeli Archangelo, beato Joanni Baptistae, sanctis Apostolis Petro et Paulo, omnibus Sanctis.”

5/In het tweede deel van het “Confiteor”, dat minder onaangetast is gebleven, wordt de voorspraak der heiligen nog wel ingeroepen, maar in algemene vorm en heeft men volgende passage geschrapt: “beatum Michaelem Archangelum, beatum Joannem Baptistam, sanctos Apostolos Petrum et Paulum”

6/Naast dit “Confiteor” zijn er opties mogelijk waarin van de heiligen geen sprake is.

7/In de versies van het Eucharistisch Gebed II, III en in IV wordt wel gezegd dat wij op de voorspraak der heiligen vertrouwen, maar dezen worden nergens ingeroepen.

8/In het “Communicantes” als ook in het “Nobis quoque peccatores” van de Romeinse Canon zijn de opsommingen van de heiligen sterk ingekort.

9/”Bij voorkeur zal de lezing van de dag genomen worden omdat deze semi-continu is (de viering van de heilige blijkt dan uit de oraties), al mag men op de gedachtenis de voor de heilige aangegeven lezingen nemen of andere uit de gemeenschappelijke lezingen. Alleen op hoogfeesten en feesten zijn er eigen lezingen; slechts enkele gedachtenissen hebben eigen lezingen.” (Directorium NRL 2008/2009, p. 22)
In de praktijk komt dit erop neer –zo blijkt althans uit onze ervaring- dat er op (vrije) gedachtenissen quasi geen eigen sanctorale meer is.
Nemen we bv. 1 oktober, Sint-Teresia van het Kind Jezus, maagd en kerklerares. De Gewone Vorm heeft de facto in 2009 donderdag in week 36 door het jaar met lezingen uit Nehemiah en de zending van de 72 uit Lucas 10.
Het missaal van de Zalige Johannes XXIII daarentegen heeft Jesaja 66, 12-14 met o.a. ‘Ik laat vrede naar haar toestromen als een rivier,  en de roem van de volken als een beek die buiten zijn oevers treedt” wat trouwens perfect toepasbaar is op de patroon van de missies.
Het Evangelie in de Buitengewone Vorm heeft Mattheus 18, 1-10 over het worden als kinderen, m.a.w. de nederigheid. Ook weer perfect toepasbaar op Sint-Teresia van het Kind Jezus.

10/De feesten van Sint-Gabriël, Sint-Michaël en Sint-Raphaël zijn tot één teruggebracht, 29 september (Zie Calendarium Romanum p. 68). Is dit niet in tegenspraak met het doel méér van de H. Schrift toegankelijk te maken aangezien aangezien er genoeg materiaal voorhanden is: de boeken Daniël, Judas en Openbaring voor Michaël, Daniël en Lucas voor Gabriël en voor Raphaël zelfs een geheel boek, Tobit.

zondag, november 29, 2009

Thomistisch nieuws

Prof. Enrique Alarcon van het Corpus Thomisticum - project in Pamplona heeft zonet de databank van secundaire literatuur over Sint-Thomas en het thomisme online beschikbaar gesteld.
www.corpusthomisticum.org/bt . Deze handig te doorzoeken databank bevat momenteel reeds meer dan 21000 titels waarvan velen daarvan een samenvatting en/of recensie bieden.

Een ander hulpmiddel is de heruitgave van het Lexicon van Deferrari en anderen.
De uitgever zegt terecht: "Dr. Deferrari’s monumental 1200 page Lexicon of St. Thomas Aquinas is that ready guide! Based on the greatest of the doctor communis’ works, as outlined in the Foreword, each word as it appears in the Summa Theologica (et al) is followed by the different English meanings with which it is used, followed in turn by some illustrations of its use in each meaning taken from the works of St. Thomas."

Tot slot, voor wie Sint-Thomas als exegeet wil leren kennen (of zich gewoonweg wil voorbereiden op de Schriftlezingen in de H. Mis) is er de Catena Aurea-heruitgave:
"Compiling the works of the Early Church Fathers (over 80 are featured!), the Angelic Doctor presents a comprehensive and erudite exegesis of the Scriptural books that specifically recount the life of Our Lord Jesus Christ. 

The English translation of the original Latin text contained in this set is especially noteworthy as it was edited by JOHN HENRY NEWMAN (1801-1890), who is to be beatified this year. The work of several years, though first published in 1842, this accurate translation has stood the test of time and is still cherished by serious students of the Holy Gospels. In fact Newman co-wrote in one of the Catena’s introductions that while previous ecclesiastical writers had also compiled such Patristic texts, nevertheless "...they [the earlier compositions] are very inferior to the Catena Aurea..."

woensdag, november 25, 2009

In utroque usu?

Gregor Kollmorgen van NLM weet meer

Een vergelijking

Basteln am heiligen Erbe
Von P. Bernward Deneke FSSP

Wer käme wohl auf die Idee, ein musikalisches Meisterwerk von Bach, Mozart oder Schubert „verbessern“ zu wollen? Gewiss hat sich die Interpretationspraxis dieser Musik in den letzten Jahrzehnten erheblich verändert; eine heutige Aufnahme der Jupiter-Sinfonie unter Nikolaus Harnoncourt klingt anders als eine ältere Einspielung desselben Stückes unter Herbert von Karajan oder Wilhelm Furtwängler. Aber alle drei Dirigenten versuchen doch auf ihre Weise, mit den ihnen zur Verfügung stehenden Mitteln und Kenntnissen dem Mozartschen Notentext gerecht zu werden.

Ganz verschieden von solchen legitimen Interpretationen wäre der Versuch, die Sinfonie für den Geschmack des breiten Publikums der Gegenwart herzurichten, sie etwa auf die Dimensionen eines kurzen Songs zurechtzustutzen und mit Elementen des Pop und Rock zu garnieren. Mag sein, dass eine solche Version einen momentanen Erfolg in den Charts erreichen könnte. Aber es wäre eben nicht mehr die Jupiter-Sinfonie, sondern allenfalls deren mehr oder minder stümperhafter Verschnitt. Und von Verbesserung könnte wirklich nicht die Rede sein – wenigstens nicht unter denen, welchen Mozarts Nr. 41 „heilig“ ist.

Was in der Sphäre der Kunst unmittelbar einleuchtet, das scheint im Reich unseres Glaubens nicht mehr klar zu sein. Wie sonst lässt es sich begreifen, dass man hier immer wieder an bedeutende Überlieferungen Hand anlegt? Denken wir nur an die ungezählten Eingriffe und Adaptionen, die sich die Liturgie der Kirche in den letzten Jahrzehnten gefallen lassen musste. Hier waltet ganz offensichtlich nicht dieselbe Ehrfurcht, die wir bei ernsthaften Interpreten klassischer Musik voraussetzen dürfen.

Nun wird oft auf einen wesentlichen Unterscheid hingewiesen: Während es sich bei einer Bach-Kantate oder einem Liederzyklus von Schubert um abgeschlossene Werke handelt, war und ist die kirchliche Liturgie stets im Wandel begriffen. Sie kannte in allen Epochen das Aufnehmen neuer Elemente (z.B. Heiligenfeste), die Umformung des Bestehenden und auch das Abstoßen mancher Fremdkörper, die sich im Laufe der Geschichte in sie eingeschlichen hatten. Gilt nicht außerdem die Regel: Was lebt, muss sich entfalten? Folglich, so wird argumentiert, darf man das gottesdienstliche Leben nicht auf einen bestimmten Zeitpunkt seiner Entwicklung fixieren und gleichsam zementieren.

Diesen Einwänden braucht nicht widersprochen zu werden. Die Frage ist nur, welche Bedeutung man dem Bestehenden beimisst und in welcher Weise man es anrührt. Es besteht ja doch ein großer Unterschied zwischen dem Hand-Anlegen des Restaurators, der mit zarter Behutsamkeit ein durch die Ungunst der Zeiten überlagertes Fresko freilegt, dem Hand-Anlegen eines Architekten, der ein altes Gebäude im postmodernen Stil umgestalten soll, und dem Hand-Anlegen eines Abbruchunternehmers. Die Einstellung gegenüber der Sache und die Vorgehensweise sind hier denkbar verschieden.

Bei einem Gebilde wie der Liturgie, in der die Mysterien unseres Glaubens dargestellt, vergegenwärtigt, gefeiert und verherrlicht werden, kommt nur ein Umgang in Frage, der bestrebt ist, der Feinheit und Werthaftigkeit, der inneren Fülle und äußeren Schönheit, vor allem aber der Heiligkeit dieses Gegenstandes gerecht zu werden. Tiefe Kenntnis und echte Inspiration, Ehrfurcht vor dem Überlieferten, Vorsicht und Demut sind da nicht nur wünschenswert und angemessen, sondern sogar strengstens erfordert.

Der Philosoph Dietrich von Hildebrand (+1977) beklagte mit Recht, es fehle unserer Zeit an den homines religiosi, den feinsinnig-gläubigen Menschen, die wahrhaft berufen seien, das große Erbe der Kirche weiter zu entfalten. Ja, wo sind die Personen, die wie der „ernste Hergereiste“ in einem Gedicht aus Rainer Maria Rilkes Stundenbuch voller Scheu allenfalls eine winzige Veränderung an dem großen Kirchenbau anbringen? „Werkleute sind wir: Knappen, Jünger, Meister,/ und bauen dich, du hohes Mittelschiff./ Und manchmal kommt ein ernster Hergereister,/ geht wie ein Glanz durch unsre hundert Geister/ und zeigt uns zitternd einen neuen Griff.“

Stattdessen gab und gibt es heute viele Handwerker, die sich wie Grobschmiede mit ihren unerleuchteten Vorstellungen und unpassenden Instrumenten über die filigranen Gebilde und zarten Gewebe hermachen, mit denen die Liturgie das Allerheiligste umhüllt und schmückt. Bastler am heiligen Erbe sind sie, beziehungslos und besserwisserisch gegenüber der Weisheit der Vorzeit, leichtfertig und rücksichtslos gegenüber den Bedenken ihrer Zeitgenossen, kurzsichtig und verantwortungslos gegenüber der Zukunft. Sehnsuchtsvoll halten daher die viele Gläubige Ausschau nach wirklichen „Interpreten“, die, von ehrfürchiger Liebe zur kirchlichen Überlieferung beseelt, diese durch eine treue und hingebungsvolle Feier in ihrer ursprünglichen Schönheit aufleben lassen. Denn hier geht es um weitaus mehr als bei Bach, Mozart und Schubert.

Bron: www.kath-info.de

zaterdag, november 21, 2009

Gelezen en ...

In het zeer degelijke, door wijlen kardinaal Scheffczyk, -geen onbekende in Nederland!- opgerichte tijdschrift, Forum katholische Theologie, jaargang 25 (2009)  verscheen  een interessant artikel met als titel:
Die ‘ordentliche’ und ‘ausserordentliche’ Form des römischen Messritus. Versuch einer Orientierungshilfe zum tieferen Verstehen beider Formen (pp. 173-203)


De auteur is de priester Dr. Johannes Nebel, gepromoveerd aan Sant' Anselmo met het proefschrift 'Die Entwicklung des römischen Messritus in ersten Jahrtausend anhand der Ordines Romani. Eine synoptische Darstellung' welke in 2001 werd geeerd door Paus Johannes Paulus II, kenner van het werk van kardinaal Scheffczyk en John Henry Newman en lid van de Geestelijke Familie ‚Het Werk’, gesticht door de Vlaamse Julia Verhaeghe.

Het artikel is als volgt ingedeeld. Na een inleiding worden een aantal terminologische problemen besproken (“vorm”, “gebruik”, “ritus”). Hij opteert voor de benaming “revidierte Usus”.

Deel 2 geeft een historisch overzicht van de groei van de buitengewone vorm. Interessant is zijn stelling dat het tevergeefs is om wat betreft de identiteit van de Romeinse liturgie naar bronnen te zoeken die ouder zijn dan de Ordo Romanus I van het begin van de 8ste eeuw want hieruit heeft zich de buitengewone vorm uit ontwikkelt. (p. 177) [Dit in tegenstelling tot wat Pius XII en kardinaal Ratzinger het ‘archeologisme’ genoemd hebben van sommige liturgisten die menen dat de liturgie zichzelf dusdanig moet construeren dat zij gelijkt op de wijze waarop diezelfde liturgisten, meenden dat de eerste generaties christenen de liturgie vierden; BT]

Deel 3 (“Der revidierte Usus und sein Verhältnis zum überlieferten Usus) gaat eerst in op het ontstaan van de huidige herziening. Hij stelt dat “voor het eerst in de geschiedenis van de Kerk heeft men ‘die Grundordnung der Ritus selbst einer Revision unterzogen, die ebenfalls sehr gründlich und reflektiert ausgefallen ist.“ (p.184)
Hier wordt in de volgende pagina’s (deel 3.2.) nader op ingegaan. De fundamentele verschillen tussen beiden ‘gebruiken) worden behandeld onder de hoofdingen: “die ekklesiale Ausprägung” en “Theologie und Frömmigkeit” (pp. 185-188).
Vervolgens komen aan bod “die Konsequenzen für die konkrete Feiergestalt” (deel 3.3.) en dit wat de ecclesiale dimensie betreft en de „unterschiedliche Art des Sacrum“. Talrijke, gedetailleerde voorbeelden worden hier gegeven. Zo schrijft hij over dit laatste met betrekking tot het altaar:

“De overgeleverde Usus brengt op consequente en specifieke wijze aan het altaar een eerbetoon, welke, tenminste sinds de Hoge Middeleeuwen, een klare uitdrukking heeft gekregen. De toegang tot het altaar moet aan het begin door de celebrant afgesmeekt worden, waarna diens verhouding tot het altaar dermate ‘sterk’ is dat hij bij het zich afwenden van het altaar niet nalaat het tevoren te kussen. De verhouding tot het altaar bepaalt ook de precieze houding van de handen en onderarmen die op bepaalde ogenblikken het altaar aanraken en op andere momenten niet. Het altaar is ook de plaats van de consecratie; de pateen is hierbij uitsluitend gericht op het maaltijdkarakter van de Eucharistie en wordt –en dit is reeds merkbaar in de Ordo Romanus Primus- hierbij tevoren door een kus vereerd.
De herziene Usus maakt als het ware de verhouding tot het altaar los door aan het begin de voetgebeden weg te laten en doordat het altaar gedurende de viering zonder eerbetoon kan verlaten worden zolang als de celebrant zich niet buiten het presbyterium begeeft. Hierdoor wordt het altaar eerder waargenomen als een object met liturgische functies, vergelijkbaar met de ambo. De consecratie vindt ook niet direct op het door het corporale bedekt altaar plaats, maar over de pateen of hostieschaal.” (p. 191).

Vervolgens schrijft hij over “Aspekte der inneren Charakteristik” (deel 3.4.) ondermeer het taalgebruik:

“Typisch voor de overgeleverde Usus van de ritus van de Mis is de wijze waarop de grootsheid van God tot uitdrukking komt, nl. vaak door de toevoeging van attributen, bv. “heilige Vader, almachtige, eeuwige God”. Hiernaar verwijst ook het eerste Hooggebed, de Romeinse Canon, dat voor God vele zulke attributen gebruikt.
De herziene Usus neemt van deze spreekwijze tot God merkbaar afstand; dit toont zich ook in de nieuwe Hooggebeden. De volheid van het Godsbeeld wordt daar bv. uit deze formulering van het tweede Hooggebed vastgelegd: “waarlijk heilig zijt Gij, Heer, bron van alle heiligheid”. Ook deze formulering zegt iets wezenlijks van God. De wijze waarop is echter een andere: “heilig” wordt niet als adjectief aan God toegevoegd maar in een beeldend woord (“bron”), in een grammatisch volledige zin (“Gij zijt…”) aan God toegekend. Daardoor wordt de stijl van de zin meer nuchter en objectief (het plaatst wat uitgezegd wordt in zekere zin tegenover het biddende subject) en heeft niet meer deze onmiddellijke, doorslaggevende kracht van de wijze van spreken die het spreken tot God verrijkt met het opeenstapelen van adjectieven.” (p. 194)

Deel 3.5. is getiteld “Zeitüberhobenheit und Zeitbezug” en handelt over het bij de tijd brengen van de liturgie. Hij citeert aartsbisschop Malcolm Ranjith, de voormalige secretaris van de Congregatie voor de Eredienst, die spreekt over “belangrijke elementen” die bij de herziening opgegeven zijn omdat sommige liturgisten de ontwikkeling van de liturgie doorheen de eeuwen als iets negatiefs beschouwden. Over de herziene Usus schrijft Dr. Johannes Nebel: “Er braucht unbedingt und beständig das lebendige Gegenüber seiner eigenen [cursief: JN] Tradition, die er selbst niet genügend in sich birgt... Umgekehrt freilich ist der überlieferte Usus ohne den revidierten Usus in der Gefahr, die Bodenhaftigkeit zur heutigen Zeitsituation zu verlieren bzw. nicht zu erreichen“ (p. 199).

Daarom besluit hij ook (pp. 202-203) dat beiden gebruiken elkaar nodig hebben en elkaar dienen te “ergänzen”. Alhoewel beide vormen tot de éné, Romeinse Ritus behoren “setzen sie aber doch tiefgreifend andere Akzente....: der überlieferte Usus aus der Einheit der Tradition, die er repräsentiert, der revidierte Usus aus seiner (von Papst Benedikt XVI. durch die Bezeichnung ‚ordentliche Form’ hingenommenen) Stellung, die derzeit allgemein praktizierte Feier der katholischen Liturgie zu sein, was ihm dank seiner grösseren Fähigkeit zu dynamischen Anpassung an verschiedene pastorale Situationen im Gegenwartskontext auch zukommt. Dahr kann keine der beiden Formen für sich alleine beanspruchen, die Eigenart des römischen Ritus voll zu repräsentieren. Nur in gegenseitiger Ergänzung zwischen beiden Formen kann die Fülle bewahrt werden- nicht nur die Fülle der Feiergestalt, sondern die Fülle dessen, was die Feiergestalt des eucharistischen Geheimnisses ausdrücken will.“ (p. 202)

zondag, november 15, 2009

Interview met Prof. Spaemann

Enkele inzichten uit dit interview met Prof. Spaemann:

Het feit dat sinds Summorum Pontificum de Rooms-Katholieke Kerk één ritus heeft met twee vormen is een "normatieve" stelling en niet een beschrijvende stelling want de andere riten zoals de Ambrosiaanse en Dominicaanse hebben veel minder verschillen met de buitengewone vorm dan de Novus Ordo.
Het feit dat sinds Summorum Pontificum de Rooms-Katholieke Kerk één ritus heeft met twee vormen is ook een "postulaat, d.w.z. de nieuwe mis moet haar identiteit met de oude mis zichtbaar maken." Dit kan bv. door veel meer de Romeinse Canon te bidden zoals paus Benedictus doet; een andere mogelijkheid is het opnieuw de facto invoeren van het Credo van Nicea. Een vruchtbare uitwisseling beider vormen vereist dat de zgn. 'traditionalisten' onvoorwaardelijk aanvaard worden en niet gemarginaliseerd worden.
Bij jongeren, zowel leken als clerici, zal dit makkelijker worden aangezien zij niet meer de vooroordelen van de oudere generatie hebben.

Albertus Magnus over...

Sommigen lezen op een zondagmiddag 'De sacramento Eucharistiae' van de heilige Albertus Magnus.
En zo komt men dan volgende zin tegen:
"Tamen in scientia sacramentorum non multum attendenda est sententia Decretistarum: quia pro certo multa falsa de cordibus vel talibus scribunt, et dicunt, eo quod sunt homines ignari in sacra Scriptura, nescientes originalia sanctorum, nec possunt non peccare docentes in fide Catholica quae ignorant." (Ed. Borgnet, vol. 38, p. 307)

zaterdag, november 14, 2009

De Tiltenberg antwoordt!


Vergeet 'Ariënsgate', Eo-Jong, het Derde Testament, dit is de kern van de zaak! Proficiat aan de leiding, de makers en de jonge priester in de opname, Ignas Tilma!



En dit belooft voor de implementatie van Summorum Pontificum!, een bericht dat ook de internationale media heeft gevonden. Zo lezen we op de gelijknamige website

Auf dem Weg in die Priesterseminare

4. 11. 2009
Der Kanonist und Latinist Dr. Gero P. Weishaupt schickt uns eine interessante Meldung aus den Niederlanden: Im Priesterseminar des Bistums Haarlem-Amsterdam wird es eine Lehrveranstaltung zur praktischen Einübung in die sog. ausserordentl. Form des Römischen Messritus geben - so offiziell auf der Internetseite des Seminars. Einer der Priester des Seminars, Dr. F.J. Bunschoten, so heißt es dort, habe sich in den vergangenen Monaten mit dem tridentinischen Ritus vertraut gemacht und sich die erforderlichen Kenntnisse erworben, um ihn mit den anderen Priestern und den Weihekandidaten einzuüben.
Hw. Weishaupt selbst zelebriert übrigens dreimal wöchentlich die „alte Messe“ im Priesterseminar des Bistums 's-Hertogenbosch. Im Wintersemester des Studienjahres 2010/2011 wird er ein kirchenrechtliches Seminar zum Motu Proprio im Priesterseminar des Bistum Roermond halten.
Die Niederlande, in denen die Zerstörung der Liturgie besonders früh einsetzte und besonders üble Formen annahm, scheinen uns nun auch auf dem Weg zur Genesung einige Schritte voraus zu sein.

maandag, november 09, 2009

Dixit

We hebben zonet "Het derde testament" van 7 november bekeken.
Een in 1974 uitgetrede zuster getuigt:
"Die nieuwe liederen, het veranderende Godsbeeld, de veranderingen in de liturgie, dus dat je ook eens op een andere manier een viering in mekaar kan zetten, dat zijn allemaal dingen waardoor je langzaam maar zeker weggroeit" (Zie hier voor de gehele uitzending)
Dit toont nog maar eens het verband tussen lex orandi en lex credendi en de diepgaande, identiteitsbepalende invloed die de liturgie en dus ook elke verandering in de liturgie heeft. Zie hier ook de grote verantwoordelijkheid die rust op de schouders van hen die in het verleden en het heden de liturgie als hun allerindividueelste expressie beschouwen.

vrijdag, november 06, 2009

The oak of weeping (Gen. 35, 8)

"And the name of that place was called, The oak of weeping." (Genesis 35, 8)

De afgelopen dagen hebben we een dieptepunt kunnen waarnemen in fatsoen en gezond verstand. Fatsoen aangezien de lezer van de katholieke blogosfeer struikelt over de onbetamelijke adjectieven. Gezond verstand doordat een middel  blijkbaar als een doel op zich, 'mijn heilig huisje', wordt beschouwd, waarbij vanwege persoonlijke grieven of nostalgische oprispingen men niet in staat is de 'bigger picture' te zien. Een gebrek aan gezond verstand omdat men ook niet in staat is tot consequent denken en handelen.
En zo komt het dat wat voor de één een gesel is, voor de ander een kenmerk is van verstandelijke onbekwaamheid, als gevolg van de al te frisse lucht op het platteland.
Wie zei ook al weer: "Daar zal geween zijn en tandengeknars".





P.S. I confess: There is no oak of weeping nor gnashing of teeth, looking out from my window

maandag, november 02, 2009

Breaking news: Studenten Ariënskonvikt naar de Tiltenberg

Zoals het aartsbisdom Utrecht en het bisdom Haarlem-Amsterdam melden zal vanaf volgend studiejaar het Ariënskonvikt zijn deuren sluiten en de studenten verhuizen naar de Tiltenberg!
Op de website van het bisdom Haarlem-Amsterdam lezen we het volgende:

"In een eerste reactie zegt mgr. dr. J.Hendriks, rector van het Grootseminarie De Tiltenberg:

“Voor het aartsbisdom is dit geen gemakkelijk besluit. Het Ariënskonvikt heeft in de afgelopen dertig jaar vele vruchten voortgebracht en is een begrip geworden. Het is de hoop dat de pijn van dit besluit verzacht kan worden doordat gezocht wordt naar wegen om priesters van het Aartsbisdom bij de opleiding te betrekken. Hierover zal nog nader overleg worden gevoerd. Ook de vorming gedurende het pastorale jaar, de voorbereidingstijd op de diaken- en priesterwijding, zal in het eigen (aarts)bisdom worden gevolgd zodat een goede ingroei mogelijk wordt.

Vanuit De Tiltenberg zal in ieder geval gestreefd worden naar een zo goed mogelijke samenwerking met het Aartsbisdom; we hopen dat de Utrechtse priesterstudenten zich thuis zullen voelen in Vogelenzang en een goede overgang mogelijk wordt. Deze week zullen de Utrechtenaren al iets kunnen beleven van het seminarie als zij met de andere Nederlandse priesterstudenten deelnemen aan het symposium dat in het kader van het Jaar voor de Priester op De Tiltenberg wordt gehouden en waarbij ook de Aartsbisschop aanwezig is.”

Heuglijk nieuws komt zelden alleen!

Dank u, Mgr. Punt!


Mgr. Léonard wijdt nieuwe priesters van de Petrusbroederschap in 2007


Graag willen wij langs deze weg Mgr. Punt van harte feliciteren met de beslissing om jonge priesters en seminaristen in staat te stellen zich vertrouwd te maken met de buitengewone vorm van de Romeinse Ritus. Dit is een moedige beslissing. Want, alhoewel het de logica zelve is dat de éné Romeinse Ritus in alle onderdelen –die juridisch gelijkwaardig zijn- aangeleerd wordt (zoals de Ecclesia Dei-commissie reeds lang geopperd had), toch is het huidige kerkelijke klimaat helaas van die aard dat het gezond verstand vaak genegeerd wordt. Mgr. Punt heeft reeds eerder met de St. Agneskerk blijk gegeven niet aan deze druk te bezwijken.
Nu, méér dan 2 jaar na het van kracht worden van Summorum Pontificum, zegeviert dit gezond verstand omdat Mgr. Punt de moed heeft om een concreet en zichtbaar teken te stellen van de gehoorzaamheid die wij allen verschuldigd zijn aan de wil van Paus Benedictus. (Wij beschouwen derhalve het als een lapsus wanneer in het bericht sprake is van een “Tridentijnse Mis” of “Tridentijnse Ritus”: Summorum Pontificum maakt geen enkele melding van deze terminologie; het betreft de liturgische boeken van de Zalige Johannes XXIII (zowaar de paus van het aggiornamento) en heeft niets van doen met enige nostalgie zoals de terminologie “Tridentijns” al te vaak impliceert. Bovendien is er maar één Romeinse Ritus met twee gebruiken of vormen die gelijkwaardig zijn.)
De logica zelve gebiedt ook dat dit slechts een eerste stap kan zijn in de volledige rehabilitatie van de buitengewone vorm van de Romeinse Ritus. Daarom veronderstellen wij dat in de nabije toekomst:

1/de buitengewone vorm volledig in het curriculum van de seminarie-opleiding zal geïntegreerd worden aangezien een kortstondige cursus onvoldoende is om geheel de rijkdom van de Traditie te leren kennen.
2/de geschiedenis van de liturgie dusdanig zal gedoceerd worden dat de beoogde hermeneutiek van de continuïteit duidelijk naar voren komt, d.w.z. de ideologische en wetenschappelijk foutieve voorstelling niet meer is dat, na de gouden tijden van de eerste christenen, een periode van verval tijdens de Middeleeuwen tot aan het begin van de 20ste eeuw is opgetreden, waarna de liturgische beweging het warm water terug uitgevonden heeft en Vaticanum II dit eindelijk ingezien heeft zodanig dat alles wat vóór 1962 kwam een gepasseerd station is.
3/concrete stappen ondernomen worden om de mentaliteit zodanig te versterken dat de liefde voor de buitengewone vorm in de harten van elke seminarist zal groeien
4/de celebratie van de buitengewone vorm een vaste en regelmatige plaats zal krijgen in het leven op het seminarie
5/dit alles met het oog op –in het kader van ‘competentie-gericht’ onderwijs- elkeen die wil, in staat te stellen tegemoet te komen aan het persoonlijke verlangen en dat van de gelovigen om in de parochie de buitengewone vorm te celebreren.

zaterdag, oktober 31, 2009

Forma extraordinaria in het seminarie: het kan!


We lazen zonet enkele verslagen (hier, hier en hier) van de workshop „Zweites Vatikanisches Konzil – zwischen Geist und Gespenst?“, dat onlangs (24 oktober) georganiseerd werd te Bonn door de "Generation Benedikt". Naast de interesse voor de woorden van pater Gaudron FSSPX, (zie bv. hier) één van de leden van de commissie die gesprekken voert met het Vaticaan en auteur van het zeer lezenswaardige boek "Die Hl. Messe aller Zeiten", een uitstekende inleiding in de symboliek en de theologie van de 'Usus antiquior' van de Romeinse Ritus, bemerkten wij dat Dr. Guido Rodheudt van Herzogenrath in het Albertinum, het convict van het aartsbisdom Keulen, de Heilige Mis opdroeg in de Forma extraordinaria.
Inderdaad een buitengewone gebeurtenis!

Waarom "versus Deum"?

Waarom “versus Deum”? (Voor alle seminaristen die op 5-6 november navolging willen geven aan de oproep van paus Benedictus tot de "opvoeding van de gelovigen tot het besef van de Eucharistische Aanwezigheid")

De bekende Engelse theoloog Aidan Nichols O.P., die het prachtige boek Reason with Piety. Garrigou-Lagrange in the Service of Catholic Thought (Naples, FL., 2008), publiceerde, schreef onlangs het volgende m.b.t. de discussie getiteld “Is the SSPX right about the liturgy?”
That said, I would agree with you that we need to "re-sacrificialise", in your invented but useful word, our common or garden usage of the rite of Paul VI - if not, in some respects, the rite itself. But to my mind the single greatest contribution we can make to that end is to press - judiciously and with respect - for the celebration of the Mass versus orientem, the Liturgy "turned towards the Lord". The celebrant stands ministerially in the place of Christ the High Priest. Appropriately, since our Great High Priest is Mediator between God and men, the Church's priest, during the Liturgy of the Sacrifice - after, that is, the litany-like moment of the Bidding Prayers - turns at key moments to the body of the faithful, engaging their response ("active" participation means engaged participation, not jumping up and down) to the sacred action of which he is protagonist. Essentially, however, in the celebration of the Sacrifice the ministerial priest is turned - always in spiritual attitude if, in our current practice, seldom in empirical fact - not to face the people but, with the beloved Son, to face the Father, to whom the Oblation of praise and thanksgiving, propitiation and supplication is addressed. Your desire for a clearer indication of the change in level as we move from the Liturgy of the Word to the Liturgy of the Sacrifice would be well met by the change of direction whereby the priest at that shift in gear turns from facing the people to facing the Father. A strengthening of the Offertory rite would appropriately accompany that change.”

De theologische achtergrond (en hier is het ons altijd om te doen) wordt verder toegelicht in volgende woorden uit een recent artikel van hem St. Thomas and the Sacramental Liturgy
The Thomist72 (2008): 571-93 (pp. 585-588)

VIII. The Priesthood of Christ As Foundation of the Liturgy

By far the most important Christological theme Thomas invokes in this connection from the New Testament and the Fathers is the priesthood of Christ. The office of a priest--and on this point social anthropology and traditional theology are at one--is to serve as a mediator between God and human beings, conveying men's prayer and penance to God and God's gifts to men. Thomas completely approves of the decision of the author of the Letter to the Hebrews to describe Jesus Christ and his work in priestly terms. As he remarks pithily in the Tertia Pars: "Through [Christ] divine gifts are bestowed on human beings, and he himself reconciled the human race to God. Thus priesthood is maximally fitting to Christ."(48)

In his commentary on the Letter to the Hebrews, Thomas sets out at some length the priestly office of Christ, the divine Word who assumed the wounded human condition to the extent of the humiliation of the Cross, thereby becoming "Lord"--that is, meriting to be exalted to the glory of heaven and installed in his humanity as our merciful judge and faithful advocate with the Father.(49) It is in this context of New-Testament-inspired reflection that Thomas is moving when in the Summa Theologiae he calls Christ the "primal agent" in the genus of priesthood. Just as the sun is not illumined but illuminates, and fire is not warmed but warms, so Christ is the "fount," fons, of all priesthood worth the name.(50) Likewise, his supreme priestly act--the sacrifice he consummated in his passion and death--has an everlasting power that invigorates all the sacrifices dependent on it while receiving nothing from them. In other words, the sacrifice of our great high priest is the source of whatever is valid for salvation in the sacrificial worship of the Church. In a Thomist perspective, the entire Liturgy of the Church thus shares in the "liturgy" of Jesus's life--the worship he gave the Father through the visible signs which were the "mysteries," the chief events, of that life--and the Church's worship is effective only by their power.(51)

All the mysteries of Christ's life can be included here because the Savior's self-oblation on the tree, the "baptism" (in blood, not water) of which he said he was "straitened" until it was "accomplished" (Luke 12:50), made of his whole life the priestly service of God. All his significant actions and sufferings can be considered as ordered to the offering on the Cross, the offering that will transmit for all time the salvation there merited.(52) Though situated in the past, these actions and sufferings of the incarnate Word, with the Cross as their center, have present efficacy. The Liturgy draws attention to this in explicit fashion since its prayers and sacrifices are pleaded on the basis of the unique merits his human career and destiny gained him: the goods we seek from God are sought, as the terse Roman formula has it, "through Christ our Lord." Thomas writes epigrammatically: "the whole cult of the Christian religion is derived from the priesthood of Christ" (totus ritus christianae religionis derivatur a sacerdotio Christi),(53) a statement that must be interpreted in the light of its fellow in the immediately previous question of the Summa Theologiae: "Through his Passion he inaugurated the rites of the Christian religion by 'offering himself as an oblation and sacrifice to God.'"(54)

Christ's priesthood means utter ecclesial fruitfulness in the sacramental Liturgy. Thomas never--or, if ever, then (in the words of W. S. Gilbert in H. M. S. Pinafore) hardly ever--speaks of the sacrifice of Christ without simultaneously thinking of its actualization in the sacraments and especially the Holy Eucharist.(55) Dom Vagaggini, fulfilling his brief as a Thomist Benedictine, wrote:

“Christian worship is the worship of God instituted by Christ in his mortal life, chiefly on Golgotha, as Redeemer and Head of the redeemed humanity which was to be formed into his Church, his body and his spouse, the expression of himself and the continuation of his work in the world until his glorious return. It is, therefore, the worship of God in Christ and through Christ: begun by Christ, continued invisibly by him in us, through us and for our benefit, that is, in his Church, by means of his Church and for the benefit of his Church, who simply takes part and associates herself in his worship. The proper excellence of the divine life on which Christian worship is formally based is, therefore, the divine life manifested in Christ.”(56)

It was said more succinctly by Pius XII, "The Liturgy is nothing more nor less than the exercise of the priestly function of Jesus Christ," words which achieved a resonance in both the Constitution on the Sacred Liturgy of the Second Vatican Council and, thirty years later, the present Catechism of the Catholic Church.(57)

48.  STh III, q. 22, a. 1.

49.  G. Berceville, O.P., "Le sacerdoce du Christ dans le Commentaire de l'Epitre aux Hébreux de saint Thomas d'Aquin," Revue Thomiste 99 (= Saint Thomas d'Aquin et le Sacerdoce: Actes du colloque organisé par l'Institut Saint-Thomas-d'Aquin les 5 et 6 juin 1998 à Toulous), 150.

50.  STh III, q. 22, a.4.

51.  Berger, Thomas Aquinas and the Liturgy, 69.

52.  In Hebr.X, lect. 1.

53. STh III, q. 63, a. 3.

54. STh III, q. 62, a. 5, with an internal allusion to Eph 5:2.

55.  Berceville, "Le sacerdoce du Christ dans le Commentaire de l'Epitre aux Hébreux de saint Thomas d'Aquin," 151.

56.  Vagaggini, Theological Dimensions of the Liturgy, 135.

57.  Pius XII, Mediator Dei, 22 (Christian Worship, p. 17); Sacrosanctum Concilium 7; Catechism of the Catholic Church 1069

vrijdag, oktober 30, 2009

St. Thomas Aquinas and the Priesthood

For all those in Rome on November 6, 2009: The Angelicum is the place to be!
For more information, click here!


zaterdag, oktober 24, 2009

Angelicum en Papa Wojtyla



Om de 60ste verjaardag van het behalen van het doctoraat van Karol Wojtyla te vieren, staat het academiejaar 2009-2010 van het Angelicum in teken van diens filosofie en theologie.
Voor meer info, bezoek deze pagina van de website van het Angelicum en de speciale website

zondag, oktober 18, 2009

Mons. Gherardini over oecumene



Aangezien Mons. Gherardini van 1967 tot 1995 ecclesiologie en oecumene doceerde aan de Universiteit van Lateranen te Rome, zijn zijn opmerkingen over het conciliaire decreet Unitatis Redintegratio van gewichtig belang. Hij publiceerde tevens talrijke werken over Karl Barth, Luther, Schleiermacher en de kerkopvatting van het protestantisme (zie zijn Festschrift 'Miscellanea Brunero Gherardini' Libreria Editrice Vaticana, 1996, pp. 2-21).

Wij hopen dat deze en andere bijdragen duidelijk hebben gemaakt dat een Nederlandse vertaling van groot belang zou zijn, te meer daar een Engelse en Franse vertaling in voorbereidinge zijn.


Mons. Gherardini over Unitatis Redintegratio (UR) nr. 19-23 welke handelen over de zij die gescheiden zijn van de Apostolische Stoel van Rome:
“Helaas komt de oppervlakkigheid aan het licht, vooral in dit deel van het decreet, gewijd aan de christenheid van het Westen, afgescheiden van Rome: de voorvallen van de Reformatie en van de reformatoren, Luther op de eerste plaats, konden niet een minder gepaste behandeling verkrijgen dan deze zowel op historisch als op theologisch vlak en gezien de weinige artikels die UR eraan besteedt en bovendien op basis van niet-wetenschappelijke criteria. De intentie was bovendien niet om een traktaat te presenteren maar de dialoog aan te vangen: over het Geloof, de H. Schrift, de sacramenten, het christelijk leven. Het betreft niet enkel de inhoud van de dialoog; ook de dialoog kan niet verhullen dat over elk van deze punten de posities verschillen. Het Geloof, dat zich weliswaar centreert op Christus in een schijnbaar gemeenschappelijke christologische belijdenis, is onderworpen aan uiteenlopende interpretaties wat betreft het verlossingswerk van het Mensgeworden Woord, de werkelijkheid en functie van de Kerk, de leer over de sacramenten, de cultus van Maria en de Heiligen.  … Over de sacramenten is de onenigheid quasi totaal en dit niet enkel door de protestantse weigering van wel vijf sacramenten, maar omwille van het begrip ‘sacrament’ als zodanig. Wat betreft Maria, is het weliswaar juist dat Luther niet geheel tegen Maria was, alhoewel hij Maria betrok in de ontkenning van de cultus van de Heiligen; en het is bovendien waar dat enkele groepen van het huidige protestantisme wat betreft Maria zeer interessante revisies en doctrinele correcties hebben doorgemaakt maar de officiële positie verandert niet. Ik zie daarom niet in wat een dialoog –grotendeels tussen doven – erin slaagt om iets waarlijks effectief bij te dragen tot de doeleinden van UR.
Ik kan tot slot niet in stilte voorbijgaan aan de verklaring over het christelijk leven en het leven van de genade in een protestante context. Ik twijfel er absoluut niet aan de Heer in staat is om ook van stenen kinderen van Abraham te maken (Mattheus 3, 9; Lucas 3, 8); maar een leven van genade, in de historische heilseconomie, hangt af van condities die door God zelf zijn in gesteld en die de protestantse wereld ofwel niet volledig respecteert ofwel gewoonweg verwerpt. Ik refereer bv. naar de onaantastbaarheid van het leven vanuit het eerste begin, aan de leer over het huwelijk, euthanasie. Zulke voorbeelden zouden echter verdergezet kunnen worden door de aandacht te vestigen op de wijze waarop men de geloofsact opvat, het mysterie van de Drie-eenheid uitlegt en beleeft, naar de bronnen van de genade verwijst. Bovendien zou men ook de aandacht moeten vestigen op de verwerping - die nog altijd niet herroepen is ondanks enkele recente pogingen- van de evangelische raden, op de wezenlijke afwezigheid van het ideaal van heiligheid als vervolmaking van de liefde, op de totale afwezigheid van de sacramentele penitentie.” (pp. 195-196)

Wat betreft Lumen Gentium 15: “De Kerk voelt zich met hen, die gedoopt zijn en de naam van christen dragen, maar niet het volledige geloof belijden of niet in de eenheid van gemeenschap leven onder de opvolger van Petrus, om meerdere redenen verbonden.”
Uit de commentaar van Brunero Gherardini:
“Is de overtuiging dat om meerdere redenen de katholieke Kerk zich verbonden voelt met de broeders die behoren tot andere christelijke denominaties al dan niet gefundeerd? Het vervolg van LG 15 is slechts een poging om expliciet op deze vraag te antwoorden: welke zijn deze redenen? De eer voor de Heilige Schrift, de religieuze ijver, geloof in God de Vader en in Christus-Verlosser, het herboren worden in de doop en de aanwezigheid van andere sacramenten, de eucharistische eredienst, de Maria-verering? Ik wil deze opsomming niet als weinig correct kwalificeren, maar niemand zou moeten de grenzen vergeten waarin het geloof van de reformatoren en hun epigonen wordt gereduceerd:
geen incompatibiliteit tussen christelijk leven en ‘ethiek’ van abortus, scheiding en ‘diversiteit;
verdrukking van tenminste vijf sacramenten;
opvatting van het sacrament als teken, maar ontdaan van het “veroorzaken van de genade die het betekent”;
reductie van de Eucharistie tot de viering van het “testament” van Christus;
eer voor de Heilige Schrift die uitgehold is door tegengestelde gedachten over de werkelijke inspiratie van de Heilige Schrift;
afwezigheid van een ware cultus van Maria zoals van de Heiligen;
niet enkel afwezigheid maar ontkenning van het ambt van de Paus en, zelfs daar waar het heerst, wordt het bisschopsambt heel anders gerespecteerd dan dewelke die voortkomt uit de apostolische successie.” (pp. 203-204)

Voor Mons. Gherardini zijn zowel wat geloof en sacramenten betreft integendeel weinig redenen om zich verbonden te voelen. Een betere uitdrukking aan deze problematiek gaf Pius XII met ‘Mystici corporis’ waarin hij sprak over een “werkelijk, effectief” (reapse) toebehoren aan de Kerk en sprak over een “een onbewuste wens en onbewust verlangen” naar de Kerk vanwege zij die zich buiten de katholieke Kerk bevinden en “trachten zich te bevrijden uit die toestand, waarin zij niet zeker kunnen zijn van hun eeuwig heil.”
 
Hij gaat verder: “Deze leer van Pius XII was uiteindelijke een traditionele leer welke UR 3 radicaal wijzigt door “werkelijk, effectief” te wijzigen door “volledig-niet volledig”, “volmaakt-niet volmaakt”. Het probleem was en is echter niet of “de katholieke Kerk met broederlijk respect en liefde de afgescheiden broeders omarmt” maar of “de verschillen die er bestaan op leerstellig vlak en ook qua discipline” en “de niet weinige beletselen die soms ernstig zijn voor de volledige kerkelijke gemeenschap” zich uitwissen door een eenvoudige slag van een spons: deze van “niet volledig”. Iedereen die een beetje Latijn kent en in staat is om logisch te redenen, begrijpt dat in de marge van “niet volledig” en de onbediscussieerde en totale werkelijkheid van “reapse” een afgrond gaapt. Waar en hoe is er dan een verbinding te vinden voor een hermeneutiek van de continuïteit?” (p. 205)

zaterdag, oktober 17, 2009

"Laten we Vaticanum II op een ernstige manier ter discussie stellen"


We maakten reeds eerder melding van het nieuwe boek van Mons. Brunero Gherardini, Concilio Vaticano II, Un discorso da fare, Casa Mariana Editrice, Frigento 2009, p. 260.
Hier volgen enkele centrale gedachten, die vanzelfsprekend afbreuk doen aan de doorwrochte redeneringen; in het bijzonder de hoofdstukken 5-9 dienen gelezen te worden met de respectievelijke concilie-documenten in de hand.

Uit de proloog (13-29) halen we volgend citaat:
(pp. 22-23)
“Een christen, zeker indien deze een priester is en des te meer indien deze een theoloog is, kan een oecumenisch Concilie niet beschouwen naar de maatstaven van eender welke andere historische gebeurtenis. Immers, een Concilie maakt zich los van de socio-politieke gebeurtenissen en overstijgt deze omwille van haar oorsprong en bovennatuurlijke adem: de Heilige Geest beweegt en leidt haar.
Dit neemt niet weg dat de handeling van de Heilige Geest geen weerstand kan vinden, formeel of materieel, in de vrijheid van de mensen die leven geven aan de conciliaire gebeurtenis. Uit deze mogelijkheid ontstaat het grote gevaar op de achtergrond van het Concilie –en van elk Concilie als zodanig-, nl. de mogelijkheid van te falen. 
Sommigen zijn verder gegaan en hebben gevraagd of een oecumenisch Concilie kan dwalen in zaken van geloof en moraal. De meningen zijn hierover verdeeld maar men zou enkel eensgezind moeten toegeven dat het mogelijk is dat de perverse menselijke vrijheid prevaleert tegen de handeling van de Heilige Geest. Volgens mij kan men dit vaststellen, maar op het precieze moment waarop men dit vaststelt, houdt het oecumenisch Concilie als zodanig op te bestaan.
Alleszins, ook indien de dwaling inzake geloof en moraal formeel moet uitgesloten worden als een mogelijkheid van een authentiek Concilie, toch kan niemand in principe uitsluiten dat er enige minder gelukkige formuleringen en uiteindelijk formuleringen die helemaal niet in lijn zijn met de vereerde kerkelijke Traditie in voorkomen. Dit kan men vaststellen op het moment dat men nieuwe wegen inslaat, behekst door de sirene van de nieuwheid en de vooruitgang.
Vervolgens dient men rekening te houden met het wezen van elk oecumenisch Concilie en haar onmiddellijke doelen. Indien men voor elk Concilie religieus gezien respect en genereuze adhesie dient te betonen, dan volgt daar nog niet uit dat elk Concilie dezelfde bindende doeltreffendheid heeft. De bindende doeltreffendheid van een Concilie dat rigoureus dogmatisch is stelt men zelfs niet ter discussie: deze hangt af van haar onfeilbaarheid en onmogelijkheid tot hervorming en bindt daarom de gehele Kerk in al haar onderdelen. Op gelijke wijze is de afwezigheid van dergelijke doeltreffendheid evident in een Concilie dat niet rigoureus dogmatisch is. Concilies die strikt genomen disciplinair zijn en te maken hebben met hervormingen of verbonden met contingente gebeurtenissen van hun tijd –denken we maar aan de kruistochten- kunnen zich opnieuw verbinden met onbetwijfelde dogma’s van het geloof, maar verkrijgen hierdoor niet de waardigheid van dogmatische concilies. Wanneer vervolgens een Concilie zichzelf, haar inhoud en de redenen voor haar documenten presenteert in de categorie van de pastoraal en zichzelf als pastoraal kwalificeert, dan sluit zij op deze wijze uit dat zij enige intentie heeft om te definiëren. Daarom kan zulk een Concilie niet pretenderen dogmatisch te zijn, noch kunnen anderen deze kwalificering eraan toebedelen. Ook niet indien, intern in zulk een Concilie, enige elementen weerklinken van dogma’s uit het verleden en zulk een Concilie een theologisch discours ontwikkelt. Theologisch is niet noodzakelijk synoniem met dogmatisch.
En dit is de “ratio” die van in den beginne tot aan het einde het Tweede Vaticaanse Concilie leidde. Wie bij het citeren ervan dit Concilie gelijkstelt met het Concilie van Trente of het Eerste Vaticaanse Concilie, en hierbij een normatieve en bindende kracht aan dit Concilie toebedeelt die het per se niet bezit, doet iets wat niet geoorloofd is en respecteert uiteindelijk niet het Concilie.”

Hoofdstuk I (“Het Oecumenisch Concilie Vaticanum II”, 31-46) gaat in op de geest van “aggiornamento” aanwezig in de aula van het Concilie als “humus” voor goede en slechte vernieuwingen.

Hoofdstuk II (“Waarde en grenzen van Vaticanum II”, 47-66) bepleit dat Vaticanum II een pastoraal concilie was. (Dit is de eerste, centrale stelling van het boek)

Hoofdstuk III (“Naar een hermeneutiek van Vaticanum II”, 67-88) herneemt de inmiddels welbekende toespraak van Benedictus XVI in 2005 en geeft als criteria voor een dergelijke hermeneutiek de studie van de bronnen, de aandacht voor bepalende, culturele en menselijke invloeden en de beschouwing van de geschiedenis als “gewijde geschiedenis”, “geschiedenis van de verlossing”. Hij suggereert dat de uitdrukking “hermeneutiek van de continuïteit” onvoldoende is en stelt voor te spreken over een “continuità evolutiva”. “Ik heb trouwens geen twijfel dat de Paus precies deze ‘continuità evolutiva’ bedoelde wanneer hij sprak over de “hervorming van de Kerk”. Maar men staat mij enkel toe te bemerken dat een hervorming niet noodzakelijkerwijze evolutief; in tegendeel, het zou precies het tegenovergestelde kunnen zijn. Alleszins, ook na de verwijzing naar de hervorming, is en blijft het probleem aan te tonen dat het Concilie zich niet buiten het kielzog van de Traditie heeft geplaatst. Indien enkel dit was gebeurd, dan zou elk motief om het Concilie voor te stellen als het Concilie van de Concilie, het enige, in de superlatief, vervlogen zijn. Laten wij in alle duidelijkheid de waarheid uitspreken: indien dit was gebeurd, dan zou het een onnodig Concilie geweest zijn.” (p. 87).

Hoofdstuk IV (“Globale waardering”, 89-108) heeft als delen “de tirannie van het relatieve”, “in teken van het gedeeltelijke en het experimentele” en “en het oecumenisme?”. In het tweede deel lezen we dat “het is waar dat het nieuwe honderden en honderden malen in de voorafgaande geschiedenis van de Kerk aan het licht is gekomen … maar, in tegenstelling tot het verleden, was het dit maal de humus van Vaticanum II die het nieuwe deed groeien” (p. 99).

Hoofdstuk V (“De Traditie in Vaticanum II”, 109-134) is een kritische bespreking van Dei Verbum en in het bijzonder van nr. 9. De auteur verwijt het Concilie nergens een definitie van “traditie” te geven zoals de kerkvaders dit deden. Dit hoofdstuk vormt de tweede belangrijke stelling van de auteur.
Dei Verbum nr. 9
“De heilige Overlevering en de heilige Schrift zijn dus nauw met elkaar verbonden en hebben innig deel aan elkaar. Want beide, voortkomend uit dezelfde goddelijke bron, vloeien als het ware ineen en zijn gericht op hetzelfde doel. De heilig Schrift immers is het spreken van God in zover dit onder de ingeving van de Heilige Geest schriftelijk wordt vastgesteld; de heilige Overlevering geeft het woord Gods, dat door Christus, de Heer, en de Heilige Geest aan apostelen is toevertrouwd, ongerept door aan hun opvolgers, opdat zij, voorgelicht door de Geest der waarheid, dit door hun prediking trouw zouden bewaren, verklaren en verbreiden. Bijgevolg is de heilige Schrift niet de enige bron, waaruit de Kerk haar zekerheid put omtrent al het geopenbaarde. Derhalve moet men beide met eenzelfde liefde eenzelfde eerbied aanvaarden en vereren.”
Uit de commentaar van Mons. Gheradini (p. 119-120)
“Men dient de verdienste te benadrukken van de erkenning dat de H. Schrift en de Traditie eenzelfde “goddelijke bron” hebben die de één aan de ander laat deelgenoot worden omwillen van “hetzelfde doel”. Meteen hierna, echter, wisselen enkele verklaringen zich af waarvan niet duidelijk is wat hun logisch verband is Men verklaart immers dat hun gemeenschappelijke “goddelijke bron” ervoor zorgt dat de H. Schrift en de Traditie “als het ware ineen vloeien”; vervolgens spreekt men afzonderlijk over beiden en stelt men dat
“Traditie geeft het woord Gods, dat door Christus, de Heer, en de Heilige Geest aan apostelen is toevertrouwd, ongerept door aan hun opvolgers, opdat zij, voorgelicht door de Geest der waarheid, dit door hun prediking trouw zouden bewaren, verklaren en verbreiden”. Hier reeds wordt het onderricht van Trente en Vaticanum I uitgebreid achtergelaten; waar er eerder een betekenisvolle complementariteit van beide bronnen bestond, wordt nu het onderscheid weggedrukt en dus ook de complementariteit. Immers, de twee bronnen zijn “als het ware één”, maar van de Traditie wordt gezegd dat zij “het Woord Gods ongerept doorgeeft”. “Ongerept”, dan heeft het onderscheid geen zin en wordt de H. Schrift overbodig. Het onderscheid wordt vervolgens opnieuw ingesteld en dus impliciet de complementariteit, wanneer verklaard wordt dat “de heilige Schrift niet de enige bron, waaruit de Kerk haar zekerheid put omtrent al het geopenbaarde.” Dus, ook uit de Traditie. Maar indien “ook”, waarom doet men dan beroep op ‘als het ware één’?” … “Wat mij betreft, verkies ik te blijven bij de positie van de grote Augustinus en met hem herhaal ik: ‘Ik zou niet in het Evangelie geloven, indien niet het gezag van de katholieke Kerk mij ertoe zou bewegen.”

Hoofdstuk VI (“Vaticanum II en de Liturgie”, 135-163) vormt een kritische bespreking van Sacrosanctum Concilium: de formuleringen zijn te algemeen en voor de verhouding tussen het wezen van de Romeinse Ritus en mogelijke veranderingen (SC 38, 50) worden geen criteria gegeven. “Ja, de deur is werkelijk opgesperd. En indien iemand erdoor is gegaan om niet een liturgische hervorming in te leiden die de kerkelijke Traditie, op basis van de bronnen, harmoniseerde met de verwachtingen van vandaag met het oog op morgen, maar een liturgie, subversief aan haar eigen wezen en haar primaire doeleinden, dan is uiteindelijk juist de conciliaire tekst daarvoor verantwoordelijk” (p. 147).

Hoofdstuk VII (“Het grote probleem van de godsdienstvrijheid”, 163-188) concludeert met de vraag of het mogelijk is Dignitatis Humanae (DH)te onderwerpen aan een hermeneutiek van de continuïteit. In abstracto ja, in concreto “zie ik niet in hoe. En de reden is evident: de vrijheid van het decreet DH, dat niet een aspect van de menselijke persoon betreft maar diens wezen en hiermee geheel de individuele en publieke activiteit van de persoon als zijnde vrij van elke politieke en religieuze conditionering heeft weinig gemeen met bv. “Mirari vos” van Gregorius XVI, met “Quanta cura” en de “Syllabus” van de zalige Pius IX, met “Immortale Dei” van Leo XIII, met “Pascendi” van de Heilige Pius X, … met “Humani generis” van Pius XII. Er is immers niet sprake van een verschillend taalgebruik; het onderscheid is substantieel en daarom onherleidbaar.” (p. 187).

Hoofdstuk VIII (“Oecumenisme of sincretisme?”, 189-218) benadrukt vooral het kritiekloze buiten acht laten in Unitatis Redintegratio van de fundamentele verschillen en beargumenteert dat het onderscheid “volledig-niet volledig” en andere adjectieven geen zin heeft in relatie tot de katholieke, apostolische en Romeinse Kerk, wier eenheid immers niet gewijzigd of wijzigbaar is.

Hoofdstuk IX (“De Kerk van de dogmatische constitutie Lumen Gentium”, 219-242) beperkt zich tot het “subsistit in” van LG 8 en de bisschoppelijke collegialiteit van LG 22, waarop de Nota Praevia terugkomt. Interessant is dat hij de positie van von Teuffenbach en pater Karl Becker sj (nu één van de leden van de commissie voor de gesprekken met FSSPX) verdedigt met Aristoteles (pp. 234-235).

Uit de Epiloog citeren wij: “Ik herhaal wat ik reeds meerdere malen gezegd heb: geen enkel avant-gardisme, min of meer profetisch, kan ter ondersteuning de handtekening van Vaticanum II verkrijgen. Desalniettemin, wat er niet expliciet in aanwezig is, kan zich min of meer ondergronds verbergen: zoals ik het reeds zei met het citaat “latet anguis in herba”.” (p. 247-248)
Het werk besluit met de reeds vermelde oproep aan Benedictus XVI (die naar verluidt het boek gelezen heeft of aan het lezen is).